FEUILLETON-
V A B I A.
Geloofsverzekering.
VII.
Naar wy opgemerkt hebben, kunnen ge-
loofs- en gevoelsverzekering wel onderscheiden,
maar niet afgescheiden worden van elkander.
De eene sluit de andere niet uit. Sterker nog.
De eene is zonder de andere niet geheellyk
aanwezig. In de geloofsverzekering hebben wij
een hoogeren en meer gewenschten graad van
ontwikkeling en openbaring van het in de
door de wedergeboorte ontvangen leven dan
wy hebben in en by de gevoelsverzekering.
Zoo nu ook is de objectieve geloofsverzekering
niet volstrekt te scheiden van de subjectieve.
Te dezen opzichte kunnen en moeten wij ins
gelijks onderscheiden, maar afscheiden evenmin.
Door de objectieve geloofsverzekering verstaan
wij de verzekering, die de Heere door en in
het Woord den zijnen geeft, aangaande hun
deelgenootschap aan de beloften, dies aan de
goederen van het genadeverbond. Deze ver
zekering kan<7eZoo/sverzekering genoemd worden,
omreden de leere der zaligheid, in de Schrift
ook wel „het geloof" geheeten wordt.
In die leere nu, die ook „het geloof' ge
noemd wordt, is hun de zekerheid gegeven voor
hetgeen zij in dit leven noodig hebben en van
de volkomene zaligheid, die ze verkrijgenen het
is dientengevolge dat wij van geloofszekerheid
kunnen spreken in objectieven zin.
Doch déze geloofszekerheid is het niet, die
wij thans bespreken, 't Is de subjectieve, de
zichzelf bewuste,persoonlijke geloofsverzekering,
waarover wij het eigenlijk hebben. Doch zij
staat met de objectieve in zeer nauw verband.
Deze toch gaat aan haar vooraf. En het is
door middel en op grond van de objectieve,
d. i. van de verzekering, die God in dezen ons
geeft, dat wij de subjectieve, de onderwerpe-
lijke door den Heilige Geest deelachtig worden.
De Heilige Geest is het, die de waarheid
en de zekerheid in dd Heilige Schriften ons
geopenbaard heeft, waarheid en zekerheid in
ons hart en voor eigen bewustzijn doet worden,
door ons in de waarheid te leiden, ons haar
te doen verstaan, ons haar te doen toeëigenen
en ons alzoo vrij en ryk maakt.
Immers, als de Heere Jezus zijn Geest zou
gezonden hebben, ja ook in hunne harten,
zouden zij, de discipelen, de waarheid verstaan
en zou de waarheid hen vrijmaken.
En Paulus zegt van den Geest, in Romeinen
8:15: „Wank gü b«bt niet ontvangen den
Geest der dienstbaarheid vederom tot vreeze
töaar gij hebt ontvangen "den Geest der aan
neming tot kinderen, door welken wij roepen,
Abba Vader." „Hierdoor wordt verstaan, zeggen
onze randteekenaren, de genadige werking des
Heiligen Geestes door de prediking des Heili
gen Evangelies, die de harten der geloovigen
verkwikt, en van hunne aanneming tot kinderen
verzekert".
Dit werk des Geestes nu kunnen wy, naar ik
geloof, voorbij loopen. Ik geloof daarom ook
dat het waar kan zjjn, als door dieper inge-
leiden, met het oog op dezen en genen wel
eens gezegd wordt, dat zij verder spreken dan
de H. Geest hen nog gebracht heeft, dat wil
dan zeggen dat zij voor zichzelven meer
bespreken, in toeeigening, dan zij zich door de
toepassende genade des H. Geestes zich nog
zijn bewust geworden. In dat geval doen zij
Uit het Dagboek Tan een „Afgescheiden"
Dorpspredikant.
Een verhaal door PEKAH.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
De boer van Wildhoeve
Bij gelegenheid van het huisbezoek zoo
vertelde hij had hy dikwijls de woorden
geteld, die de leeraar of een der ouderlingen
sprak, eh dan dacht hij „zij hebben nu al
zóóveel woorden gesproken, en ze zijn al zoo
lang hier geweest, dus zullen ze zich nu ge
lukkig wel spoedig tot vertrek gereed maken.
En dit had zoo zeide hij zijn oorzaak
hierin, dat elk woord, dat persoonlek tot hem
gericht was, hem onrustig maakte, en die on
rust was hem een last, en wilde hij met ge
weld onderdrukken.
„Dat waren de werken des duivels in mij,
zoo vervolgde hij, „en die zijn nu door de
zone Gods in my verbroken. Niet ik verbrak
die werken, want ik wilde ze volbrengen;
maar Jezus deed dat in mijen" zoo ging
hij opgetogen voort „laten ze nu maar
komen, die my dat betwisten of ontnemen.
het tegendeel van hetgeen zij doen, die trots
al hunne ervaringen het vroom meenen te zijn
indien zy, als met geweld, zich ongeloovig
aanstellen, en dies spreken, als ware er nooit
iets aan hen gebeurd, en door hen ervaren.
