HJ. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA, Ds. J. HULSEBOS en Bs. A. LITTOOIJ. den. 2 Jaargang, f Vrijdag 5 Augustus 1904. No. 6. UIT HET WOORD. '8. lïï, Iburg. Drukker-Uitgever 3 A. Ijjkheid en gelukzaligheid. hone ie en ering gen J. H. D. kende een jilting IF. 1TSE. We- 70 cent. 3 cent. tegen- anders toren uilen roede zorg- D. LITTOOIJ Az MIDUELBi.Ng. tooi am] iema rg Veen fema ;ema en lolen aider g alder de DE ERVE DER HEILIGEN IN HET LICHT. Dankende den Vader, die ons bekwaam gemaakt beeft, om deel te hebben, in de erve der heiligen in het licht. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers ogste d. trgels n alle vrouw PRIJS DER ADVERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. zaak, Basse Met medewerking van onderscheidene Predikanten. evoji id mar mei v. ffers 1 in Christus” kan dan slechts eene uitwendige afzondering bedoelenomreden, naar deze be schouwing, de kinderen dan nog niet in Christus kunnen zjjn. Waaruit,zooals gezegd is, dan ook volgt, dat de Doop noodzakelijk is tot zaligheid en de ouders mitsdien aan den Heere, aan de kinderen en aan zichzelven verschuldigd zjjn, hen dadelijk na de geboorte en, bij gevaar van sterven, tijdens de geboorte, of vóór de geboorte te laten doopen. En wèl, om de redenen zooeven aangegeven en door de Roomsche Kerk geaccepteerd. Natuur lijk volgt nu hier weer uit, dat de ouders door de Kerken en hare dienaren dientengevolge moeten bewerkt worden, tot het nakomen van hetgeen dan heiligen plicht is en, dat, bjj aan wezigheid van het boven besproken gevaar van sterven, doctoren moeten genomen worden van wie zjj kunnen vertrouwen dat zij in den moe derschoot de kinderen doopen. Maar deze be schouwing is de onze niet. Wjj gelooven niet, dat de kinderen des verbonds allen vóór den doop önwedergeboren en na den doop weder geboren zijn. Gelooven wij, hetgeen daar vlak tegenover staat, namelijk, dat alle kinderen, die uitverkoren zijn en mitsdien tot het geestelijk zaad behoo- ren, vóór den doop wedergeboren zijn en het zegel daarvan in den doop ontvangen en alzoo nooit anders dan sacramenteel door den doop Christus worden ingelijfd, dus dat de ouders en de kinderen door en in den doop het teeken en zegel der inlijving ontvangen, dan heeft men ook een standpunt ingenomenmaar een standpunt, dat men, als gegrond in de Hei lige Schrift en in onze symbolen, vóór alles gehouden is in het licht te stellen en duidelijk te maken. Ja, men moet dan bewijzen dat Gods Woord ons zulks leert, en dat,zalmen in dezen als Gereformeerde voor den dag komen omdat Gods Woord dit leert, dit ook leer onzer Kerken is. Ik geloof dat dit niet gelukken zal, en dat alzoo het onomstootelijk bewijs, gehaald uit de Schrift of uit onze belijdenisschriften, achter wege blijven zal. Is het desalniettemin onze meening, dan zal ook deze meening, naar het mij voorkomt, ontzaggelijk grooten invloed uitoefenen op de bearbeiding der gemeente. Worden alle uit verkorene kinderen vóór, bjj of terstond na de geboorte wedergeboren, dan heeft men, dunkt mij, geen grond en reden meer om den Heere na die eerste dagen te bidden dat het Hem behage, hun de wedergeboorte te schenken immers dan staat het Bjjbelsch vast dat ze, zijn ze uitverkoren, wedergeboren zijn, en zjjn ze niet uitverkoren, dat ons gebed dan toch niet zal ver hoord worden. In de tweede plaats komt het mjj voor, dat dan de prediking voor niemand het zaad der wedergeboorte wedergeboorte in dézen zin genomen wezen kan. M. a. w. dat