Weekblad voor urp, urg. r d. de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie van: Ds. L. BOQMJL, Ds. J. HULSEBOS en Ds. A. LITTOOIJ. Vrijdag 12 Augustus 1904. 2 Jaargang. UIT HET WOORD. jden. Drukkeruitgever NT. n. 2 A Boom »0. NEB uur. sgen VARIA chting S 70 cent. 3 cent. SERIN- LLEN-, NGEN. D. LITTOOIJ Az MIDDELBURG. arland- e van BYPO Littoo ■erred Kam atsem Vee Leen I. Berj verred Kam Kulde gelden ot 4%. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers PRIJS DER AD VERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Soa, Leert* Lamirf Donnel Av.l ElffeJ DE ERVE DER HEILIGEN IN HET LICHT. Dankende den Vader, die ons bekwaam gemaakt heeft, om deel te hebben, in de erve der heiligen in het licht. Zoo is, geljjk wij zagen, den geloovigen eene onuitsprekelijke weldaad geschonken. De apos tel wijst hen dan op de roeping, die zij hebben te volbrengen bij God den Vader. Die roeping is geen mindere, dan die der dankbaarheid. Hij zegt: „dankende den Vader." Rijk van inhoud is deze roeping, ook al wordt zij met slechts enkele woorden uitgedrukt. Hij wil, dat zij den Vader danken. De apostel bedoelt daarmede niet, dat die dankbaarheid zou geschieden met uitsluiting van den Zoon en den H. Geest. Neen, den drieeenigen God komt de dankzegging toe. Den Vader moet eehter allereerst die dank gebracht worden. Uit den Vader toch zijn alle dingen. Het werk der verlossing gaat in oorsprong van zijn liefde en wijsheid uit. In en door den Zoon heeft Hij die verlossing tot stand gebracht. Hjj heeft door den H. Geest hun dezelve deelachtig ge maakt. De Vader moet gedankt. „Dankende”. Dit enkele woord houdt het gansche leven der ware dankbaarheid in. Het is die dankbaarheid, die de vrijwillge maar ook noodzakelijke openba ring is van hun geloof. Zij zijn het ten duurste verplicht, maar zij begeeren ook niet anders, dan met hun gansche leven Gode, den Vader, dankbaarheid voor zijne weldaden te bewijzen. Zij danken Hem met het hart, door innerljjk de deugden Gods te heiligen, die bewonderende en aanbiddende. Het zijn voornamelijk de deug den van zijne liefde en almacht, waarvan hun hart diepe indrukken heeft, en die zjj vol ver ootmoediging bij zichzelven overdenken. Waar het hart der geloovigen met die erken tenis is vervuld, daar wordt ook de mond ge opend en vloeit over van Gods eer, ja, daar prijzen de lippen Hem. Hun mond is een dank bare, steeds geopend om de gedachtenis der grootheid zijner goedertierenheid overvloedig uit te storten. Niet het minst moet echter de nadruk gelegd op de dankbaarheid, die zich bewijst in het doen van goede werken. Der geloovigen wandel zij een dankbare, hatende en vliedende wat den Heere mishaagt, en be proevende zijnen goeden, volmaakten en wel- behagelijken wil in alles Als kinderen des lichts hebben zij zich te doen kennen, als deel- genooten van die erve in het licht. Kortom, een wandel waardig die weldaad, om alzoo veel vrucht dragende, Gode, den Vader, te meer eer en heerlijkheid toe te brengen. Waar deze roeping door de geloovigen wordt volbracht, daar is zjj niet zonder zegenrijke gevolgen. In het stoffelijke een bezitter te zijn en het niet te erkennen, wat ellendig leven. Hoevelen die rijk aan goederen, ondankbaar zijnde, bij al hun schatten verteeren van ver driet. Maar hoe maakt de erkenning het leven waarlijk blijde en rijk. De geloovigen bezitten veel hoogere schatten. Dat te erkennen, wat zegen brengt het niet mede. Het doet hen met zalige blijdschap en liefeljjken vrede voor den Heere wandelen. Het licht