FEUILLETON". Wat het doel van ons optreden aangaat ▼erwyzen wij nogmaals naar onze circulaire aan de kerkeraden en naar ons woord„Aan den lezer" in nummer 1 van ons blad. Wil men verder de omstandigheden beoor- deelen, waardoor mede een nieuwe toestand wenschelyk werd, dan doorbladere men niet alleen no. 126 van den vorigen jaargang van de Zuider Kerkbode, maar dan is er meer te raadplegen, onder anderen de daaraan vooraf gaande jaargang, dus die van 1902. En voorts heeft de gevoerde correspondentie over het zoogenaamd eeregericht met den uit gever der Zuider Kerkbode ons geleerd, dat met ZEd. hierover niet valt te handelen. Wij wachten in al deze dingen het kalm oordeel van der zakenkundige onbevooroordeel- den af. REDACTIE. V1BIA. De Middelburgsche Courant en andere vrij zinnige 'en liberale Bladen hebbenzonder feiten te noemen en aan te wijzen, hunnen lezers verteld dat de anti-revolutionairen druk bezig zijn om op onwaardige wijze kiezers te telen. Wjj hebben daar niets van gemerkt, en denken daarom, dat het, algemeen genomen, een ver zinseltje is, teneinde onder beschuldiging van anderen hunne kiezers wakker te maken, en om op dat kunstje de aandacht te vestigen en zoo hun slag te slaan. Want dat zy verzamelen Klazen van allen, die leven uit de anti-chris telijke beginselen is, voor ieder die ziet en hoort, merkbaar. De vrijzinnigen wilden dat, trots de bange revolutie, die verledenjaar duizenden den schrik om het hart deed slaan, nog altijd, en bij de oud-liberalen wij leven snel begint de vrees voor de christelijke beginselen het weder te winnen van de vrees voor de doorzettende beginselen der naneven. Als zij uit twee kwaden één kiezen moeten, bij de a. s. Statenverkiezingen in dit jaar en by de verkiezingen iu 1905 voor de Tweede Kamer, dan zal, teneinde het Christelijk Mi nisterie, zoo mogelijk, den voet te lichten, althans door de woordvoerders, weer wel tegen het zoogenaamde clericalisme partij worden ge kozen. Zelfs Dr. Bronsveld zal, naar hij zich thans uitliet, bij vernieuwing tot de helden in dezen strijd behooren. Een vroom modern man als professor v. d. Ylugt kiest hij vóór en boven de mannen der Bij belsch-Christelijke beginselen op staatkundig terrein. Naar het zich laat aanzien krijgen wy dus weer den strijd zooals hij ongeveer was vóór en bij de laatste verkiezing. De Middelburgsche Courant brak het huidige Ministerie van zijn optreden af aan naar haar vermogen, op in het oog loopende wijze, af. De Nieuwe Rotterdamsche, de Telegraaf en andere liberale Bladen deden dat in den eersten tijd, vooral tijdens en kort na de staking, zóó weinig en zóó zacht, dat men onwillekeurig aan eene verzoening met de Christelijke be ginselen ging denken, al was het dan maar uit vrees voor de naneven en uit besef dat in deze beginselen de kracht school om deze veel te ver gaande naneven te wederstaan. Doch reeds nu is die vrees en dat besef schier uitgesleten en op den achtergrond gedrongen. Na een jaar zal het dus wel bijna vergeten zyn. Het zal daarom noodig wezen, dat zij, Uit liet Dagboek Tan een „Afgescheiden" Dorpspredikant. Een verhaal door PEKAH. NEGENDE HOOFDSTUK. Grootvader en Kleindochter. Het was dus wel erg zóó afhankelijk te zyn van een „fijnen" arbeider. Doch hij begreep dat er niets aan te veranderen was, en dat de Regt vast besloten was niet op Zondag te rijden. Hij stampte van kwaadheid en balde de vuist, terwijl hy scheldend en vloekend uitriep„Als ge dan morgen mij beslist niet dienen wilt, dan behoeft ge mij Maandag ook niet te dienen, en dan behoeft ge hier nooit meer terug te komen". „Maar mijnheerhernam de Regt. „zooeven hebt ge zelf gezegd, dat ge op mij vertrouwen kunt, dus nu kan ik ook niet gelooven, dat gij in ernst meent, wat ge zegt. In de week wil ik alles wat goed en eerlijk is voor u doen, maar. „Gaweg, genoegfyne kwezelbulderde de heer van Halen. „Ik wil er niets meer van hooren. Die Heer, dien ge 's Zondags dient, die van de realiseering der Christelijke be ginselen het heil voor land en volk, voor het leven in al zijne geledingen verwachten, de wysheid hebben aaneen gesloten te blijven voortwerken en tot stand te brengen, hetgeen in overleg met elkander alleen mogelijk is. Wil één