staat er ook. En 'kwou dat Maria Booter die
woorden, als Smytegelt ze al improviseerend zoo
gezegd heeft,maar vergeten had zooals ze er zeker
zoovelen vergeten heeft. Maar wil men deze
woorden verstaan, dan behoort ook dit geschrift
beoordeeld naar zyn datum. Immers, wie zich
beroepen wil op een man van beteekenis voor
'sHeeren kerk, die de frissche kerngezonde
leer der waarheid klaar en helder als 't water
in de Galileesche zee, heeft uiteengezet, hy
kan, met alle waardeering van Smytegelt's
vroomheid, toch wel op andere mannen wyzen,
die in niet mindere mate den Geest van Christus
hadden en bedeeld waren met een veel rykere
kennis en leefden in veel bloeiender tyd voor
de Gereformeerde kerken.
Onze rapporteurs voor de Synode van Mid
delburg inzake de tucht der Doopleden, de
proff. Baviuck en Rutgers hebben toch wel
recht op een weinig vertrouwen. En zeker zal
niemand deze geleerde mannen de bekwaam
heid ontzeggen om er juist over te kunnen
oordeelen, wie uit de Gereformeerde vaderen
wij nu als de eminentste, knapste en meest
welgefundeerde hebben te houden.
En op wie wijzen ze U dan. Op vader Smy
tegelt in het begin van de 18e eeuw, toen
alles reeds door den afval werd bedreigd Dat
zou immers niet verstandig zijn. Zij gaan terug
op a Lasco, Calvijn, Voetius. En wat zij dach
ten aangaande den band tusschen Doop, be
lijdenis en Avondmaal zien wij een volgende
maal.
H. H.
KERK. BELIJDENIS, ZENDING.
Het Geloof.
„Welgelukzalig is de mp.n, die niet wandelt
in den raad der goddeloozen noch staat op den
weg der zondaren noch zit in het gestoelte der
spotters, maar zijn lust is in des Heeren wet
dag en nacht." Op dezen toon worden de
psalmen ingezet, en wij kunnen wel zeggen,
dat deze woorden gegrepen zijn uit het hart
van heel het Oude Testament. De wet des
Heeren houdt aan Israël voor oogen, op welke
wijze het voorspoedig zou kunnen zijn en toont
den weg, waarin het aanschouwen zou het heil,
waaraan het behoefte heeft. Het is dan ook
eene stof van blijdschap te mogen zien, dat
dit volk in de jaren, die op de terugkeering
uit Babyion volgen, de wet zoo hoog heeft
fehouden, en haar met zooveel kracht bewaard
eeft. Daarin ligt voor ons het bewijs, dat
het in dien tijd aan geloof niet heeft ont
broken, want alleen het bewustzijn, dat die
wet van goddelijken oorsprong was en de bedoe
ling had het volk voor te bereiden op de
komst van den Messias, kon Israël tot de
trouwe naleving brengen.
„Want hij zal zijn als een boom, geplant
aan waterbeken, die zijne vrucht geeft in zijnen
tijd en welks blad niet afvalt en wat hij doet
jzal welgelukken." Ook dit stond vast. Daar
aan twijfelde men niet. Daaruit blijkt ons al
weder het geloof. Aan de oprechten was het
toch al vroeg duidelijk, dat de tegenspoeden
der rechtvaardigen menigmaal vele waren en
nochthans bleven zij vertrouwen, dat het alleen
dien wèl zou gaan, die op den Heere hoopte
en aan zijn woord gehoorzaamde. Tegenover
de belofte, die van groot loon sprak, verbon
den aan het wandelen in den weg der Mo-
ziülen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen.
Namelijk, nadat de Heer des huizes zal opgestaan
zijn en de deur zal gesloteyi hebben, en gij zult
beginnen buiten te staan en aan de deur te kloppen,
zeggendeHeere, Heere! doe ons openen Hij zal
antwoorden en tot JJ zeggenIk ken Utniet, van
waar gij zijt. Alsdan zult gij beginnen te zeggen
Wij hebben in TJwe tegenwoordigheid gegeten en
gedronken en Gij hebt in onze straten geleerd.
En Hij zal zeggdnIk zeg U, Ik ken U niet
van waar gij zijt; wijkt van mij af alle gij
werkers der ongerechtigheid".
Lukas 13 24-27.
Doch ik zeg U, dat velen zullen komen van
Oosten en Westen, en zullen met Abraham en
Izaak en Jacob aanzitten in het Koninkrijk der
hemelen; en de kinderen des Koningrijks zidlen
uitgeworpen worden in de buitenste duisternis
aldaar zal weening zijn, en knersing der tanden.
Matth. 8 11 en 12.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Grootvader en Kleindochter.
Men spreekt in ons Vaderland nog wel eens
een enkele maal van de „Oud-Strijders van
Waterloo" en van „de mannen der Citadel."
