5.
)es.
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. J. HULSEBOS en Bs. A. LITTOOIJ.
Vrijdag 19 Augustus 1904.
JSTo. 8.
2 Jaargang.
UIT HET WOORD.
Drukker-Uitgever
2
A.
Boone
kop
ons
D.
1 ons
VARIA.
str.
waren geneesmeester.
390.
>rteering
H.
70 cent.
3 cent.
hoogste
jeleid.
na Man-
nden en
Er bleef
over
rrede
ttoojj
ttoojj
rrede
ulder
ach
Veen
sema
Berg
'holen
'.ulder
-eerty
.man
innei
Iffers
r grootste
dt
D. L.ITWOU Az
MIDDELBURG.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
ier goede
rst zorg-
PRIJS DER AD VERTEN TIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
31 burg.
Jezus heilig lachen en spotten met die gezonden
en rechtvaardigen in eigen oog. Zjj kennen
zichzelven niet, als dood kranken en diep schul
digen. Integendeel. Daarom willen zij ook
tot Christus, als den waren geneesmeester niet
komen.
zjj zjjn kranker dan die zondaren, onrecht
vaardiger dan die tollenaren. Het is met dien
trots der zonde, dat Jezus heilig den spot drijft,
om hen te beschamen en te veroordeelen.
Van den Heere God lezen wij, dat Hij lachen
zal in des zondaars verderf en spotten wanneer
hunne vreeze komt. Hier nu, hebt gjj reeds,
Christelijke verzorging van krankzinnigen
in Zeeland.
In ons vorig nummer schreven wjj naar
aanleiding der Statuten een en ander, over
doel en grondslag, over leden en begunstigers,
„en
der Kanaanieten.” De laatsten behielden de
overhand. Bovendien ontbreken hier ook de
woorden „zij stelden hen op cijns.” Aser wordt
duchtig omringd en geplaagd en zal straks de
gevolgen smartelijk ondervinden.
Vs. 33. Ook Naftali is niet in staat zijn
gebied van vijanden te zuiveren. Beth-Semes en
Beth-Anath bieden hardnekkig tegenstand. (Dit
Beth-Semes is wel te onderscheiden van eene
stad van denzelfden naam op de grenzen van
Juda en Dan, waar de ark aankwam, toen zjj
door de Filistijnen was teruggezonden (I Sam.
612.). Toch weten de Naftalieten hen schat
plichtig te maken.
Vs. 34, 35. Nog moeilijker was de positie der
Danieten. In hun gebied zjjn de Kanaanieten
meester van het terrein. Hun stam kan niet
slechts den tegenstand niet uitroeien, maar zij
raken zelf beklemd, worden afhankelijk. Ja,
zij worden uit de vlakte gedrongen, het ge
bergte in. En nu lag het grondgebied aan.
Dan toegewezen (Joz. 19 40) juist geheel in
de vlakte. Dreven de Amorieten hen ’t gebergte
in, dan beteekent dit dus ongeveer hetzelfde
alszjj ontnamen hun hun erfdeel, zjj lieten
hun geene woonplaats. De Amoriet verstout
zich te blijven in Harcheres (niet op het ge
bergte van Heres, geljjk de Stat. Vert., heeft
maar bedoeld is eene stad),in Ajalon en Saalbim.
Gelukkiger is nog kracht bij het huis van
van Jozef, om hunne broederen te hulp te
komen en de Kanaaneten een zware schatting
op te leggen. Toch is Dan voortdurend de
mindere, zoodat een deel van zjjn stam genood
zaakt wordt straks in het Noorden van Palestina
een woonplaats te zoeken. Zie cap. 18.
Vs. 36. Om de overmacht der Amorieten
in het gebied van Dan te verklaren, wordt nog
eene korte opmerking gemaakt over hunne
uitbreiding in het zuiden van Palestina. En de
landpale der Amorieten was van den opgang van
Akkrabim de hoogte der scorpioenen op de
grenzen van het zuidelijk gedeelte des lands
van den rotssteen en opwaarts henen. Rots
steen luidt in HebreeuwschSela. Daarom
hebben sommigen gedacht aan de stad Sela
of Petra, waarvan ook melding gemaakt wordt
II Kon. 147 en Jes. 161. Dan zou echter
de beteekenis van het woord „opwaarts” moeten
zijn „en naar de overzijde henen,” nl. „naar het
zuiden. Maar aangezien het niet de bedoeling
is aan te geven, hoe ver de Amorieten zich
wel naar het zuiden hadden vastgezet, denken
anderen liever niet aan de stad Sela, maar
aan de rots van het twistwater in de woestijn
Sin. Num. 208, 10. Deze rots toch lag aan
de zuidzijde van Kanaan, en daarheen strekte
het gebergte der Amorieten zich uit. Van Noord
tot Zuid had de Amoriet ’t terrein behouden.
