Zeeland,
in
ro.
n
irg.
mdel.
jn.
s,
rdam
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA, Ds. J. HULSEBOS en Os. A. LITTOOIJ.
Vrijdag 16 September 1904.
NTo. 12.
2e Jaargang.
UIT HET WOORD.
RD
Drukker-Uitgever
1.8.
I
A.
SCHRIFTBESCHOUWING.
l.
VARIA.
I
L.
D. LITTOOIJ Az
MIDDEL1 ÖliG.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
PRIJS DER ADVERTENTIEN
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
Met boek der Michteren.
euwsch Kerkblad
Ze
adres
I
jesteld
1
70 cent.
3 cent.
jgeven
omdat
seft als
gelden
>t 4%.
des
straat,
m Be-
de vreeze af
i'ders welbeha-
Enkele nummers
langs
op
IR.
,ooy
r
imp
.r.
3erg
r.
fren
erna
sing
.d.
kela
.olen
rider
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
Wie van Jezus’ kudde niet is, wacht deze
koninklijke toekomst niet. Geen„komt”,
maar„gaat weg” zal hun toegeroepen. In dat
woord ligt al het vreeselyke hunner veroor-
deeling opgesloten. Christus zal hen instede
van zegenen, tot in eeuwigheid vervloeken.
Zij zullen beërven de plaats der buitenste
duisternis, waar de vijanden des Konings ge
bonden zyn.
Lezer, zy't gij bereid dezen Koning te ont
moeten.
Kunt gij Hem, als den waren Koning van
DE TOEKOMST VAN HET KLEINE
KUDDEKEN.
Vreest niet, gjj klein kuddeken 1 Want het
is uws Vaders welbehagen ulieden het
koninkrijk te geven. Lukas 12 32.
II.
„Vreest niet,” zoo klinkt van Jezus lippen.
De Heiland kent de overleggingen huns har
ten. Het is Hem niet onbekend, wat vreeze
hen vervult. Zij vreezen, dat deze schoone toe
komst, hun nog zal ontgaan. Hunne vijanden,
lichamelijke en geestelijke, zijn niet weinigen.
Groot is hun getal, en sterk is hun kracht.
Hun getal daarentegen is klein en h un kracht
geene.
Bovendien, als zy zichzelven aanmerken in
hun onwaardigheid en ongeschiktheid, om dat
Koninkrijk binnen te gaan, dan klimt hun
vreeze.
Evenwel vermaant Jezus hi
te leggen. Immers is het des
gen hun het Koninkrijk te gevei?. Het Konink
rijk zal hun bereid. De Vader zal het hun
schenken naar zijn welbehagen.
Hoe liefelijk en vertroostend, moet dit woord
den discipelen geweest zijn. Zij hadden be
hoefte aan dit woord om op hetzelve als op
een stok en staf te leunen. Zy zjjn door deze
woorden versterkt en verkwikt.
Zij hebben ten einde toe, dat woord in het
geloof aanmerkende, met opgeheven hoofde
hun weg bewandeld, wetende dat hunne ver
lossing nabij was- Die verlossing, is hun aan
vankelijk reeds geschonken. Zy zyn het ko
ninkrijk der heerlijkheid ingegaan.
Zoo wij tot het kleine kuddeken behooren,
dan geldt ook ons dit woord. Zoovelen, Jezus
als den goeden Herder kennen en liefhebben,
zyn schapen van zyne kudde en hun zal het
koninkrijk gegeven worden, naar des Vaders
welbehagen. Zy hebben niet te vreezen in
leven of in sterven. Het dal der doodsschadu-
wen is de ingang tot het koninkrijk, terwyl
in den grooten dag van Jezus’ toekomst het
koninkrijk volmaakt door hen zal beërfd worden.
Dan zal de Koning tot hen zeggenkomt, gij
gezegenden myns Vaders, beërft het konink
rijk, dat u bereid is van de grondlegging der
wereld. Matth. 25 34. Jezus zal zich dan niet
openbaren als herder der kudde, maar als een
koning, die zyn troon ten gerichte bereid heeft.
Op zyn kleed en dy staat geschreven„Koning
der koningen en Heer der heeren”. De heilige
engelen zullen zyn schitterend gevolg uitmaken.