Langzamerhand zijn echter de eerste uitge
storven, en van de tweede soort zijn er zeker
•ook niet meer zooveel te vinden.
zaïsche inzettingen, verhief de stem der erva
ring zich en wees aan, dat de vervul
ling der toezegging zich vruchteloos wach
ten liet, tengevolge waarvan de verzoeking by
allen aandrong om in den weg der goddeloos
heid te zoeken, wat blykbaar op den weg der
Godsvrucht niet te vinden was. Wie eeniger-
mate de kracht van onze aardschgezindheid
kent, verstaat, welk eene sterkte het geloof
heeft moeten bezitten om over deze tegenspraak
te zegevieren.
Met welk eene beslistheid spreekt Jezus
Sirach, als hy zyne lezers toeroept: „Staarhet
bedrijf des zondaars niet aan, vertrouw op den
Heere en blyf bij het u opgelegde werk, want
het is licht in des Heeren oogen spoedig en
onverwacht de armen ryk te maken. De zegen
des Heeren in des vromen loon, en Hy doet
in korten stond zijn zegen uitbotten. Zeg niet,
wat is er, dat my baten kan en wat goed zal
my van nu af geworden? Zeg ook niet: ik
heb genoeg en wat kwaad zal my van nu af
overkomen In goede dagen vergeet men het
kwade en in den kwaden dag gedenkt men niet
aan het goede. Het is licht voor den Heere
in den dag des doods den mensch te vergelden
naar zyne wegen". Welnu, zooals deze oude
spreekt, zoo dachten ook de anderen en daar
mede overwonnen zy de moeièlijkheden, welke
de werkelijkheid hun voor de voeten gewor
pen had en zij vertrouwden, dat zoowel de
beloonende als de wrekende gerechtigheid
Gods schitterend aan het licht zou treden.
Zoomin de ij dele zorg als de misleidende schyn
deed hun van het heilspoor dwalen, wijl zij
in hun weg het oog op God gericht hielden.
Sterk stonden zy in deze overtuiging en zy
bouwden daarbij niet op een zandgrond, daar
zij met reden konden zeggen„Merkt op de
aloude geslachten en ziet: Wie heeft op den
Heere vertrouwd en is beschaamd geworden?
Of wie heeft in zyne vreeze volhard en is
verlaten gewordenOf wie heeft Hem aange
roepen dien Hij heeft afgewezen?
Dat zijn woorden kunt gy zeggen en woor
den zijn goedkoop. Hoe velen zijn er niet ten
alle tijde geweest, die met warmte het geloof
hebben geprezen, maar die in dagen als het
er op aankwam aan alle geloof schipbreuk
leden. Zeker. Dit is zoo. Wie zou het ontken
nen. Steeds zijn er Demassen, die de tegen
woordige wereld weder liefkrijgen. Zij waren
er ook bij Israël, toen de geweldenaar Antio-
chen Epihanes aan dit volk den zwaren voet
op den nek zette. Velen werden afvallig en
verkozen de genieting der zonde boven de
smaadheid Christi. Droeve bladzijden zou men
daarvan kunnen schryven, treurige geschiede
nissen daarvan verteilen. Maar dit lust ons
niet, wij willen uit laten komen het geloof in
die donkere jaren, opdat het duidelijk zy, dat
het Israël nog iets anders, nog iets meer ver
mag dan schoon over het geloof te praten en
den lof daarvan te bezingen. Misschien hebt
ge weieens gelezen van de moeder met haar
zeven zonen, welke gevangen genomen en ge
dwongen werd verboden offervleesch te eten.
Allen weigerden. Nu werd de oudste op wreede
wijze gemarteld, maar de felle pijnen deden
hem niet toegeven. Hy bleef vorharden. Trouw
wilde hy zijn aan de wet des Heeren. Vervol
gens onderging hij een barbaarschen dood.
Dit geschiedde alles voor het oog der moeder
en zijne broeders in de verwachting, dat zij
dusdoende wel tot gehoorzaamheid aan des
Evenzoo spreekt men op Kerkelyk gebied
ook nog wel van de oude gardeen dan be
doelt men daarmee de vaders en moeders der
„afscheiding", die in 1834 en de eerstvolgende
jaren, de stryd hebben aangebonden tegen de
valsche leeraars en hunne verderfelijke leer,
en die, omdat zij God wilde dienen naar Zijn
Woord, banden en gevangenis hebben ge
trotseerd, geldboeten werden opgelegd, en de
berooving hunner goederen met blijdschap
hebben aangezien.