der nu saamgaande groepen meer, dan krijgen wjj nietserger nog, dan spelen wij in de kaart onzer tegenstanders en brengen hen, die ons zoolang verdrukt en de Christe lijke beginselennaar vermogen, uitgeroeid hebben, op het kussen. Van achteren worden wij dan uitgelachen om onze dwaasheid. Het Christelijke Ministerie begint nu al, inplaats van te weinig te veel te doen! Men vreest de wetten, die al ingediend zyn en niet minder, die in de Ministerieele keuken nog worden klaar gemaakt. Kunnen, om weer te beginnen,onze tegenstanders de Eerste Kamer stoelvast maken, dan zal het immers met hare gedweeheid ook wel uit wezen Daarvoor zal wel alles op haren en snaren worden gezet. In koor zijn thans onze poli tieke tegenstanders al bezig om ons Ministerie af te breken. Alles wordt daarvoor opgezocht en ter hand genomen, de gangen van den premier worden bespied en zyne woorden op een goudschaaltje gelegd; zelfs laat men cor respondenten, zooals b.v. van de Nieuwe Rot terdam sche Courant den Minister intervieuwen, is Z. Exc. beleefd en zegt Z. Exc. wat iedereen weten mag, dan is Z. Exc. onvoorzichtig wijst daarentegen de premier onverbiddelijk af, maar schrijven desniettegenstaande buitenlandsche Bladen wat zy denken en van anderen hoorden, dan stelt Z. Exc. ons volk achter bij de vreem den, dus dan is het evenmin goed. Het mes, weet Ge, snijdt en wondt, als men het ten slotte eendrachtig gebruiken wil van alle kanten. Terecht zeide de Minister in de Eerste Kamer, dat hij voortaan nog meerderen gehoor zal moeten weigeren. Littooij. KERK, BELIJDENIS, ZES Dim Het Geloof. Het naaste voorwerp des geloofs was voor Israël het woord van Mozes en de profeten, en voor den geloovige stond het vast, dat dit woord volstrekt waar was, waaraan men niet twijfelen mocht. Aan die uitspraken moest men vasthouden, en niemand had het recht om er iets af te doen. Dit woord nu eisehte een onvoorwaardelijk vertrouwen op God, onder alle omstandjLkeden van het leven en het was niemand geoorloofd zich hier aan te onttrekken, al was het ook, dat men zich daar door aan allerlei moeielijkheden blootstelde. De meest dreigende gevaren konden zelfs nie mand van deze taak ontslaan. Hoever men op die lijn ging, kan ons blijken uit de slotsom, waartoe het voorschrift aan Israël in de woe stijn gegeven in betrekking tot het verzame len van het manna, de Rabbijnen voerde. Zooals ge weet, had God aan Zijn volk ge boden, dat het slechts manna voor één dag verzamelen mocht en daaruit werd deze lee ring afgeleidwie heeft, wat hy heden tot voeding noodig heeft, en zegt: wat zal ik eten, hem ontbreekt het geloof. Wanneer zulk eene vraag des kommers in het hart en op de lippen rees, lag daarin, naar het oordeel dier mannen, het bewys, dat er geen vertrou wen aanwezig was. Moet ge ook niet zeggen, moet u dan ook maar aan den kost helpen. Voort, marsch! de deur uit!" Dit werd echter voor de Regt te veel. Fier hief hij het hoofd op, terwijl zijne oogen fon kelden, en hij sprak: „Mynheer, iemand die eerlyk is en op wien ge, zooals ge zegt, geheel vertrouwen kunt, wordt niet als een schurk weggejaagd. Zoo iemand geeft men ontslag. Ik hoop echter niet dat ge me dat ontslag geeft. Ge zult ook denken aan mijne vrouw en kinderen die dan met mij broodeloos zijn". „Ik wil u niet langer aanhooren, de Regt", zeide de heer van Halen stampvoetend. Ge zult aan my zoolang ik leef, geen cent meer verdienen. Versta je dat En ik herhaal, laat nu uw Heer, dien ge 's Zondags dient, u in de week ook maar te eten geven". „'t Is ook waar", zeide de Regt, „myn God zal voor mij zorgen. Het is niet om ontrouw of oneerlijkheid dat ik hier niet meer. Doch de heer van Halen liet hem dezen zin niet voltooien. Hy opende de deur, en duwde er de Regt buiten. Daar stond hy nu. Wat zou hy beginnen Teruggaan, en zeggen, dat hy 's Zondagsmor gens present zou zyn Hy moest toch voor vrouw en kinderen zorgenMaar neen Had de heer van Halen hem niet aan den Heere herinnerd, dien hy rsZondags diende? En was die niet by machte hem aan eene andere dat deze lieden kra3 waren in hunne uitspra ken? Gy zoudt echter de bedenking kunnen op peren. dat misschien maar enkelen er zoo over dachten, maar dit is niet zoo. Allen konden