Op zijn troon gezeten, zal Hy dan zyne ge
meente toeroepen „komtDat woord „komt”
was de eerste uitnoodiging zyner liefde, toen
Hy zich dat volk ondertrouwde, dan zal het
zyn uitnoodiging en welkomstgroet tot de bru-
loft zyn„Beërft het koninkrijk”. Zyn gave
is een koninkrijk. Het is hun bereid, van voor
de grondlegging der wereld. Dan zal het oog
merk van die eeuwige en oneindige liefde be
reikt worden. Christus zal zyn kroon met hen
deelen. „Wie overwint, Ik zal hem geven met
My te zitten op my'nen troon”.
arr. S
oek
Ida
ran
ner
err.
e ver-
I
e vee-
vorden
ihappij
idigen,
t voer
roeven
tten.
iht als
Big-
htend-
velen
Op verzoek plaatsen wij onderstaande
„Ondergeteekende heeft inzage genomen van
de copie der aangekondigde samenspraak (zie
advertentie in dit nummer) en kan het uitge
voerd worden, wat als plan beschreven wordt,
de kwestie der opleiding zou daardoor zeer
worden vereenvoudigd. Ik ken hiervoor geen
beter geschrift en laat het over aan Kerkeraden
en particulieren hoeveel exemplaren zy bij voor
baat willen bestellen of welk sommetje zy
willen toezeggen ter verspreiding van deze
leerzame en nuttige samenspraak. Het is der
moeite dubbel waard, om zich hiervoor in te
spannen. Met een kleine bydrage kan er ont
zaggelijk veel worden gedaan.
Apeldoorn, W. Diembr,
em. pred.”
Wanneer het kennis nemen van deze samen
spraak de „kwestie” niet slechts vereenvoudigen,
maar tot oplossing brengen mocht, zouden wy
ons zeer verheugen. Daaraan toch hebben onze
Kerken behoeftewant hy rust en vrede, die
dan verkregen werden, zouden zy ook aan hare
hooge roeping, die in deze tyden, in zeer vele
opzichten, ongedacht omvangrijk en heerlijk
is, onder den zegen Gods, beter kunnen beant
woorden.
Zoolang er diep ingrijpend verschil van mee-
ning is, gaan wy allicht aan den uitersten
kant staan, mengt zich hetgeen niet uit God
is in de kwestie en missen wy vaak hoe lan
ger hoe meer de zielsbegeerte en het gebed
van den Apostel, die in 1 Cor. 1 10 zegt
Maar ik bid U, broeders 1 door den naam van
onzen Heere Jezus Christus, dat gjj allen het
zelfde spreekt, en dat onder U geene scheu
ringen zijn, maar dat gij samengevoegd zijt, in
eenen zelfden zin, en in een zelfde gevoelen".
Als het begrijpen van de kwestie ons tot
Salem, verwachten om U te zegenen Hebt
gy gegronden hoop op dat Koninkrijk Afrees
dan niet. Het is des Vader welbehagen hetU
te geven.
Maar anders, laat ons bedenKen„nog een
weinig tyds, en Hy die te komen staat, zal
komen en niet vertoeven.” Verwerpen wy de
zen zaligmaker niet. Nog is het de heerschap
pij der genade. „Verhard uw hart niet.”
N. D.
oone
gesteld. Hoe blonk in die bevryding uit den
ijzeroven der knechtschap, de barmhartigheid
des Heeren? Wie toonde zich machtig en ge
weldig als Hy, die wonderen en teekenen deed
in Egypteland, de Roode Zee kliefde, Farao’s
heir deed omkomen, en ’t geplaagde volk tot
zyn erfdeel aannam? Snoode ondankbaarheid
is ’s Heeren loon.
Want zij volgden andere góden na, van de
góden die rondom hen waren en bogen zich voor
die; en zij verwekten den Heere tot toorn. Afval
maakt den mensch vermetel. Met dezelfde
woorden heeft de Heere een verbod gegeven.
Deut. 6 1413 7. Doch zy merkten daar
niet op. Wie is de Heere, dat zy Hem zullen
gehoorzaam zijn Waarom zou ook Jehovah
alleen God zijn Zij buigen zich voor, bewijzen
Goddelijke eere aan, aanbidden de góden der
volken, die hen omringden.
