FEUILLETON. Uit het Dagboek van een „Afgescheiden" Dorpspredikant. bieden, verder tot het volk te spreken of te leeren in den naam van Jezus. Doch de jon geren aanvaarden dit vonnis niet en verklaren vrijmoediglijk, dat zij zullen voortgaan te spre ken en te getuigen van den Heere Jezus, den. eenigen Naam, die onder den hemel is gege ven, door welken wij moeten zalig worden. Dit is een bevel, hun van God gegeven, het welk door geene inzetting van menschen kan worden te niet gedaan. Zij mogen niet en kunnen niet laten te spreken in den Naam van den Heere Jezus. Er is een innerlijke drang des Heiligen Geestes. De nood is hun opgelegd, te getuigen van de reine en onwrik bare waarheid, van hetgeen zij hebben gezien en gehoord, te getuigen van Jezus, den Naza- rener, den Zone Gods, den Zaligmaker van zondaren. Het Evangelie vindt tegenstand. Maar de tegenstand zal niet baten. De Joodsche raad zelve ondervindt met welk eene onweerstaan bare macht kg te doen heeft, als hg ziet de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes en verneemt, dat zg ongeleerde en eenvoudige menschen zijn, en hen kende, dat zij met Jezus geweest waren. Ziende den mensch, die gene zen was en hoorende hunne vrijmoedige be lijdenis van den eenigen Naam, van Jezus, van den Steen, die door hen, de bouwlieden, was verworpen, en welke tot een hoofd des hoeks was geworden, hadden zij geene redenen, om de apostelen te wederleggen. Doch de dreigingen houden aan en felle vervolging zal losbarsten, maar de poorten der hel zullen Christus Kerk niet overweldigen. Geen gevangenis, geen berooving van aardsche goederen, geen dood door verbranding of door den muil van wilde dieren, kan de uitbrei ding van 's Heeren Koninkrijk tegengaan. En niet met vleeschelijke wapenen, maar in het geloof, in de liefde, in het belijden door woord en daad strijdt de Gemeente, die zwak en verachtelijk is in de oogen der wereld, maar sterk in haren Heere en Heiland. Want wij kunnen niet laten te sprekenhet- gene wij gezien en gehoord hébben. Zoo spreekt het welverzekerd geloof, alle eeuwen door. Al hebben de geloovigen den Heere Jezus niet met het lichamelijk oog gezien, nochthans ziet Hem het geestelijk oog, nochthans hebben zij Hem lief. Wij kunnen niet laten. Zoo spraken de Her vormers en de martelaren in de zestiende Eeuw. Wij kunnen niet laten zoo spraken de om des geloofs wil vervolgden in de negen tiende Eeuw. In alles getrouw aan de Overheid, dat is de roeping en de plicht van Gods volk. Maar de Overheid heeft haar gebied, en dat gebied heeft deszelfs grenzen. Zij mag de vrije ver kondiging van Gods Woord niet verbieden. Hierin moet men Gode meer gehoorzamen dan haar. Hare roeping ishet Koninkrgk Gods niet tegen te staan, maar te bevorderen. En genieten wij nu de vrijheid, wij hebben toch te strijden tegen den duivel en de machten van wereld en zonde rondom ons en in ons. Gods Kerk is eene strijdende Kerk hier bene den, maar zij is dit alleen door Christus, die zijnen Heiligen Geest in de harten zendt, zg is dit alleen in de kracht des geloofs. Wij kunnen niet laten te spreken. Is dit ook reeds zoo bij u? Zijn wij waarlijk leden van Christus Kerk, dan kunnen wg niet laten daar van getuigenis te geven in woord en wandel. Reeds verledene week Vrijdagmorgen ont vingen wij van een geacht medewerker onder staande feuilleton. Red. Een verhaal door PEKAH. Eebste Hoofdstuk. i) Kleidorp en zijne omgeving, In het midden onzes lands vindt men een dorp, dat we „Kleidorp" zullen noemen. Hoe wel niet zoo rijk aan natuurschoon, is het toch een aardig, en tevens ook een zeer druk en levendig dorpen vooral in den zomer is de omgeving van Kleidorp schoon te noemen, voor iemand althans, die een oog heeft voor schoone landerijen. Uitgestrekte korenvelden ter eener,en groote weilanden ter anderer zijde, boeien dan het oog, zoodra men nog maar even buiten de dorpsstraat zich bevindt. Tarwe en gerst, rogge en boonen, worden er in over vloed verbouwd. Wellicht is dat wel de oor zaak, waarom menig graanhandelaar zich met- Dan zal onze levenskeuze daarvan getuigen. Dan zal ook geene macht of geweld of tegen stand ons daarvan kunnen terughouden. Dan zullen wij