de H. Geest niemand onder de prediking des Woords wederbaart, d. i. uit den dood in het leven overbrengt. Ik geloof, dat Gods uitverkorenen vóór de na tuurlijke geboorte (denk aan Johannes), bjj de natuurlijke geboorte en na deze geboorte, langer na zelfs, ja tot op hun sterfbed de geboorte uit God kunnen deelachtig worden en dat het op die verschillende tjjden ook wel geschiedt. Doch het allermeest in de prilste jeugd. En niet zelden zelfs by en onder den doop. En ik meen mjj niet te vergissen dat Dr. Kuyper Sr. zich in De Heraut ook alzoo uit sprak, en dat Dr. Bavinck dit ook dienover eenkomstig heeft gedaan. Prof. Bavinck sehrjjft in „Roeping en dergeboorte” bladz. 129: „dat de Geref. in de dagen van den bloei onzer kerken den doop niet opgevat hebben als een teeken en bewijs, dat de wedergeboorte bjj alle uitverkorenen reeds -- 't Verband tusschen het gebed en de dankzegging in het formulier van den heiligen doop. N. Naar het mjj voorkomt behoort Hand. 22 16 in de eerste plaats tot de teksten die, naar het schijnt, de reiniging des harten en de ver geving der zonden aan den Doop vastmaken, of ten minste daarmee gepaard doen gaan. Om deze reden is het daarom zoo noodig en zoo goed notitie te nemen van hetgeen onze vaderen van deze Sehriftplaats gezegd hebben. Vóór wij hetgeen zij er van zeiden, laten af drukken vestigen wjj er nog de aandacht op dat Ananias Paulus vóór bjj gedoopt werd als een „broeder” groette en aansprak. (Hand. 22 16). Geen wonder, bjj toch had als uit Gods eigen mond gehoord wie Paulus was (Hand. 913--17). Gewis hjj was reeds wedergeboren en Christus ingeljjfd, en toch luidt het: „Sta op, laat u doopen, en uwe zonden afwasschen, aanroepende den naam des Heeren.” Waaróm sprak Ananias alzoo tot hem Wel, hem moest nog veel „ge toond” en Hjj moest nog „met den Heiligen Geest vervuld worden”, leert ons de Schrift. En God wilde hem, ook de verzekering en den troost van de vergeving der zonde schenken. Onze randteekenaren teekenen hier dan ook het volgende aan „En uwe zonden afwasschen, dat is, tot een teeken en verzegeling, dat uwe zonden, door het bloed en den Geest van Christus afgewasschen zijneen wijze van spre ken, die in de Heilige Schrift dikwjjls gebruikt loovigen nog nader, als hjj zegt licht." Het is een erfdeel des lichts, die den ge- loovigen is toegevallen. In de aardsche schep ping is licht het hoogste. Bjj het licht leeft en bloeit alles. Licht is leven in de natuur. Maar ook in de hemelsche en eeuwige or dening is licht het hoogste. Gods wezen is licht. De Zoon heet zichzelven het licht der wereld. Het heil door Hem verworven is een licht tot verlichting der heidenen, om hen te be- keeren van de duisternis tot het licht. De hemel is de plaats des lichts. Een erve des lichts is dus een erfenis, wier wezen licht islicht van waarheid en gerech tigheid, van kennis en heiligheid, van heer- De apostel beschrijft het voorrecht der ge- „m het tofste f ierop I. De apostel wjjst de geloovigen te Colosse op de groote weldaad hun geschonken. Die wel daad is een dubbele. Immers, zij hebben deel in de erve der heiligen in het licht en boven dien de Heere heeft hen tot het deel hebben in die erve, bekwaam gemaakt. Allereerst, dat zij deel hebben in de erve in het licht. Paulus stelt hun deze weldaad in den schoon^ sten en meest uitgelezen vorm voor oogen. Hjj heet het genadig voorrecht der geloovigen een erve. Ook de dichter van Psalm 16 noemde het zoo. In zjjn God verheugd riep hjj uit„de snoeren