Hoe zou Hij dat kunnen gedogen, de Heili
ge die gezworen heeftik zal mijne eere gee
nen andere geven, noch mynen lof den gesne
den beelden Zyn toorn die heftig is, brandend
als een vuurgloed, alles verterend, ontvlamt.
De eindeloos Barmhartige is ook streng recht
vaardige, die den booze voor zijne heilige oogen,
geenszins kan gedoogen.
Het verband tussehen de zonde en het ont
waken van Gods toorn wordt hier aangetoond.
Hier zien wy het. Menigmaal evenwel is dit
voor ons verborgen. In duisternis tasten wy
dan rond, vragend o Heere, waarom handelt
gy zoo schynbaar hard Maar ik houd mij er
van overtuigd, als wy de oorzaken konden
waarnemen van ’s Heeren kastijdingen menig
maal zou herhaald wordenen zij verwekten
den Heere tot toorn.
Vs. 13. Naar den schijn vinden wy hier niets
dan herhaling. Opmerkelijk is ’t echter dat
er niet staat, zy dienden de Baals, maar Bacil
en Astaroth. De Kanaanieten hielden er man
nelijke en vrouwelyke góden op na. Baal de
mannelijke, de zonnegod, Astoreth of Astha-
roth, de vrouwelijke, de maangodin. Deze bei
den waren volgens heidensehe voorstelling
noodig, om de aarde vruchtbaar te maken en
alle ding in stand te houden. Daarom hadden
beiden ook recht op vereering en op verschul
digde offeranden. Zulk eene heidensehe ge
dachte, moest aan het volk der Godsopenba
ring tegen de borst stuiten 1 Maar zy trotsee-
ren het monotheistiscb gevoel dat in hen is.
En zy, die slechts hadden beledende Heere
onze God is een eenig Heere, maar ook, ’t is
God, die d’ aarde vruchtbaar maakt van bo
ven, verkrachten hunne consciëntie en buigen
zich voor een beeld neder om daarvan de vrucht
baarheid des lands en den zegen des hemels
te smeken. Inderdaad, de zonde is een alles
vernielende macht, die ’t hart ontreinigt en
het verstand verdwaast. Die haar dient is een
slaaf, in ketenen gekluisterd. Vs. 14 en 15.
Pas is er in vs. 12 opgewezen hoe Israël den
Heere oorzaak geeft om te toornen. Hier ver
nemen wij, dat de toorn des Heeren metterdaad
ontstoken, en waarin dit uitkomt.
Hij gaf hen in de hand der roovers, die hen
beroofden. Zoodra Israël Jehovah verlaat, heeft
het allen grond voor zyn nationaal bestaan
verloren. Immers, door Zyne wet en zyn ver
bond is het een afgezonderd volk zonder deze
geeft het noch recht, noch grondbezit, noch
een eigen zelfstandig leven. De Heere is Is-
raëls Wetgever, Rechter en Koning. Verlaten
zy Hem, zoo is dit niet minder dan zich be-
rooven van alle recht en bescherming. Trouwe
loosheid jegens hun Koningde ergste ver
dwaasdheid die men zich denken kan.
De dochter Israëls verlaat haar Bevrijder,
die haar recht schiep en haar ruimte maakte.
Anderzijds wykt nu de beschermende hand des
Almachtigen. De vijanden, die voor Israëls God
sidderden, ontzien nu de veroveraars van hun
land niet meer. Immers, zij hebben zelf hun
recht laten varen, nu zij krachteloos by de
Baalaltaren knielen. Zonder God is Israël een
hulpeloos wild gelyk. Als jagers, onophoudelijk,
onvermoeid, zetten de vijanden hen na. Van
leven en bezitting willen zy hun berooven. Er
is geen beschermer. De Heere verkocht ze in de
hand hunner vijanden rondom, en zij konden
niet meer bestaan voor het aangezicht hunner
vijanden.
Een tweede beeld Men ontroofde vrijheid en
goed, want de Heere had hen verkocht als een
slaaf. De eigenaar van zoo’n slaaf kan er mee
doen wat hij wil. Zoo is ’t gejaagd en geplun
derde volk eertyds vry en ryk gemaakt door
Jehovah als een slaaf tydelyk verkocht in
de macht der vijanden rondom. En nu is ’t on-
mogelyk hun volksbestaan, hun volksrecht,
hunne godsdienstige zelfstandigheid tegenover
de vyanden te handhaven.