zich vinden in deze verkla ring: De wonderbare voeding des volks in de woestijn is geschied, opdat Uwe zonen, die Gy, o Heere, lief gehad hebt, zouden leeren, dat niet de vorming der vruchten de menschea voedt, maar dat het Uw Woord is, dat hen, die zich op U verlaten, bewaart. En ik zie geen kans om iets tegen deze uitlegging in te brengen, want zy is geheel in overeenstem ming, naar het my voorkomt, met de woor den De mensch leeft by brood niet alleen, maar by alle woord, dat uit des Heeren mond uitgaat. Niet de vrucht der aarde is het, welke des menschen leven onderhoudt, maar de kracht, die van God uitgaat, voedt en sterkt ons, en het is bijgevolg niet verkeerd, wanneer de ernstige waarschuwing luidt: zie toe, o mensch, dat gy u niet hecht aan de zichtbare middelen ter voeding, want zonder den zegen Gods, brengen zij geen versterking. Dan kan men eten zonder verzadiging en drinken zonder lessching te vinden. Al het vertrouwen moet gesteld worden op Hem, by wien alle onze paden zijn. Er is niets nieuws onder de zon, aan deze spreuk van Salomo dacht ik onwillekeurig, toen ik naging, welke zwarigheden zich voor deden aan het denken en aan het leven van Israël, nadat de laatste profeet had gesproken en aan de wyze, waarop zy ze uit den weg poogden te ruimen. Met hand en tand hielden zy de overtui ging vast, dat het vertrouwen op God on voorwaardelijk moet zyn, maar nu kwam de vraag op, hoe men moest oordeelen over de aanwending van de natuurlijke middelen. Dat kwam ook hier vandaan, dat men eene tegen stelling zag in wat natuurlijk en wat Godde lijk was. Als zij lazen, dat de dienstmaagd van Sara Hagar een lederen zak met water mede- droeg op haar reis door de woestijn, dan za gen zij daarin het bewijs, dat deze vrouw het met God niet durfde te wagen, en zij veroor deelden het als ongeloof. Gy keurt het af en gy hebt gelijk, doch te hunner eere moet het gezegd, dat zij zich niet lieten leiden door het aanzien van personen. Jozef, de zoon van Jacob, stond zeer hoog bij hen aangeschreven en zij beschouwen hem als een man des geloofs, nochtans aarzelen zjj niet om te verklaren, dat hij mis deed, toen hij aan den schenker verzocht, hem te geden ken, als hij weer in vryheid en eere hersteld was. In dat oogenblik meenen zy, heeft Jozef de genade losgelaten, welke hem uit zijns ouders huis tot hiertoe geleid en vergezeld had, en zij passen op dit geval het schrift woord toevervloekt is een iegelijk, die vleesch tot zijn' arm stelt. Hy had zich niet moeten beroepen op de welwillendheid van den schenker, wijl hij daarmede de kracht van zyn vertrouwen op God heeft gebroken. Het zal u dan ook niet verwonderen, als ik u zeg, dat zy hem daarentegen prijzen, waar hij aan Potiphar in 't geheel geen inlichting geeft over de oorzaak, waarom diens vrouw zoozeer tegen hem vertoornd is, want hjj zweeg met opzet en vertrouwde zijne zaak ge heel aan den Heere. betrekking te helpen? Zou Hij niet zorgen nu hij om deze reden broodeloos werd En de Regt sloeg het oog naar boven en zuchte: „Heere! geef ons heden ons dagelijks brood". Toch werd de Regt nu en dan geslingerd. Vooral ook toen zyne vrouw klaagde en hare vrees uitsprak, dat armoede en gebrek nu wel eens voor de deur konden staan en binnen konden komen. Met een bezwaard hart ter eener, maar met een goed geweten ter anderer zijde ging de Regt den volgenden morgen twee uren wandelen om ter kerk te komen. Voorbij het huis van den heer van Halen gaande, zag hij dat alles nog gesloten was. De familie was dus niet gaan rijden. Trouwens dit begreep hy ook wel. Hy wist wel dat men de vurige jonge paarden niet aan een ander durfde toevertrouwen. Velerlei gedachten door kruisten zijn hoofd en vervulden zijn hart; doch hij vond vrede in deze eene gedachte Ik heb des Heeren geboden onderhouden, en God heeft gezegd dat daarin grooter loon is. In de kerk gekomen preekte de leeraar over Psalm 1822 Want ik heb des Heeren wegen gehouden,\en ben van mijnen God niet goddeloos afgegaan Hy vond in deze woorden een ryken troost en het scheen hem toe alsof de leeraar alleen voor hem sprak. Menigmaal kon hy zyne tranen niet bedwingen, en toen de nazang

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 2