oogenblik toegeven. Gods Voorzienigheid is
die almachtige en alom tegenwoordige kracht,
door welke Hg hemel en aarde, mitsgaders
alle schepselen als met Zijne hand van oogen
blik tot oogenblik onderhoudt en regeert. Er
is geen enkel schepsel klein of groot in hemel
of op aarde, waarin God niet altijd met zyn
Goddelijke kracht tegenwoordig is. Vergeet
dit nu niet.
Nu zeggen wij wel: door het lot zoeken wg
op onmiddellijke wijze Gods wil te verstaan.
Maar nauwkeurig gesproken, is dit onjuist.
Wg gebruiken wel degelijk een middel, een
middel van hout of steen; wij trekken een
briefje of werpen een voorwerp. En nu vraag
ik wat is nu heerlijker en grootscher dat ik
met het verstand mij geschonken in het boek
der natuur en 't boek der schriftuur den wil
mijns Gods lees, of dat ik dit doe door het
trekken van een lot waarop slechts een enkel
woord geschreven staat Het laatste is een
handeling die ook door een kind kan volbracht
worden; bij het eerste ben ik bezig met ge
heel mijn verstand, span ik al mijne gaven in.
In een woord bij het lezen in natuur en
schriftuur ben ik als mensch zelf het organi
sche, zelfdenkende middel in de hand Gods,
bij het loten bedienen wij ons van het anor
ganische, van wat niet zelf denken kan, en
komt er eene mechanische beslissing, waarmede
de mensch heel spoedig niet tevreden is.
Hierdoor nu is het gebied van het lot tame
lijk wel aangewezen. Wij begrijpen nu er zit
niets meer dan gewoon godsvruchtigs achter,
en 't is eene verklaring van onze onwetend
heid. Maar doen zich nu metterdaad zulke
gevallen voor, welnu dan mogen wij onze on
wetendheid aan den Heere bekend maken en
door het lot beslissing zoeken. Zoo handelen
wij dan ook in gevallen van verkiezing. Twee
candidaten vereenigen evenveel stemmen op
zich't Is een bewijs dat de gemeente in hare
keuze niet eenparig is, en in dit geval zelfs
uitgaven en wandel niet genoegzaam heeft
kunnen besluiten, wie de meest geschikte is
voor het ambt. Dit kan zijn oorzaak vinden
in de gelijke gaven der betrokken personen,
maar ook in de weinige ernst door de leden
van het onderzoek naar gaven en geschiktheid
gemaakt. Want slechts zeer zelden zijn twee
personen juist even geschikt.
Dit bedenkende zullen wij nooit lichtvaardig
van 't lot gebruik maken. Denk eens aan
een beroepen leeraar, die heel veel strijd heeft
over aannemen of bedanken. Eerst als hij
volkomengeheel en al in het onzekere verkeert
mag hij den weg van het lot bewandelen. Dan
moet hij om zoo te zeggen, ook blank papier
zijn voor God. Dit nu geschiedt zoo goed als
nooit. Wij menschen staan zoo hoogstzelden
geheel neutraal tegenover twee dingen, weten
bfj waarlijk ernstig onderzoek zoo bijna altoos
iets van den wil Gods, dat het gebied van
het lot hier al zeer klein wordt. En als het
in een dergelijk geval voorkomt, staat de be
roepen dienaar in deze zaak niet hoog^ Want
voor geen der beide gemeenten is hij bijzonder
in zijn hart aangegrepen. En wederom dit
kan gevolg zijn van onnauwkeurig onderzoek
naar de behoeften en omstandigheden der beide
betrokken gemeenten. Kende hij ze beter,
zeker zou de evenaar naar een of andere zijde
doorslaan.
Zonder dus te zeggen dat er geene plaats
voor het lot overblijft, volgt uit hetgeen wy
zagen: wees met het lot, evenals met den eed,
voorzichtig. Hoed er voor in gemoedelijke
vroomheid om in het particuliere leven, maar
terstond het lot ter hand te nemen. Anders
vervallen wij ten slotte in de fout der Hern
hutters, die door het lot lieten uitwijzen welke
jongeling en welke jonge dochter met elkander
Gelukkig is de gemeente, waar men van de
eerste soorten, er niet meer nog vindt, dan in
de gemeente te Kleidorp het geval was.
Laat ons ten besluite nog een enkele aan-
teekening uit het dagboek" meedeelen, die
we onder de rubriek „REISERVARINGEN"
opgeteekend vinden.
Ds. de Vries preekte op zekeren Zondag in
't Noorden van ons land. Een der ouderlingen
deelde hem een en ander mee, van de predi
kanten, die vroeger daar gediend hadden. Onder
anderen ook de volgende geschiedenis.
Ds. M. werkte in die gemeente met veel
zegen. Menig beroep van elders was reeds tot
hem gekomen, doch telkens had hij voor al die
beroepen bedankt. Eindelijk echter nam hij
een beroep van de gemeente te B. aan. De
ouderling, die dit aan Ds. de Vries vertelde,
zeide toen tot Ds. M.„het spijt me, dat ge
weggaat, dominé! Doch wij zyn vertrouwelijk
met elkanderzeg my eens, wat is nu toch de
eigenlijke reden voor uw vertrek van hier?"
trouwen zouden. Een volgend maal denk ik
U iets te schrijven over het yjdel loten.
