Weekblad Hl :k de Gereformeerde Kerken in Zeeland, Onder Redactie vanDs. L. BOÜMA, Os. J. HULSEBOS en Os. A. LITTOOIJ. I. voor N. Vrijdag 8 Juli 1904. No. 2. 2 Jaargang. UIT HET WOORD. 1 Drukker-üitgever \IQ -- 1 g A. en 9 en 10 eer in- ge- aurg. [E raat. 70 cent. 3 cent. ent. geeft. Het jubelt, het juicht alles rondom ons. De Schepping baadt zich in eene zee van heer lik zonlicht. Onwillekeurig wekt dit den levens lust, wekt dit ’t gemoed op. Vooral van den en D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. vrede ademt en de ziele, verkondigende dat de Heere goed is, op Zyne zaligheid wacht. Hülsbbok. 1 op ging thui- land- van YPO Met medewerking van onderscheidene Predikanten. sit it. P u n a g n ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers RIN- .EN-, SEN. PRIJS DER ADVERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. LEVENSWIJSHEID. En gedenk aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen, en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zultIk heb geene lust in dezelve. Prediker 12 1. Wy hebben hier woorden, die bijzonderden jongeling en de jongedochter aangaan. De jeugd is de bloeitijd des levens. En hoewel het ook in de jeugd n<et ontbreekt aan smarten en teleurstellingen, aan tranen en aan ervaringen van de broosheid des levens, zoo toont zich toch in de jeugd over het geheel het leven van des- zelfs schoonste zijde. De levenskracht en de i levenslust vervullen het jeugdig lichaam en de j zich ontwikkelenden geest vormt zich idealen, j Het leven, nog niet bij ervaring gekend, doet zich schoon en uitlokkend voor. Het jeugdig gemoed wenscht zich met volle kracht op dat leven te werpen, om het te leeren kennen en te leeren genieten. Gods Woord bevat de ware wijsheid voor den 1 te niet te doen de ordinantiën, door God voor I dat leven gesteld. Neen, door de vreeze Gods I wordt juist dat jongelingsleven verlost, ver nieuwd en tot deszelfs ware bezieling en genie ting gebracht. Aan de ouders gaat de vermaning .Leerden jongeling de eerste beginselen” naar den eisch Zijns wegs, als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken. En hier komt nu de vermaning tot den jongeling, tot de jonge dochter zelve,En gedenk aan uwen Schepper, in de dagen uwer jongelingschap.” Wij plaatsen deze woorden aan het hoofd van ons blad, dat een blad is voor de huisgezinnen, dus ook voor de jongelingen en jongedochters. Wij hebben hen lief en zoeken het goede voor hen. De gevaren, die hen in hun jeugdig leven omringen, moeten ons met zorge vervullen, en waarop zullen wij hen dan wijzen, dan op het trouwe Woord van God. En waarin kan voor hen en voor ons de eenige kracht in dezen strijd, in den strijd des levens liggen dan in het zoeken van onzen Schepper Schoon is de lente, is de zomertijd, vooral VARIA. Wij gaan daarom voort en zeggen Strijd zou er tusschen het gebed en de dank zegging ook niet zijn, indien het formulier uit sprak, mitsdien leerde, dat de kinderen door den doop wedergeboren en alzoo die in de dankzegging genoemde geestelijke en hemelsche zegeningen, na de toediening ervan, waren deelachtig geworden. Doch deed het formulier dat, dan zou het niet de vraag zijnof het in strijd was met zjphzelve, maar dan zou de bewering volgen, dat het in strijd was met Gods Woord en met de belijdenisschriften der Gereformeerde Kerken. In dat geval zou het in zijn gèheel en door alle Gereformeerden terzijde zijn ge legd. Maar dat de kinderen door den doop de wedergeboorte en de vergeving der zonde ont vangen, leert het formulier niet. In de dank zegging, waar van het deelgenootschap dier weldaden gesproken wordt, wordt niet gezegd