Als zy nog poogden dit knellend juk van den
schouder te werpen, was de hand des Heeren
tegen hen ten kwade overal waar zij henen togen,
d. i. by elke onderneming, bij iederen aanval.
Ongeluk is hun deel. Wat de Heere gesproken
heeft, hetzjj eene belofte of bedreiging, is waar
achtig en getrouw. Thans wordt dit woord
vervuld„uwe haters zullen over U heerschappij
hebben, en gy zult vlieden als U niemand
vervolgt.” Lev. 26 17—36. Vergel. Deut. 28:25.
Want al vinden wy hier geen uitdrukkelyken
eed, dezelfde kracht en waarde hecht de Heere
er aan. Het is zwaar en bitter te zondigen
tegen God.
Die God verlaat heeft smart op smart te vreezen,
Maar die op Hem vertrouwt, op Hem alleen,
Ziet zich omringd met zyn weldadigheên.
H. H.
IX.
Toen deden de kinderen Israëls, dat kwaad
was in de oogen des Heeren en zij dien
den Baal
En zij verlieten den'Heere, hunner vaderen
God, die hen uit Egypteland had uit-
gevoeid, en volgden andere góden na,
van de góden der volken, die rondom
hen waren, en bogen zich voor die, en
zij verwekten den Heere tot toorn
Want zij verlieten den Heere, en dienden
den Baal en Astharoth.
Zoo ontstak des Heeren toorn tegen Israël,
en Hij gaf hen in de hand der, roovers,
die hen beroofden en Hij verkocht hen
- in de hand hunner vijanden rondom
en zij konden niet meer bestaan voor
Lee Aangcïïcht hunner vijanden. r
Overal, waarheen zij uittogen, was de hand
des Heeren tegen hen ten kwade, ge
lijk als de Heere gesproken, en gelijk
als de Heere hun gezworen haden
hun was zeer bange.
Richterbn II 1115.
Israëls afval wordt iu deze verzen op indruk
wekkende wyze geteekend. Eerst eene algemeene
omschrijving: toen deden de kinderen Israëls
dat kwaad was in de oogen des Heeren. ’t Is
geen zonde, zooals ook in dagen van bloeiend
geestelijk leven zelfs het volk des Heeren wel
aankleeft, maar een openlijk ingaan tegen een
uitdrukkelijk gebod des Heeren, een schenden
van het verbond. Grondslag en vastigheid van
Israëls godsdienstig en staatkundig leven was
„gy zult geen andere góden voor myn aange
zicht hebben.” Jehovah is een eenig God, en
nevens Hem is geen God. Zoo dikwyls Israël
dat absoluut karakter van zijn godsdienst
schendt, doet het kwaad is in de oogen des
Heeren.
Zij dienden de Baals. Baal zoo noemde alle
Kanaanieten hun hoofdgod. Op onderscheidene
plaatsen werd deze onder verschillende vormen
verëerd. Daarin sloten de kinderen Israëls zich
by de plaatselyke gewoonten aan. Vandaar
het meervoud. De mensch kan niet zonder God.
En als hy in zyne dwaasheid den waren God
verlaat, maakt hy zich góden naar zyn eigen
beeld en gelijkenis.
Vs. 12. Nu de daad is medegedeeld, volgt
eene karakteriseering en qualificeering. Dat
dienen van Baal is een verlaten van den Heere.
De heidenen die het polytheisme (veel godendom)
huldigden, konden, zonder afvallig te worden,
er nog een God bij vereeren. Anders stond het
met Israël. Hun religie is monotheisme, (een
godsdienst die slechts één God erkent.) Van
vermenging kan dus geen sprake zyn. Zoo
min yzer en leem verbonden kunnen worden,
of goud met slijk in een andere stof kan op
gelost worden, zoo onmogelyk is ’t ook Je
hovah en Baal samen te vereeren.
Alle belijders van den Christus mogen die
gedachte wel diep in hun hart graveeren. Want
geen zonde heeft Israël, en de gemeente Gods
van alle tyden, meer kwaad berokkend dan
deze.
Zy verlieten den Heere, die hen uit Egypte
land had uitgevoerd. Met één enkele trek wordt
het schandelijke van hunnen afval voor oogen