H. H.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
De Koninklijke boodschap omtrent wij
ziging van het Indisch regeerings-regle-
ment inzake de rechtsbedeeling en Rechts
toestand der Inlansche Christenen door
ds. L. Adriaanse van Poerworedjo.
Onder dezen langen maar duidelyken titel
is in druk verschenen een referaat, dat op den
Stichtschen Partijdag van 4 Nov. 1903 gele
verd werd, en dat waarlijk verdient in bree-
deren kring bekend te worden.
In de inleiding wordt ons medegedeeld hoe
wij aan ons schoon Insulinde gekomen zyn en
wy willen niet nalaten een gedeelte daarvan
over te nemen.
„Van uit Ambon, de eerste plaats van ves
tiging, breidde ze haar gezag langzamerhand
uit, eerst over de kleinere, daarna over de
grootere eilanden, tot Hollands vlag zoowel op
Java als Sumatra, op Celebes en Borneo wap
perde. En die geheele eilandgroep, meer dan
50 maal de oppervlakte van ons land beslaande
kwam na den val van de Compagnie, in 1798,
als koloniaal bezit aan Nederland. Die groote
Oost werd Neerlands kolonie naar Gods be
stel.
Toen nu voor drie eeuwen onze vaderen daar
voet aan wal zetten, was die gansche Archi
pel nog ten prooi aan het heidendom en den
Islam. Slechts hier en daar hadden de Room-
sche Portugeezen iets gedaan tot kerstening
van die heidenen. Maar toen de Hollanders
daar hun vlag planten was het aantal der In
landers, die voor het kruis boog, nog uiterst
klein.
En hoe staat het thans met de kerstening
van die Oost Is in die drie eeuwen 't Evan
gelie des kruises alom gepredikt Is Christus'
kerk daar geplant En is er van uit die Chris
telijke gemeente kracht uitgegaan ter omzet
ting van die inlandsche wereld en ter verdere
zedelijke ontwikkeling Helaas neen
Van de by na 37 millioen Inlanders in onze
Oost kan er nog geen half millioen als Chris
tenen geboekt.
Er is nog maar ruim één procent tot het
Christendom overgegaan. Hier en daar in de
buitenzittingen, zijn wel streken, waar de
helft of drievierden van de bevolking onder
den doop zijn gebracht. Maar daar staat te
genover, dat op het eiland Java, het centrum
van onze Oost, er nog maar één Christen ge
steld wordt op de 1400 Javanen.
Daar op Java, waar meer dan 28 millioen
Inlanders wonen, dus byna vier vijfden van
de geheele bevolking van den Archipel, zijn
er nog slechts een 20000 in Christus' naam
gedoopt. Denkt u ons land eens 50 maal groo-
ter dan het nu is en door een 37 millioen
menschen bewoond. En dat dan van al die
menschen .slechts een aantal als er nu in Rot
terdam woont tot het Christendom bekeerd
was, doch overigens allen nog heiden of Mo-
hamedaan.
Stelt u voor, dat deze geheele stad Utrecht,
die over de 100.000 inwoners telt, Mohame-
daansch was en er alleen in de achterbuurten
hier en daar een Christen woonde, die allen,
met hun kroost samengesteld, het slechts tot
het getal van 71 brachten.
Zoo is de verhouding op Java.
Indië is dus nog niet gekerstend! Wel is
de afgoderij en het kanibalisme van het hei
dendom hier en daar verdwenen, doch meestal
niet door de kracht van het Evangelie, maar
geweken voor den steeds wassenden invloed
van den Islam."
Ds. M. antwoordde„Ik weet, broederdat
ge goed zwijgen kunt, en daarom wil ik u dat
wel meedeelenmaar ge moet het aan niemand
vertellen, zoolang ik leef. Ik kan hier niet
langer zyn, om dien akeligen smid. Altoos heeft
hij allerlei aanmerkingen op myn preeken. En
als ik mij tegenover hem verantwoord, dan
wordt hy boos, en schynt zich voorgenomen
te hebben, zich niet te laten overtuigen. Ik
leed daaronder, en kon dit niet dulden. En nu
meende ik in het beroep van de gemeente te
B. een vingerwijzing des Heeren te zien om
my van dien man te verlossen. En dat een
met het ander is de oorzaak waarom ik van
hier vertrek."
„Dominé!" sprak de ouderling nu, „dat vind
ik dwaas. Neem mij niet kwalijk, dat ik u dit
zeg. Denkt ge dan nu waarlijk dat er te B.
geen „smid" in de gemeente zal zyn
„Het is wel mogelijk", was 't antwoord,
„doch dan zal die wellicht toch niet zoó on-
verdragelijk zijn, als deze."