Zóó spreken deze menschen, uitgenomen in die
tijden, waarop anderen zeggen, dat zij nog
gansch onwedergeborene en onbekeerde men
schen zijn Erkennen hetgeen de Heere ons gaf
en Hem bidden, dat Hij ons in de genade en
in de kennis van Christus moge doen wassen,
zie, dat is de hier aangewezen weg. Dus ook, in
betrekking tot het bewustzijn van onzen staat,
niet over het hart spreken. Want al is het
dat wij, ook met het oog op ons zeiven, de
zekerheid van onzen staat uit en op grond der
H. Schrift bij logische gevolgtrekkingen kun
nen afleiden en beredeneeren, nochtans bestaat
de mogelijkheid dat wy door den Heiligen
Geest nog niet zóó zyn in en door geleid in
de heilgeheimen der zaligheid, dat wy van en
door den Heiligen Geest die zichzelf-bewuste
volle verzekerheid des geloofs ontvingen.
Ik denk ook dat er waarheid kan zijn in
het gezegde„dat wij in dat geval, als heter
op aankomt, d. i. in nood of dood, eerst weer
terug moeten tot het punt waar de Heilige
Geest ons bracht en verzekering in en voor
eigen harte gaf, en dan smeekingen moeten
spreken, om door Hem dieper in en door ge
leid te worden, teneinde die geloofszekerheid
en vastigheid door en van Hem te verkrijgen.
Ik herhaal: gelijk Jezus eenig en alleen het
zoenoffer voor de zonde bracht, en wij diens
volgens van alles buiten Hem ter vergeving
van de zonden moeten afzien, zoo is de Heilige
Geest het alleen, die ons alles wat wy in
Christus, naar het Woord hebben, deelachtig
maakt en ons bewust doet worden.
Ook na ontvangene genade kunnen wij ons
zeiven geen stap verder brengen dan Hij ons
brengt. Dat wij verder moeten komen en Hij
ons verder brengen wil, en daartoe de middelen
der genade gebruikt, mag, gewis, niet worden
vergeten. Vergeten wij dat, zie, dan vallen
wij weer in een ander uiterste. Het pad zuiver
houden, dat is roeping en het is zalig.
Maar wat is nu, in onderscheiding van de
gevoelsverzekering en van de verzekering die
de Heere ons in en döor het Woord geeft, de
geloofsverzekering, die wij thans meer in het
bijzonder bespreken
Ze is, naar het mij voorkomt, het zich zelf
bewust zijn van zijne rechtvaardiging voor God
in Christus en van het deelgenootschap aan al
de beloften Gods
Ten einde haar nogmaals van de gevoelsver
zekering te onderscheiden, herhalen wy Zij
wordt verkregen, door een hoogeren graad van
verlichting en eene diepere inleiding in de
heilgeheimen van het genadeverbond.
Doch hoe wij haar deelachtig worden, wen-
schen wij in een volgend artikel breeder uiteen
te zetten. Littooij.
Eene Benoeming.
Enkele bladen onzer staatkundige tegen
standers hebben zich bezorgd gemaakt, dat
wij aan overmoed zullen gaan lijden, ja meenen,
dat zij daarvan reeds de ernstige verschijnselen
bespeurd hebben. Nu dit moeten wij hun niet
kwalijk nemenik geloof zelfs, dat wij hun
dankbaar moeten zijn. Overmoed toch is eene
zeer schadelijke plant en het meest voor hen,
Ds. de Vries had stilzwijgend, en met blijd
schap en belangstelling hem aangehoord, doch
sprak nu: „Wees nu maar wat voorzichtig en
spreek niet al te kras. Ik begrijp heel goed,
dat ge nu zóó spreekt, en ik breng dit ook
in verband met uw karakter. Doch er zullen
misschien ook in uw leven nog wel eens oogen-
blikken komen, dat ge tegen de bestrijdingen
des Boozen niet opgewasschen blijkt te zijn."
„Neen, neen, dominé," sprak van der Woude,
„zoover zal het nu niet meer komen. Ik heb
het dezen morgen nog gelezen in 2 Korinthe 1
Gij staat door hel geloof
„Zeker," hernam de leeraar; „gy staat door
het geloof, doch dit geloof kan wellicht by U
ook nog wel eens aan het wankelen gebracht
worden. En dit zeg ik niet om u kleinmoedig of
vreesachtig te maken, doch eenvoudig om u
te waarschuwen want ik weet wel, dat voort
varendheid een karaktertrek van u is. Ik wil
u daarom den raad geven: Verblijd u in de
groote genade, die de Heere u bewees, maar
tracht kalm te blijven. Getuig van Christus
en van zyn heil u geschonken en spreek ook
maar tot anderen van Gods groote daden,
maar doe het bedaard."
„Ja, ja" antwoordde hy, kalm en bedaard!
Maar de Heere zegtspreek er van als ge in
uw huis zit en als ge op den weg gaat; als gij
nederligt en als gij opstaat"dus ik moet er
by wie ze zich vertoont.