zjjn mij in liefelijke plaatsen gevallen, ja, een schoone erfenis is mjj geworden.” Op die jubeltaal van den dichter zinspeelt Paulus, als ook hjj hier het deel der geloovigen een „erve” noemt. Waarom in Psalm 16, en ook door Paulus het voorrecht der geloovigen een „erve” ge noemd wordt? Wjj weten, de vrome Israëliet zag in het land Kanaan, dat hjj bewoonde, het voorbeeld en onderpand van alle geeste lijke weldaden en eeuwige goederen des ge- nadeverbonds. Kanaiin had hjj door zjjn zwaard niet gewonnen of door zjjn geld gekocht. De Heere had het land eiken stam door het lot genadig ten erve toe gewezen. Numeri 3413. Dat nu geldt ook van het hemelsch Kanaan, waarvan het aardsche een voorbeeld was. De weldaden in Christus Jezus, zij zjjn door de geloovigen niet verdiend. Zjj hebben die uit zichzelven niet verkregen. Het is hun alles uit genade als een erfdeel, als een lot in Jezus Christus toegevcdlen. Dit lot, dit erfdeel nu, het is veel schooner en heerljjker, dan het zoo gewenschte land Kanaan hier beneden. Hij schrijft van haar als van een erve der heiligen in het licht. Erve der heiligen of geljjk wjj lezen Handel. 26 18 „een erfdeel onder de geheüigden." Pau lus wil daarmede aantoonen, dat de geloovigen een erfdeel hebben in gemeenschap met alle heiligen in Jezus Christus. Die erve is geen deel van het geheel, hetwelk zjj persoonlijk ieder voor zich zelven bezitten en genieten. Neen, de erve, het heil in Christus is en bljjft een onverdeeld geheel. Elke erfgenaam wordt in de gemeenschap met en onder al de hei ligen bezitter van het geheel. Ieder heilige bezit op zjjn beurt de geheele erfenis, den vollen Christus. Maar ook allen te vormen met elkander. Dit is het genot. Zjj bezitten de erve hier en straks met alle geheiligden in Christus Jezus. wordtzie Mare. 1:4; Efeze 5:26; hetwelk nader verklaard wordt Matth. 3:11; 1 Petr. 3:21; 1 Joh. 17”. (Tot zoover onze Rand teekenaren.) Henri en Stakhause zeggen bjj het aanhalen dezer woorden „Dat is, ontvang den troost van de vergiffenis uwer zonden”. Johannes Plevier spreekt dienovereenkomstig; het luidt: „Laat mjj u in Zjjnen Naam indompelen, gelijk vol gens Zijne instelling aan alle Zijne geloovige discipelen geschiedt, tot een openbaar zegel-teeken van de afwassching hunner zonden, de vergeving en heiligmaking van dezelve door Zjjn bloed en Geest.” Verklaren wjj nu de bede en den doop onzer kinderen, inzake het inlijven onzer kinderen in onzen Heere Jezus Christus, in denzelfden geest, dan valt de schjjnstrijdigheid, die wjj hier bjj Paulus doop immers ook hebben, dus op grond der Schrift, geheel weg, en is de over eenstemming gevonden. Immers de ouders veronderstellen, als Ananias bij Paulus, de aanwezigheid van de vernieuwing des harten en de aanneming tot kind van God doch veronderstellen is nog geen zeker weten, mitsdien bidden zjj gelijk dat geschiedt, en verlangen in betrekking tot hunne kinderen, dus insgelijks in den weg Gods, d. i. doorbet ontvangen van het teeken en zegel des ver bonds, de verzekering en alzoo den troost er van. Wij herhalendeze verzekering en dezen troost, gelooven wjj, heeft ook David in be trekking tot zjjn kind ontvangen, ontvangen in den weg des geloovigen gebeds. En zouden ook de vrouwen ze niet hebben ontvangen die hunne kinderen tot Jezus brach ten en die zagen, hoorden en geloofden, dat Hij ze zegende? Zulk een heilig en geloovig gebed en deze verzekering en vertroosting kan de Heere ge ven vóór de geboorte (denk aan Elisabeth en aan