Bedenkelijk verschijnsel na den strijd.
Aan het einde van Hoofdstuk I wil ik eene
zeer korte opmerking maken. Israëls strijd is
een heilige strijd, een strijd om het behoud
van het bondsvolk. Het land is hun wettig
eigendom. Indien de stammen Israëls dat hadden
geloofd, zjj zouden zeker overwonnen hebben.
Zoo gaat het altijd Gods gemeente. Als zjj
haar recht prijs geeft, wordt zjj geslagen. En
komt zij later om haar recht te laten gelden,
dan wyken de vijanden niet meer. Hare straf
is dulden, dat de Kanaanieten onder haar wonen
ofzich noodgedwongen krommen onder het juk
van den Amoriet. Volk des Heeren, vrees
niemand, dan God alleen
H.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
AE.
I.
I Wjj vinden in dit hoofdstuk, den Heiland
aan zijn rechte plaats. Immers Hjj is omringd,
van eene groote schare van tollenaren en zon-
lERLN jdaren. Levi, een dier tollenaren, is door den
NOEN' ®eere Sero0pen, met dat machtvol: „volg Mjj.”
L '|Hjj heeft alles verlaten en volgt Jezus. Liefde
en dankbaarheid nu, doen hem den Heere een
e van Rroo^en maaltijd bereiden. Aan dien maaltijd
HYPok---— ---
Een geesel van spotternij, is dus dit woord
des Heilands. Hjj kastijdt de ruggen ermede,
van die dwaze Farizeën en Schriftgeleerden,
in hun blindheid en eigenwaan. Zij zijn het
echter niet alleen, die dezen spot zich waardig
maken. Zso wjj dit meenden, hoe zouden wij
bewijzen, nog meer verblind te zjjn, dan die
Farizeën en Schriftgeleerden. Zoo lang ons
de ware zelfkennis ontbreekt, zijn wij dien
Jezus geljjk. Het geldt dan
want gij zegtIk ben rijk en
heb geens dings gebrek
J6D JEZUS, DE A\rAREJrËNËËSMEËSTER
Qok En Jezus, dat hoor-nde, zeide tot hen:
Die gezond zijnhebben den medicijn
meester niet van noode, maar die ziek
zijn. Ik ben niet gekomen, om te roepen
rechtvaardigen, maar zondaren tot be-
keering. Markus 2 17.
zitten velen aan, waaronder eene groote schare
van tollenaren en zondaren.
Jezus aangelegen, in het midden van tolle
naren en zondarenTreffende aanblik. Zeker
teekende aller gelaat, beurtelings heilige blijd
schap, gemengd met diepe schaamte. Aller
i mond is vervuld, met gejuich op ditzondaars-
feest, waar volle beken hen in liefde dronken
maken. Zjjn gunst sterkt hier meer dan de
uitgezochtste spijzen.
Echter geldt dit niet voor allen. Zie, die
duistere gestalten met hunne lange kleederen
en breede gedenkcedels. Dat slang- en adderen-
gebroedsel van Farizeën en Schriftgeleerden.
Welk een afkeer en wrevel spreekt er uit die
sluwe, lange aangezichten. Het is de vjjand-
I schap reeds in het paradjjs gezet, en verborgen
onder het wjjde kleed van den godsdienst.
Hoor, hoe zjj murmureeren. Zjj vallen de
ongeoefende jongeren des Heeren aan. Zjj doen
cent dat luid genoeg, om door den Heere gehoord
te worden. „Waarom eet uw Meester met de
tollenaren en zondaren
De discipelen zijn ongeoefend en onvoorbe
reid, om dien aanval op huns Meesters eer af
te slaan. M^ar de Meester is zelf bekwaam
en bereid. Hij spreekt een enkel, hoogst een
voudig woord. Het is genoeg tot hun be
schaming en veroordeelingen tegeljjk tot
troost dier tollenaren en zondaren. Met hetzelfde
wapen, waarmede Hjj den eigenwaan der
I Farizeën nedervelt, richt Hjj het gebogen hart
I der tollenaren op, als Hij zich ontdekt als den
Het boek der Blchteren.