dut ze door den doop verkregen, maar alleen, dat hetzelve door den doop verzegeld en be krachtigd wordt. De tegenstrijdigheid in het formulier kan men dus zeggen, is, door dat te leeren, voor ons niet weggenomen. Eu ze is evenmin weggenomen, als men drie van de vier genoemde uitspraken van het gebed zooals het heet, meer in overeenstemming met de dankzegging verklaart, zoolang men dat ook de vierde niet heeft gedaan. M. a. w. wanneer men de bede.wil deze kinderen ge nadiglijk aanzien”, neemt in de beteekenis wil dat ook bij den voortgang doenen de bede.in Zijnen dood begraven worden”, als mede die van ,het opstaan in een nieuw leven”, verklaart in den, hetzij dan ietwat zonderlingen zin, vangeef dat dit by den voortgang, dus meer en meer mag geschieden, immers blijft dan toch de bede.wil deze kinderen door Uwen Heiligen Geest Uwen Zoon Jezus Chris tus inlyven” nog over, en het is toch van tweeën een onze kinderen zijn Christus ingelijfd of zy zyn het niet. Zyn zy het niet, en moet het daarom nog worden afgebeden, zyn zy het dan wèl, als zy gedoopt zyn, en kan en moet daarom dan daarvoor gedankt worden Dat hier in ieder geval schijnbaren stryd is, kan en zal wel niemand tegenspreken. En zonder nu in de verste verte onze formu lieren op eène lijn te plaatsen met de Heilige Schrift en aan de formulieren een zoodanig gezag te geven, wyzen wij er toch op, dat onze Bybel vol is van schynstrydigheden. Wjjl al de Schrift van God is ingegeven, kan er echter geen wezenlijken stryd in hare uitspraken ge vonden worden. In de formulieren kan dat, gelijk in alle menschenwerk wè]. Doch dat er wezenlijken stryd in is, omdat, zooals sommigen beweren, het bestaat uit stuk ken van verscheidene reformatorische vaderen stemmen wij niet toe. Neemt aan, dat het van on derscheidene mannen is, dan gaat het toch niet aan, maar aanstonds of zelfs zeer spoedig van de gedachte uit te gaan, te zeggen, of aan te nemen, dat onze reformatorische vaderen in het werk, dat zy ten behoeve der Kerken geleverd hebben, zyn te werk gegaan, zonder diep nadenken, zonder velerlei overwegingen en zonder de zaken die ze uiteenzetten, leerden en beleden, in een goed en Bijbelsch verband te brengen met elkander. Dat toch is in strijd met hetgeen hun in hunnen tyd eigen was. Ook met den èrnst van hunnen tijd. Alsmede met het hooge belang, van de formulieren, die zy voor de Kérken opstelden en aan de Kerken overgaven. Daar komt bij, dat wy evenmin aannemen mogen, dat de Gereformeerde Kerken een formulier, waarin wezenlijke stryd bestaat, tusschen hetgeen, in het gebed en de dank zegging wordt uitgesproken voor den Heere, zouden aangenomen en ingevoerd hebben. Im mers tè ernstig en tè consciëntieus namen zy de zaken der Kerken op, om lichtelijk te mogen uitgaan van deze gedachte. Waar nog by komt, dat, indien, zooals sommigen meenen in dit eeuwen aaneen gebruikte en zoo veelvuldig besproken formulier, in het oogloopende weder spraak was, hierop reeds lang en algemeen zou gewezen zijn, en ontegenzeggelijk zou de stryd er over ontstaan, reeds een breede ge- 9chiedenis hebben. Maar dat, in weerwil van al het genoemde, toch de mogelijkheid er van bestaat, blijven wy erkennen. Doch omdat ik geloof, dat er slechts scAi/nst rydigheid en geen tègenspraak aanwezig is, wil ik trachten, de overeenstemming in het licht te stellen. Ik meen echter reden te hebben om te erkennen, dat het ook hier, zooals in den regel, gemakkelyker is bezwaren op te werpen (mijn-tjes te leggen) dan ze uit den weg te ruimen. Doch laat my mogen herinne ren, dat de Sacramenten niet alleen teekenen, maar ook zegelen zyn van ’t verbond en de