Hanna) bjj de geboorte, bij den doop en ook (denk aan David) bjj het sterven. Het sacrament des Doops evenwel heeft Hjj inzonderheid gegeven ter verzekering en ver troosting dat Hij onze God en de God van ons zaad is. Wjj kunnen daarom dan ook in de derde plaats nog spreken over den invloed, die, in zake den Doop, onze beschouwingen uitoefenen, op en bjj de bearbeiding der Gemeente. Onze be schouwing van ’t verband tusschen het bespro ken gebed en de besprokene.dankzegging staat in ’t allernauwste verband met onze beschou wing van de beteekenis des heiligen Doops. Gelooven wjj, dat de kinderen door den doop wedergeboren worden en de vergeving der zonde ontvangen en vóór den doop onweder geboren en geen lidmaten van Christus zjjn en door of bjj den doop de weldaden des Ver bonds deelachtig worden, het ligt voor de hand, hoe wjj dan het gebed en de dankzegging verstaan. Immers dan staat het vast, dat de belofte des verbonds nog niet verkregen is, ja nog niet kan verkregen zjjn. De doop dient dan niet om den volwassenen, gelijk aan Paulus, de verzekering en de vertroosting van het deelgenootschap aan de verbondsbelofte te schenkenen, geldt het kinderen, om aan de ouders, en bij het opwassen ook aan hen de verzekering en de vervulling der belofte bjj den voortgang te schenken; maar om èn de kinderen èn de volwassenen, in ieder geval, de reiniging des harten en de vergeving der zon den deelaehtig te maken. Waaruit dan volgt dat de Doop tot zaligheid noodzakelijk is en daarom, als het niet anders kan, zelfs de nood doop moet toegediend werden. En de besproken eerste vraag aan de ouders moet en zal dan, dat spreekt ook vanzelf, ver- uitwendigd worden, m. a. w., het „geheiligd De Colossensen zjjn waarljjk gelukkige erf genamen. Zjj hebben deel in de erve der hei ligen in het licht. En tot het deelgenootschap in die erve, zijn zij bekwaam gemaakt. Zoo wordt het dan een dub bele weldaad. Die erve is den geloovigen zoo maar niet geschonken weggegeven. Neen, zij zjjn tot aanvaarding en bezit van die erve be kwaam, geschikt gemaakt. De bekwaammaking was noodzakeljjk. De goederen des heils in Christus, die erve laat zich niet aanleunen, niet omhangen. De zon daar moet er door den Vader toe bekwaam ge maakt worden. De wjjze waarop die bekwaammaking ge schiedt, beschrijft Paulus in vrs. 13 „die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis, en overgezet heeft in het koninkrijk van den Zoon zijner liefde.” Eertjjds waren zjj onder de macht der duis ternis. Zij waren onbekwaam, ongeschikt tot die erve. Paulus telt zichzelven ook onder dieon- bekwamen, want hjj zegt niet„die U” maar „die ons” bekwaam gemaakt heeft. Wande lende in de duisternis der zonde, haatten en schuwden zjj de erve in het licht. Zjj waren gansch vervreemd van dezelve. Nu evenwel is hun door den Vader van den Heere Jezus Christus bekwaamheid ge schonken, om in die erve deel te hebben. Van eeuwigheid ordineerde Hij hen tot be zitters van die erve. Door Geest en Woord bearbeidde Hij hen in den tijd. Hjj weder- baarde hen door het woord der waarheid naar Zjjn wil. Zoo zjjn zij dan nu, dank zjj des Vaders bekwaammakende genade, medeburgers der heiligen, huisgenooten, ja, kinderen en erfge namen Gods en medeerfgenamen van Chris tus. Waarljjk, zjj zjjn gelukkigen, wien God deze dubbele weldaad heeft geschonken. Hoe moet het hen niet dringen tot dank- by ar heid N. Zeeuwsch Kerkblad Col.OSSENSEN 1 t 12. r .I*'

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 1