VI.
En Manasse verdreef Beth-Sean niet,
noch hare onderhoorige plaatsen, noch
Thaanach met hare onderhoorige plaat
sen, noch de inwoners van D6r met hare
onderhoorige plaatsen, noch de inwoners
van Jibleam met hare onderhoorige
plaatsen, noch de inwoners van Megid
do met hare onderhoorige plaatsen en
de Kanaanieten wilden wonen in dat
land.
En het geschiedde, als Israël sterk
werd, dat hij de Kanaanieten op cijns
stelde; maar hij verdreef hen niet gan-
rchelijk.
Ook verdreef Efraïm de Kanaanieten
niet, die te Gezet woonden maar de
Kanaanieten woonden in het midden
van hem te Gezer.
Zebulon verdreef de inwoners van
Kitron niet, noch de inwoners van Nti-
halolmaar de Kanaanieten woonden
in het midden van hem en waren cijns
baar.
Aser verdreef de inwoners van Acco
niet, noch de inwoners van Zidon noch
Achlab, noch Achsib, noch Chelba, noch
Afik, noch Rechob
Maar de Aserieten woonden in het
midden der Kanaanietendie in h jt
land woonden, want zij verdreven hen
niet.
Nafthali verdreef de inwoners van
Beth-Sémes niet, noch de inwoners van
Beth-Anath, maar woonde in het mid
den der Kanaanieten, die in het land
woondendoch de inwoners van Beth-
Sémes en Beth-Anath werden hun cijns
baar.
En de Amorieten drongen de kinderen
vui Dan in het gebergte; wantzjj lieten
hun niet toe af te komen in het dal.
Ook wilden de Amoiieten wonen op
het gebergte van Heres, te Ajalon en
te Saalbim maar de hand van het hnis
van Jozef werd zwaar, zoodat zij cijns
baar werden.
En de landpale der Amorieten was
van den opgang van Akrabbim, van den
rotssteen, en opwaarts heen
Richtbrbn 1 2736.
Vs. 27. De krijgstocht der kinderen van
van Christus bjj
tjjdgenooten van
van ons allen
verrijkt geworden, en
en gjj weet niet, dat gjj zjjt ellendig, en jam
merlijk, en arm, en blind, en naakt.” De zonde
is niet dan leugen. Wij zijn blind voor den
toestand, waarin wjj ons bevinden. Krank zjjn
wij, en wij zeggen gezond te zijn. Schuldig
zijn wij, en spreken van rechtvaardig te wezen.
Dwazen, die wjj zjjn. Mocht deze heilige spot
des Heeren, ons beschamen en veroordeelen.
Dan zal de behoefte geboren worden, aan den
waren Geneesmeester. Dan leidt de kennis
van zonde en ellende, tot de wetenschap der
verlossing in Christus.
N.
Jozef, zoo schoon begonnen, eindigt tragisch.
Wjj hoopten nu te hooren „en zjj togen voort
naar Beth-Sean en Taanach en Dor en Jibleam
en namen die in.” Helaaser wordt geen
enkele verovering meer gemeld. De oorzaak
ligt voor de hand. Het gelukt niet de Kanaanieten
uit de overige vaste steden uit te roeien. Er
viel dus niets meer te berichten, dan het
negatieve resultaat van hun krjjgstocht. Een
rjj van steden wordt genoemd, die met hare
onderhoorige plaatsen, bewoond bleven, door
de vijanden van Israël, nl. Beth-Sean, Taanach,
Dor, Jibleam en Megiddo, verg. Joz. 17 11.
Zij behoorden allen tot het gebied van Manasse.
Op twee dingen wil ik hier uwe aandacht
vestigen. Bjj de eerste twee steden Beth-Sean
en Taanach is geen sprake van de bewoners,
bjj de volgende wel. Een bewjjs, dat het
werkwoord verdrijven eerst op de steden, daarna
op de bevolking toegepast, de beteekenis moet
hebben vanuitroeien. Gods bevel was ’t, die
volken te verdelgen. Wat was de oorzaak, dat
de kinderen van Jozef niet in staat waren
hunne roeping te volbrengen Was er ongeloof
gekomen in hun midden, vonden zij het on
barmhartig naar Gods gebod te handelen
Werd het hun een al te absolute waarheid,
<..t Jehova alleen God is, en niemand meer?