be loften Gods. Ze zijn daarom ook wel aanhang selen en zichtbare onderpanden genoemd, die hun, die ze ontvangen, van Godswege de ver zekering geven, dat Hy Zyn Verbopd en Zyne beloften houden en vervullen zal. De diepe en aanbiddelijke grond van dat verbond en Zyne beloften ligt niet in ons geloof óf gelooven, maar in God zelf, in Zyn eeuwig welbehagen, dat door en in Zynen Zoon, Jezus Christus, de mogelijkheid der uitvoering ontving en, naar Zijn vrijmachtig bestel in den weg van het ge loof deelachtig gemaakt wordt. Zy, die Hij verordineerd heeft, ontvangen het verbond en de beloften van hetzelve. Ook het geloof. Ik zeideZij ontvangen de beloftendoch, wy mogen er wel op letten, dat, al de beloften, die in Christus Jezus ja en amen zyn, in de belofte van het genadeverbond begrepen, dus gegeven zijn. In de belofteIk ben uw God. Immers is Hy onze God, dan is Hy dat voor ziel en lichaam, in den tijd en in alle eeuwigheid. En het is juist deze belofte, die, naar luid der Schrift, ons in het verbond geschonken en door de Sacramenten in Gods Naam ons beteekend en verzegeld wordt. Deze nu luidt niet, dat Hij onze God wil zyn en zal zyn, als wy gelooven, maar dat Hy onze God is. Dat Hy onze God kan en wil zijn, en zal zyn, als wy gelooven, leert ons het Evangelieleerde en verzekerde, zonder mèer, dat ook de Sacramenten, dan verzekerden zy ons slechts hetgeen ons ook door het Evangelie, van Oud- en Nieuw- Testament, verzekerd wordt. Deze verzekering nu geeft de Heere aan allen, die het Evangelie ontvangen, maar het Sacra ment geeft Hy alleen aan hen wier God Hy is. Doch dit mogen en moeten wy niet het oog verliezen omdat Hy, de hartenkenner, het zelf niet toedient, maar de toediening ervan aan hen, die geen hartenkenners zyn, heeft toebe trouwd, ozo moeten en mogen zij de Sacramen ten toedienen aan hen, die zy, op grond van hun geloof en leven, en wat de kinderen betreft, op grond van Zyn Woord, Zyn Verbond en beloften voor degenen, die Hem toebehooren, houden moeten. Ik vlei my, dat gy zegt: toe gestemd. Doch ik veronderstel, dat gy, na dit te hebben toegestemd, als bezwaarden gaat fungeeren en my daarom de vraag doet: hoe rijmt gij nu hetgeen de bedienaren der Sacra menten by de bediening er van, zooals gy ge zegd hebt, veronderstellen moeten, met de bede, dat de Heere de te doopen kinderen Jezus Christus inlijven wil Gelooft me, broeders, dat ik, ware a Lasco, Micron, of hoe de opsteller of opstellers ook ^‘jongeling. Het kent den aard van het jongelings- hart, van het jongelingsleven. Maar het kent I ook de gevaren van dat jongelingsleven van l wog-en de zonden. Het Woord Gods eischt het hart van den jongeling, van de jongedochter op I voor den dienst van God. Gods Geest voert in I den weg der genade en der kennisse van den I Heere Jezus Christus het jeugdig leven in de I heerlyke sporen van de vreeze Gods. Eu dat I niet door het jongelingsleven te dooden, door de Schrift, en zoo ook de Prediker hier, waar schuwt tegen de zonde en hare verleidingen en wyst op de gerechtigheid Gods, op de ver gankelijkheid en het oordeel, opdat door ge nade worde bedacht, bedacht in den bloei des levens, wat tot den eeuwigen vrede is die nende. Zoo is ook hier de bedoeling niet, om te dooden, wat God in ’t natuurlijke in ’t hart des jongelings heeft gelegd, den levenslust op zichzelven te gaan, maar voor de zonde wordt gewaarschuwd, op de gevaren wordt gewezen, die juist in den tijd van de ontwikkeling der levenskrachten den jeugdigen mensch bedreigen. Zonde en wereld en satan maken listiglijk gebruik van zyn jeugdig leven, om hem ten verderve te voeren. In dit licht moeten wij