van die erve straalt hun door het geloof in het hart, en zij worden juist in dien weg der dankbaarheid al meer verzekerd van hun deel in die erve. De roeping der dankbaarheid is dus ook een alleszins zegen rijke. Wordt zij in waarheid beoefend, dan wordt door Gods kinderen de voorsmaak der erve genoten, om straks zonder zonden den Vader tot in eeuwigheid te danken. Lezer, is der Colossensen voorrecht ook het i Maa ien ei Het boek der Richteren. V. En het huis van Jozef toog ook op naar Beth-Elen de HEERE was met hen. En het huis van Jozef bestelde ver spieders bij Bet-Elde naam nu dezer stad was Luz. En de wachters zagen eenen man uit gaande uit de stad en ze zeiden tot hem: Wijs ons toch den ingang der stad, en wij zullen weldadigheid bij u doen. En als hij hun den ingang der stad gewezen had, zoo sloegen zij de stad met de scherpte des zwaards maar dien man en zijn gansche huisgezin lieten zij gaan. Toen toog deze men in het land der Hethieten en hij bouwde eene stad, en noemde haren naam Luzdit is haar naam tot op dezen dag. Richteren 1 2226. In het nu volgend gedeelte van hoofstuk I wordt verhaald de strijd der overige stammen uwe Zjjt ook gij bekwaam gemaakt om in de erve der heiligen deel te hebben Dan is die dankbaarheid ook u niet vreemd, want het is onmogeljjk Christus te zijn ingeplant, en niet voort te brengen vruchten der dank baarheid. Maar ook, zonder deelgenootschap in die erve is zij onmogelijk. Daar is geene erkentenis zonder voorafgegane kennis. Alleen die God in Christus kennen, kunnen Hem erkennen. Zoek gij dan in het heden der genade door den Vader bekwaam gemaakt te worden. Verstandelijke kennis door onderwijs gevoed of eene zekere gemoedelijkheid voor wat treft en aandoet kan het ver brengen. Het zielsoog echter moet verlicht voor die erfenis. Dan eerst worden wij bekwaam, deel in haar te hebben. Bid dan den Heere, dat Hjj in uw hart schijne, om door den Geest te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus Jezus. Dan eerst wordt uw leven in waarheid een dankend leven. Het beweldadigd hart, roept het den Godsgezinden toe „Komt, luistert toe, en hoort wat de Heere aan mjjne ziele gedaan heeft.” Dan wordt des Heeren lof verteld en dat bovenal met daden. Aan die roeping der dankbaarheid, kunnen noch willen Gods kinderen zich onttrekken. Het is hun smart en klacht, dat hun erken tenis niet meerder is. Ernstig is hun bede „leer mij uw welbehagen doen”, „och, dat mjjne wegen gericht werden om uwe inzettingen te bewaren”. Zij ons hart maar diep verootmoe digd. Dan zal de dankzegging toenemen, bjj allen, die door de bekwaammaking des Vaders, deel hebben in de erve des lichts. Dit is het begin van het hemelwerk. Hun verlangen en begeerte naar het volmaakte danken, wordt er door versterkt. Zie, het zal niet eindeloos op zich wachten laten. Als de erve hun in dade- Ijjk bezit zal geschonken worden, zal ook hun lof volmaakt zijn, en zullen zjj met alle heili gen deelen in de waarheid van het woord „het licht is voor den rechtvaardige gezaaid, en vroljjkheid voor de oprechten van hart”. N. J. H. D. 