Aan niemand past het overmoedig te zyn.
Vooral niet aan een Christen. Het schoonste
sieraad is voor hem de ootmoed. Hij belijdt,
dat wy in God leven, ons bewegen en zijn,
en wanneer hy nu overmoedig is, dan is zulk
eene belydenis niets meer dan eene doode for
mule, welke hij op de lippen neemt zonder er
de kracht van te kennen.
Bovendien de tegenwoordige toestand geeft
er geheel geen reden toe. Het is waar: er is
een christelijk ministerie, en eene christelijke
meerderheid in de Tweede Kamer, maar wie
ook slechts iets verstaat van de eigenaardige
gevaren, welke ze bedreigen, zal gedachtig zijn
aan het woord: Wie zich aangordt beroeme
zich niet als die zich losmake.
Allerminst mag een antirevolutionair zich
daaraan schuldig maken, want de partij, waartoe
hij behoort, is niet zeer groot en kan zonder
de medewerking van andere partyen al zeer
weinig.
Geen overmoed alzoo, neen ootmoed.
Doch dit wil niet zeggen, dat wy het oog
moeten sluiten voor veel goeds, dat tot stand
komt in ons land, wyl wij ons dan schuldig
maken zouden aan ondankbaarheid. Ik herinner
mij, dat er blijdschap was bij de Christel. Jon-
gelingsvereenigingen, toen een harer leden be
noemd werd tot burgemeester. Geen wonder.
De dagen liggen nog niet zoo ver achter, dat
eene Chr. Jongelingsvereeniging het mikpunt
was, waarop de pijlen der spotternij afgeschoten
werden. Nu, zoo iets verdraagt men, maar aan
genaam is het niet. Men wilde toch niet buiten
zijn volk staan, integendeel men wilde juist in
den historischen weg van zyn volk wandelen
en de traditiën van zijn volk hooghouden. Doch
dan is het ook duidelijk, waarom eene derge
lijke benoeming vreugde bracht in de tenten
dier vereenigingen.
Hieraan dacht ik, toen ik las, dat de Com
missaris van Drenthe als vice-president van
den Raad van Staten zal optreden. Jhr. van
Swinderen geroepen tot zulk een aanzienlijken
post. Ach, wat zouden zij daarbij gevoeld heb
ben, als zij het hadden mogen beleven, die
meermalen vroegenwanneer zullen wij nog
eens weer als burgers van het land worden
beschouwd en behandeld. Gewis met dankbaar
heid zouden zij eene dergelijke tijding hebben
begroet. Laten wij niet minder erkentelijk zyn.
Het is toch een voorrecht, dat een man, die
zich nooit de belijdenis van den Christus ge
schaamd en die op de schampere taal der
vijandschap geantwoord heeft„ik zal mij nog
geringer aanstellen", op zulk eene hooge plaats
mag komen, want eerst dan mogen wy goede
hope koesteren voor ons volk, wanneer het
Gode behaagt ons mannen te geven, die met
eere en wijs beleid aan het hoofd kunnen staan.
Geen overmoed, maar ootmoed en dankbaar
heid. Bouma.
KEEK, BELIJDENIS, ZENDING,
Het Geloof.
Ik weet niet, of ge het bij het lezen van
het Oude Testament opgemerkt hebt, maar
feit is het, dat het woord „Geloof" er betrek
kelijk weinig in voorkomt. Vloeit daaruit nu
voort, dat de mannen dier dagen niet al te
veel waarde gehecht hebben aan het geloof?
Wie zulk eene gedachte koesterde zou zich
ten eenenmaal vergissen. Immers wanneer wij
wel van spreken."
„Wel zeker, van der Woude," hernam de
leeraar, „gij moet er ook van spreken, doch
doe het kalm en bedaard, dit zal beter voor
U zyn."
Maar van der Woude kon niet kalm blijven.
Op het land en op den dorschvloer, of waar
hy zich ook maar met zijne arbeiders bevond,
sprak hij van Gods groote daden. Of als hij
op den dorschvloer niet verstaan kon worden
door het geraas der dorschvlegels en dergelijke,
dan zong hij psalmen tot verheerlijking van God.
Op zekeren avond kwam hij in dien toe
stand bij zijne vrouw in huis, nadat hij bijna
weer den geheelen dag psalmen gezongen had,
en zeide„Vrouw, ik zal nu niet meer lang
leven. Spoedig zal ik nu in den hemel zijn,
om God eeuwig groot te maken, en volmaakt
te verheerlijken!"
Eerst schrok zijne vrouw wel wat van deze
woorden, doch een oogenblik later antwoordde
zy„Ik geloof daar nog niet veel van; maar
ge moest wat kalmer en bedaarder worden.
Ik denk dat dit veel beter voor U zou zyn."
„Ja", sprak hy, „dat zeide de dominé ook,
doch ik kan dat nu eenmaal niet, en ik kan
ook nog niet inzien, dat dit noodig is."
(Wordt vervolgd.)