Onder hen zyn velen, die mede een plaats
hebben in de rij der geloofshelden, en op
welke men toepassen mag, wat door den
Apostel Paulus in Hebreën 11 van de geloofs
helden des Ouden Testaments wordt gezegd,
dat zij r,uit zwakheid krachten hébben gekregen,
en in den krijg sterk geworden zijn" Langza
merhand echter zyn ook deze uitgestorven, en
slechts hier en daar wordt maar een enkele
meer gevonden, die uit eigen ervaring mee
spreken kan van de „vervolgingen" en de
„dragonades" uit die dagen. Wij vinden het
altoos zulk een weemoedige gedachte, wanneer
men aan die dagen terug denkt, of zich de
mannen en vrouwen uit dien tyd voor den
geest tracht te brengen, of ook, wanneer men
hoort, dat deze of die van die „oude garde"
gestorven isof lieveringegaan is ten leven,
en heengegaan is om de kroon der overwin-
Konings bevelen zouden gebracht worden. Tot
verbazing der omstanders echter had het geens
zins deze uitwerking. De moeder spoorde de
zonen aan het moedig voorbeeld van den
eerstgeboorne op te volgen. Dit gebeurde dan
ook. Achtereenvolgens waren zes om 't leven
gebracht. De jongste was nog over. Antiochus
meenende dat men hem smaadde beloofde
hem die nu alleen nog over was niet enkel
met woorden maar bevestigde met een eed,
dat zy hem zoo hij afstand wilde doen van de
vaderlyke wetten tevens ryk en gelukkigzou
maken en voor zyn vriend houden en hem in
gewichtige posten stellen zou. Doch daar de
jongeling hierop geen acht sloeg, en vooralle
uitlokkende aanbiedingen doof bleef, riep de
Koning de moeder tot zich en vermaande haar,
dat zy den knaap zou raden tot zyne behou
denis." Gaf de moeder daaraan gehoor Ik
begrijp het, Hat ge deze vraag doet. Ziehier
het antwoord. „Tk bid U, kind, aanschouw den
hemel en de aarde en alles wat daarin is en
weet, dat God het uit niet gemaakt heeft en
dat het menschelyke geslacht op gelyke wijze
is voortgebracht. Vrees dezen beul niet, maar
ontvang uwe broederen waardig den dood,
opdat ik U door Gods barmhartigheid met
uwe broederen weder bezitten moge." Zoo
sprak de moeder. Wat dunkt u? Blinkt hier
niet de kracht van het geloof? Het legt aan
het moederhart het zwijgen op en stelt eene
zwakke vrouw in staat hare kinderen over te
geven in den dood. En de zoon Met helden
moed gaat hy den wreeden dood tegemoet.
Ook de moeder zelve wordt opgeofferd aan de
wreede tyrannie van den trotschen monarch.
Moet er nog iets aan toegevoegd? Dan
- zou het dit zyn naar het my voorkomt. De
verzoeking tot afval was zoo groot. Wat werd
er gevraagd Dat zij God zouden lasteren of
Zijn Naam verachten Wel neen. Zelfs behoef
den zy niet eens openlijk te verklaren, dat zij
voortaan den dienst van Jehova zouden verzaken
en de goden zouden vereeren. Het eenige wat
van hen gevraagd werd was een stukske varkens-
vleesch te nemen. Wel was dit vleesch aan den
afgod geofferd, maar zoo hadden zij kunnen
redeneeren: Wat is een afgod? hy bestaat
niet, hij is louter een voortbrengsel van 's men-
schen verdwaalde verbeelding. Gy kunt het
in den mond steken zonder het nog te eten,
en in uw hart vasthouden aan de wet des Heeren
en daarmede redt gij u van een wissen en
wreeden dood. Zoudt gy u ter wille van zulk
eene kleinigheid aan die wreede martelingen
blootstellen De, mensch moet toch ook voor
zyn leven en welzijn zorg dragen? Ja, wie
kan alle listige redeneering van het booze hart
weergeven, welke zeker ook aan de martelaars
dier dagen niet vreemd gebleven zyn. Daarom
verheffen wy hun geloof, dat de fijn gesponnen
listen doorzag en begreep dat toegeven gelyk
stond met eene volkomen breken met God en
zijn dienst.
Koe moet het ons aansporen om trouw te
zyn in het benaarstigen. Bouma.
Kerk- en Schoolnieuws.
Tweetal te lerseke: Ds. Doekes van Heemse
en Ds. Hoek van Heinkenszand.
Beroepen te Enter H. M. Horjus cand. te
Medemblik.
Bedankt voor Schouwerzijl door Ds. Humme-
len van Langeslag.
ning te ontvangen, en te rusten van den
strijd.
Onder die „oude stryders" vond men mannen
en vrouwen vol geloofsmoed en van onver
dachte godzaligheid. Meestal waren het een
voudige menschen, die nu juist niet zoo „we
tenschappelijk" waren onderlegd, maar die dés
te beter wisten, dat zy uit den dood waren
overgegaan in het leven, enjlie „de broeders
liefhadden". Hier was 't een eenvoudige
ambachtsman, ginds een arme arbeider, elders
weer een minder beschaafde turfgraver;
maar als het er op aan kwam, rekenschap te
geven van hun geloof, en van de hoop, die
in hen was, konden ze wellicht vele weten
schappelijk gevormde mannen uit onze dagen
beschaamd maken.
Wel was ook toen, evenals nu, kaf onder
het koren te vinden, doch het is ontegenzeg
gelijk, dat in die dagen veel meer degelyke
godsvrucht gevonden werd, dan in onzen tyd.
Er moest voor het dienen van God naar Zijn
Woord veel meer worden opgeofferd, dan nu
en tengevolge daarvan wellicht was er ook
veel meer geestelijk leven zichtbaar in de
gemeente des Heeren. Immers de klacht over
dorheid en doodschheid hoort men in onze
dagen schier algemeen.
Wordt vervolgd).