Zeker lag in deze richting hunne zonde.
Nu sluit dit vers met deze woorden
de Kanaanieten wilden wonen in dat land." Deze
vertaling is niet zeer duideljjk. Liever lees ik
en de Kanaanieten vingen aan in het land te
blijven. Zjj, die uitgedelgd moesten worden,
ondernamen het, hun woonplaats te versterken.
Zjj zetten zich vast. Toen er verzwakking
kwam onder de kinderen van Jozef, herleefde
de moed onder de Kanaanieten. Juist wat jj
steeds zien. Als de gemeente kloek optreedt,
in den Naam van haren Heere, vluchten de
vijanden, maar zoodra zjj verflauwt, vernieuwen
de vijanden hunne kracht, zetten zich vast en
bieden hardnekkig tegenstand. Daarom, ook
in onzen tjjd geen ure geweken met onder
werping, opdat de waarheid
ons verbljjve.
Vs. 28. En het geschiedde, als Israël sterk
werd, dat hij de Kanaanieten op cijns stelde,
maar hij verdreef ze niet ganschelijk.
onder Israël altjjd eenige onvoldaanheid
hun onvoltooid werk. Daarom is ’t zeker niet
de bedoeling, dat later Salomo deze steden
heerendiensten en schatting oplegde (I Kon.
920—22), maar wel, dat reeds in den Richter-
tjjd Israëls hand zwaar op hen werd. Zoodra
Israël zich weer de meerdere gevoelde, deed
het den Kanaaniet „dienen onder tribuut”,
zoodat zjjn knechtschap zichtbaar was. Maar
dan was het ook genoeg, maar hij verdreef ze
niet ganschelijk. In plaats van verdrjjven en uit
roeien kwam het dienen onder schatting. Gods
bevel werd verwisseld voor wat Israël goed
dacht. Daarom begon de krjjgstocht van Jozefs
kinderen zoo schoon en eindigt hij zoo somber.
In het onderhouden van Gods geboden is groo
te loon, maar die den Heere verlaten hebben
smart op smart te vreezen. Eigenwillige gods
dienst is Gode niet aangenaam.
Vs. 29. Niet beter wedervoer het den kinde
ren Efraims. Gezer, een oude Kanaanitische
koningsstad, welker koning Horam door Jozua
geslagen werd (Joz. 1033), bleef in de macht
der oude bewoners. Efraïm maakte hen wel
schatplichtig maar verdreef ze niet.
Vs. 3036. Zebulon staakt zjjn veroverings
tocht voor Kitson en Nahalol. Beide steden zjjn
nog niet weer gevonden. Aser moet van zjjn
twee en twintig steden zeven, en daaronder zoo
groote als Acco en Sidon, in de handen der
Kanaanieten laten. Zelfs heet het hier niet„de
Kanaanieten woonden in het midden van hen”,
maar „de Aserieten woonden in het midden
Als wjj dit woord, waarmede Jezus die vjjan-
I den beantwoordde, met opmerkzaamheid lezen,
dan gevoelen wjj, daar ligt spot in. De Heere
I toch spreekt van„die gezond zjjn” van „recht-
f vaardigen.” Dat kon geen ernst zjjn. Want
ISChe en wie is gezond, rechtvaardig Immers niemand.
Jezus spreekt dus van gezonden en rechtvaar
digen, in zoover zjj denkbeeldig bestaan. In
hun verblinden eigenwaan, achtten zij zich
zelven rechtvaardig en gezond. De Heiland
noemt hen waarvoor zjj zichzelven houden.
Hij drijft alzoo den spot met hen. Hjj bedoelt
het tegendeel van wat Hjj uitspreekt. Hij
noemt hen als gezonden, in waarheid ziek, als
erkorgels rechtvaardigen, onheiligen voor God.
nt en alle Die spot is diep beleedigend. Nochtans, hjj
I is niet onheilig. Jezus spot niet met eenig
natuurlijk of zedeljjk gebrek, hetwelk zjj tegen
e ooren Jjunnen wj] hebben. Hjj drijft ook niet den
®z spot met hunne ellende als zondaren Hoe zou
Hjj het kunnen Zjjn spot geldt hun moed-
I willige blindheid en eigenwaan. Zjj achten
18 zich gezonden, rechtvaardigen te zjjn. En zie,
jner zaak,
■ste klasse
I
stuk
'Zoouwsch ïerkb
Dï*l a nd-