Het kan geen kwaad, dat wy aan dezen toe
stand herinnerd worden, want het legt den
grooten nood voor ons oog bloot, en wij wor
den ook gedachtig aan de dure verplichting,
welke wy als Christenvolk tegenover onze be
zittingen hebben. Hoe weinig hebben wy in
die drie eeuwen gedaan tot kerstening van die
landen, welke aan onze zorgen zyn toever
trouwd.
Voorts teekent hy ons de voortdurende, ge
stadige en betrekkelijke snelle uitbreiding van
het Mohammedanisme en wie iets weets van
deze leer, hy verstaat ook den grooten tegen
stand, waarop de prediking van het Evangelie
rekenen moet. Hebben de volgelingen van den
valschen profeet de afgoderij en het kaniba
lisme van het heidendom hier en daar doen
verdwijnen, wat wij met blijdschap willen er
kennen, vergeten mogen wij niet, dat zy fa
natieke bestrijders zyn van het christendom
en de krachten waarover zy beschikken zyn
niet gering. Elk jaar nestelden zy zich vaster,
ea hun leer slaat steeds dieper de wortelen
uit. Hoe noodig is het, dat de arbeid van
onze zyde met kracht wordt voortgezet, en dat
wy dezen vijand met meer hoop op welslagen
gaan bekampen.
Daarna maakt hy ons duidelijk onder welke
rechtsbedeeling de inlanders leven en het
blijkt u, dat die bedeeling van het recht heel
wat hindernissen legt op den weg van de uit
breiding des Evangelies. Met sprekende voor
beelden wordt dit geillustreerd. Een enkel
vinde hier een plaatsEen inlandsch chris
ten kwam eens rnyne hulpe inroepen tegen
zoo'n priesterraad. Zijn vader, een Mohamme
daan nog al een welgestelde man, was gestor
ven. Nu dacht hij, als oudste zoon, liet hem
toekomend erfdeel te ontvangen. Doch de
priesterraad wees de heele erfenis toe aanzjjn
jongeren broeder, die den Islam getrouw was
gebleven.
Ik sprak over de zaak met een Europeesch
rechtsgeleerde, een voorzitter van den Land
raad. Die rechterlijke ambtenaar stemde mij
toe, dat het hoogst onbillijk was dien chris
ten-Javaan zoo zyn erfdeel te onthouden. Maar
hy bekende my ook gulweg, dat er niets aan
te doen was en de Priesterraad volkomen correct
naar Mob. recht had gehandeld.
De christen-Ja vaan kreeg niets van al het
goed zyns vaders."
Teekenend is ook eene aanhaling uit een werk
van Mr. v. d. Berg, die van den Inlandshen
christen het volgende zegt: „Zijn huwelyk,
zijn aanspraak op de nalatenschap zjjner ou
ders, zijn eigendomsrecht, in één woord zyn
geheele juridisch bestaan is onzeker."
„Tengevolge van deze onzekerheid is een
Inlandsch christen een wezen, dat bijna geen
stap kan doen op zyn levensweg zonder over
rechtskwestiën te struikelen. Zyn afstamming,
zyn huwelijk, zyn vermogen, zijn kinderen,
zyn erfrecht, in één woord, alles hangt te
zijnen ten aanzien in de lucht."
Meermalen ia op deze zaak de aandacht ge
vestigd en aan onze overheid gevraagdneem
de hinderpalen weg, en zoolang moeten wij
aanhouden, totdat ook aan Javaansche chris
ten rechte zekerheid geschonken is.
Wy behoeven ook niet te vergeten, dat wij
vorderen. Niet alleen dringen onderscheiden
politieke partijen daarop aan, niet alleen heeft
indertijd Minister Keuchenius de hand aan
den ploeg geslagen, maar ds. Adriaanse kan
ook wijzen op het woord, door Minister Iden-
burg bij het begrootingsdebat in de Eerste
Kamer gesproken„Mijn betreurde ambts
voorganger had reeds deze zaak in studie ge
nomen en aan een gewezen hoogleeraar opge-
Een jaar was voorbijgegaan, en sedert had
Ds. M. aan den ouderling reeds meermalen ge
schreven. Doch toen ontving hy een brief van
Ds. M. waarin hij onder meer ook meedeelde
„Ik ben nu de geheele gemeente eens door
geweest, en ik geloof, dat ik nu met alle le
den kennis gemaakt heb. Dikwijls heb ik ge
dacht aan uwe woorden, want ik ben tot de
ontdekking gekomen, dat het hier niet by één
„smid" blijftmaar hier zyn, helaas vele „sme
den."
„En zoo voegde er de ouderling by al3
Ds. M. niet reeds lang gestorven was, zou ik
het u niet hebben meegedeeld, want ik be
loofde hem, de geschiedenis van den „smid"
aan niemand te zullen vertellen, zoolang hy
leefde. Doch na zyn dood heb ik het reeds
aan menigen predikant verteld, opdat zy niet
al te zeer voor „een enkelen smid" bevreesd
zouden zyn.
Lezers moge het u gegeven worden in het
midden van de gemeente des Heeren niet te
zyn een „smid", maar „een toonbeeld van
Gods genade." E I ND E.