't Verband tusschen het gebed en de dankzegging in het formulier van den heiligen doop. (Slot.) VI. Omdat de wedergeboorte, ook volgens Calvjjn en prof. Bavinck, niet alleen voor en na, maar ook kan geschieden bjj en onder den doop, mogen en moeten de ouders, teneinde zeker heid voor zich zelven in betrekking tot hunne kinderen te verkrijgen, den God des Verbonds en der beloften bidden, kinderljjk geloovig bid den geljjk er in en naar het formulier moet gebeden worden. Hebben zjj dat gedaan, dan kimnen zjj daarna antwoorden op de vragen, die hun gedaan worden, en danken, geljjk er hier na den doop gedankt wordt. Gelooven wij, dat de Heere onze kinderen, vóór zjj gedoopt worden, reeds in genade aan gezien en Christus ingeljjfd heeft, voor ieder kan niet een apart formulier gegeven worden, een formulier, naar het geloof der doopouders is dan heeft de bede om die sacramenteele inlijving en het ontvangen van het zegeltee- ken èn voor de ouders èn voor het kind toch ook nog eene zeer heerljjke beteekenis. Maar wat volgt uit deze geheele beschou wing en dit geloof voor en bij de bearbeiding der Gemeente? Veel en velerlei. Ten eerste, dat de ambtsdragers een duideljjk, goed gefundeerd begrip moeten hebben van het verbond, van de beloften en de sacramen ten opdat zij, onder meer weten, dat de sacra menten gegeven zjjn, om ons de beloften des verbonds „des te beter te verstaan te geven en te verzegelen.” Wat sacramenten zjjn en waartoe zjj dienen, moeten zjj goed weten en duideljjk uiteenzetten, en wel in overeenstem ming met de leer der Geref. Kerken, in vraag 66 en haar antwoord van onzen Heidelb. Cate chismus ons gegeven. Ten tweede, volgt daaruit dat zjj het verbond en deszelfs beloften beteekenen en verzegelen moeten door de sacramenten aan de geloo vigen en hun zaad. Zjj mogen het verbond Gods’niet ontheiligen en Zjjn toorn over de Gemeente verwekken, door de teekenen en ze gelen des verbonds te bedienen aan hen, die zich als ongeloovigen of goddeloozen openbaren. Evenmin mag dat aan het zaad dezer menschen, tenzij het zich tot God bekeerd. Het te doen is zich schuldig te maken aan eene verschrikkelijke zondewant, als Gods knech ten verzegelen wij dan, in Gods naam we- derrechterljjk dat Hjj de God van de onge loovigen en goddeloozen en van hun zaad is. Ten derde, moeten zjj overeenkomstig ’s Hee ren W oord, naar het oordeel der liefde, de ge loovigen en hun zaad voor ware bondelingen houden, zoolang het tegendeel niet blijkt; en zjj mogen hun geen rechten, door God den lid maten der Kerken gegeven, onthouden, zoolang door hen geen bedenking, door leer of leven gegeven is, of zij wel ware bondelingen zjjn. Ten vierde, mogen zjj niet uit het oog ver liezen dat dit alzóó moet geschieden, niet, omdat allen, aan wie zjj de sacramenten moe ten toedienen, ware bondelingen zjjn uit het Woord van hun God en uit de ervaring weten zij dat dit niet zoo is maar, omdat zij, aan wie de Heere de toediening er van toebetrouwde, geen hartenkenners zijn. Ten vijfde, volgt hier weer uit, dat zjj de in- eompleete en de compleete lidmaten der Kerk tot gebed, tot zelfonderzoek of ze wel in het geloof zjjn, en, óf tot de eerste, óf tot de voort durende bekeering moeten opwekken. Zjj mogen ze dus niet bearbeiden, alsof zjj allen gewisse- Ijjk deelachtig zijn, wat wjj, die geen harten kenners zijn, moeten aannemen, zoolang het tegendeel niet blijkt. Door dit te verzuimen zouden zjj mede oorzaak kunnen worden, dat deze en gene met een ingebeelden hemel zjjn oogen opsloeg in de hel. Ten zesde, moeten zjj, dewjjl de Heere het geen voor het leven en sterven volstrekteljjk noodig is van vóór de natuurljjke geboorte tot in de stervensure geeft, de ouders zeggen, dat zjj den Heere ernstig, ja kinderljjk geloovig moeten smeeken, op grond van en met het oog op de Verbondsbelofte, dat Hjj, als Hij hunne kinderen de ziel in den moederschoot geeft, deze met Zjjn leven beliefd te verrijken, opdat zjj ook als Zijne kinderen het