ook het voorgaande, inzonderheid vers van het voorgaand hoofdstuk, lezen. Samenkomsten en meetings in den zomertijd op het veld daarbuiten, onder het liefelyk uit spansel des hemels, hebben daarom veel goeds, indien zy staan onder goede leiding en wij mogen verwachten, dat daar de stem der Op perste Wysheid (Spr. 9) worden gehoord. Wat raad geeft dan Gods Woord aan de jongelui, aan de jonge dochter? Moet het jeug dig leven gedood worden? Neen, maar het behoort aan den Heere. In alleen eenvoud heet hetEn gedenk aan Uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap. Dit is het ver derf en de ellende ook in den jongeling, niet dat hy jong is, niet dat hy mensch is, maar dat de zonde zyn hart heeft verdorven en dat hy schuldig is voor God. Te gedenken aan den Schepper, dat is te rekenen met eenen God, die heilig en rechtvaardig is, Wiens goed heid wy beantwoord hebben met zonde en ontheiliging van Zynen Naam. Het is een wederkeeren tot Hem door het geloof in den Heere Jezus. En nu meent de wereldling in zijne dwaasheid; dat daardoor het jongelings leven veel van zyn waarde, van zyn genot zou verliezen. De wereld tracht u jongeling, jonge dochterhiervan af te houden, door u bevreesd te maken, dat gy zoo de kansen om vooruit te komen, of om een goed huwelijk te doen, zoudt verliezen. Luistert niet naar de wereld, maar naar het getrouwe Woord Gods. Een jongelinsle- ven aan den Heere toegewijd, door zijnen Geest geheiligd en gereinigd, is een rjjk ge zegend en een waarlijk vroolyk jongelingsle ven. Stel dat uit tot den ouderdom, zoo vleit Satan. Maar zult gy eenen ouderdom hebben Voor mynen geest komen die velen, die in hunne jeugdige jaren wegkwijnen of in den lentetijd des levens door heftige koortsen wor den afgesneden. Dan kan dit alleen de troost zyn, maar het is ook een volkomen troost, als die kranke niet behoeft te blyven hangen aan de leugenachtige hoop op beterschap, maar weet: ik ben het eigendom van den Heere Jezus Christus. Maar de Schrift zegt ook„Eer dat de kwade dagen komen.” Dat is de tyd des ouder- doms. „Eer dat de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zultIk heb geenen lust in de zelve.” Gy jongeling of jonge dochter, laat uwe aandacht ook eens gaan over het leven van een oud mensch, aan stoel of bed gebon den. Leer verstaan, wat de Schrift hier leert van den ouderdom. De tyd, om God te leeren kennen, is niet de ouderdom, maar de jeugd. O Neemt het met allen ernst ter harte. Gy moogt niet zeggenHet kan later wel. Zoo verzondigt gy het heden der genade. Ook in den ouderdom is de Heere nog goedertieren. Maar op een morgenstond, waarin de Heere is gezocht, volgt, als Hij ons een ouderdom toeschikt, ook een zonnige avond, waarin alles TSE. V zooals de Heere ons die in dit jaar tot hiertoe Iburg. I jongeling. Maar juist hierin tracht wereld t zonde hare kracht te openbaren en hare strikken r te spannen. De zomer met hare Kermisverma- ken, festivals en wat dan ook, is voor de le- i venslustige jeugd ook een hoogst gevaarlyke tyd, waarom de vermaningen van Gods Woord aan die jeugd niet te veel kunnen worden ouder de aandacht gebracht. Doe ook nu dit eenvoudige getuigenis des- I zelfs genut. Men stelt het wel eens voor, alsof in het boek, de Prediker, eene sombere voorstelling I van het aardsche leven wordt gegeven en als I ’t ware alle vreugde uit dat leven wordt ge- I bannen. Doch dit is verkeerd gezien. Gelijk op geen eene plaats in de Schrift, alzoo wordt t ook hier het goede niet miskend dat de Heere I in dit tydelyk leven nog wil schenken. Maar suwsch Kerkbla ie 2» 1 J» 3

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 1