levenslicht aan schouwen en het bjj het opwassen openbaren mogen. Met dit te bidden moeten zjj voortgaan, totdat zjj er den Heere voor danken, voor lo ven en prijzen kunnen. Ten zevende, mogen de ouders neemt aan, dat zjj tot die geloofszekerheid gekomen zjjn nooit vergeten, dat hunne kinderen dan ook nog alle zaden van ongeloof en boosheid in zich hebben en opgroeien in eene wereld die in het booze licht, en daarom nooit vergeten, dat het hunne dure en heilige roeping is en bljjft den Heere gedurigljjk te smeeken, dat Hij ze door Zjjnen Heiligen Geest altjjd belieft te regeeren. Overeenkomstig het gebed, dat het den Heere believe ze door den Heiligen Geest altjjd te regeeren, moeten ook het onderwijs en de opvoeding wezen, die zij hunnen kinde ren geven en doen geven. Geschiedt dat, óók door middel van hen, die ze voor ons onderwijzen en opvoeden, dan heb ben wjj naar Gods Woord en beloften reden om te hopen, dat het doel zal worden bereikt, Met medewerking van onderscheidene Predikanten. dburg. ja dan zullen zjj godzalig opgroeien en Zjjne goedheid en barmhartigheid, die hun en ons allen bewezen is, bekennen en in alle gerech tigheid leven. Ten achtste volgt hier ook nog uit, dat wjj ze den Heere overgegeven hebben en heiligen. Dat wjj ze beschouwen als degenen die Hem toebe- hooren en die Hjj zich toegeëigend en Zjjn merk- en veldteeken gegeven heeft, en dat wjj dus schuldig zjjn ze, in het leven en onver hoopt in het sterven te beschouwen als kin deren, die Hem toebehooren en waarop Hjj het eerste en hoogste recht heeft. God zal ze van onze hand eischen en zjj zullen tegen ons getuigen, als wij ze niet beletten de zonde en de wereld te dienen. Hjj bekleedde ons, ouders, te dien einde met gezag. Het is diep zondig voor God, en on verantwoordelijk tegenover hen en het leidt tot verbastering van de Gemeente des Heeren, indien wjj onze kinderen de wereld laten ingaan en ze niet als kinderen des ver bonds opvoeden. Van toegevendheid kan op geen enkelen grond en mag om geen enkele reden sprake wezen. Wjj moeten uit en met en naar het verbond in dezen werkzaam zjjn en optreden. Dat wjj niet anders mogen en kunnen moeten onze kinderen weten. Prenten wjj dat onze kinderen in, dan is de Heere met ons, en hebben wjj hunne conscientiën mee, God zeide: „Gij nu zult mijn verbond houden, Gij en uw zaad na u, in hunne geslachten”. Met het oog op hen die het niet houden, maar ver breken, zegt de Heere: „Dezelve ziel zal uit hare volken uitgeroeid worden." Onze raudteekenaren zeggen bjj deze woorden hier ter verklaring„Dat is, die mensch zal uit de gemeenschap van Gods volk gebannen zijn. Volgens sommiger gevqplen zoo zeggen zjj verder een lijfstraffe, door de overheid uit te voeren.” Wjj weten dat Staat en Kerk toen één waren. De overtreding der geboden Gods werd ook door de Overheid gestraft. De Overheid is of wordt Heidensch als zjj met de geboden Gods gansch geen rekening houdt. Door overheidsmacht te dwingen is niet naar de bedeeling des Nieu wen Verbonds. Doch de Kerk van Christus verliest de ken merken, den zegende kracht en den in vloed van de Kerke Gods, wanneer zjj de pu blieke overtreders van Gods verbond niet naar het Woord, ook in de nieuwe bedeeling geldig, behandeld. Ze is dat verschuldigd aan den Heere, aan zichzelve, aan hen die in leer of leven afwij ken, ja ook aan de wereld, in wier midden zjj een schjjnend licht, een stad op een berg moet zjjn en bljjven. Littooij. Zeeuwsch Ker I COLOSSENSEN 1 i 12.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 1