strijden tegen alles, wat ons nog daarin terughoudt of belemmert, dan zal onze ontrouw ons smarten. Dan willen wij ook met het volk Gods verdrukt en veracht worden en zullen ook eenmaal met Christus heerschen. Maar, die nog op twee gedachten hinken, wie God en de wereld willen dienen, zg mo gen gedachtig zijn aan het oordeel van den verheerlijkten Heiland over Laodicea Openb 3 15, 16, 19)„Ik weet uwe werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Och, of gij koud waart, of heetZoo dan, omdat gij lauw zgt, en noch koud noch heet, ik zal u uit mgnen mond spuwen". „Zoo wie ik liefheb, die bestraf en kastijd ikwees dan ijverig en bekeer u". Hulsebos. VARIA. Wij vestigen er wel de aandacht op, dat er in de circulaire aan de Kerken gezonden niet staat en niet bedoeld wordt, dat het „Zeeuwsch Kerkblad" namens de prov. Synode wordt uit gegeven, evenmin uit kracht van een besluit van haar en ook niet voor hare rekening. De bedoeling ismet het oog op haren voorslag aan den heer Le Cointre en in den geest van dien voorslag. Het liep bij de wisseling der gedachten over deze zaak in hoofdzaak over de vraagZal een uitgever in laatste instantie kunnen ontslaan en aanstellen naar zijne keuze, en alzoo door zijn Bode der Kerken de macht in handen hebben, om den koers te bepalen, waarin de leden der Kerken zullen bearbeid worden, of hebben daartoe de Kerken zelve het eerste en meeste recht? Omdat de prov. Synode blijkbaar meende, dat het laatste het geval is, wees zij de redac teuren aan. De door haar aangewezen predi kanten traden, nu de heer Le Cointre haar voorslag afwees, in haar geest, maar geheel voor eigene rekening op. Daar nu hebben, wijl het de zaken der kerken geldt, deze lee raren, waarvan twee daarenboven redacteuren waren, toch wel evenveel recht op als een uitgever, in casu, de heer Le Cointre. De Redactie. KERK, BELIJDENIS, ZESDIm. Het geloot. Nu ik voornemen# ken enkele artikelen te schrijven over de vraag, wat leert de Schrift ons aangaande het geloof, gevoel ik behoefte allereerst de welwillendheid mijner lezers in te roepen en hun te verzoeken mij lankmoediglijk aan te hooren. Ik meende, dat ik niet dadelijk met de deur in het huis mocht vallen, en geef daarom een inleidend woord vooraf. Over de wijze waarop ik mijn plan denk uit te werken, zal ik maar niets zeggen. Naar ik hoop zal dit van lieverlede duidelijk worden. Wie goed onderscheidt,leert goed; de waarheid dezer spreuk is altgd meer of minder erkend. Tal van onderscheidingen zijn gegeven om verschillende zaken duidelijk te maken, en vele hebben dan ook helderheid gegeven. Lang zamerhand krggen zij burgerrecht, en als het eenmaal zoover is kunt ge ze bezigen zonder te vreezen, dat iemand ze tegenspreken zal. Zoo spreken wij bv. in betrekking tot menschen terwoon te Kleidorp vestigde, welke er allen een ruim bestaan vinden. Vier groote wegen leiden van de vierwind streken naar het dorp, waarvan er twee zijn langs welke men vele „boerenplaatsen" vindt, die er voor het grootste deel ook neijes uitzien. En al zijn het voor het meerendeel ook slechts pachthoeven", toch zijn er onder die „pachters" welgestelde landbouwers, die voor een „eigen geërfde boer" niet behooren onder te doen. Aan den grooten weg, langs welke men van de zuidzijde het dorp bereikt, vindt men slechts hier en daar een^enkele „boerenwoning" waar bij weinig bouwland te vinden is, doch des te meer weilanden treft men daar aan. Dat ook „de koeboeren" aldaar welgesteld zijn, wordt den wandelaar duidelijk, wanneer hg de schoone runderen ziet, waarvan somtgds meer dan veertig stuks van één eigenaar bjj elkander te vinden zijn. Zeer afwisselend is het in den omtrek van Kleidorp. De waarheid wordt er gezien van het schoone psalmwoord „De vélden zijn bedekt met kudden; De dalen zijn bekleed Met halmen, die van zwaarte schudden, En loonen 's landmans zweet". Vroeger was deze streek het middenpunt van de „kaasmakerij", doch sedert onze land bouwers vrouwen en dochters ook „dames" zijn geworden, en men bijna overal zuivelfa- van ouders en kinderen, van kleinen en grooten, van armen en rijken, van geringen en aanzien lijken, van ongeleerden en geleerden en wijzen daarmede aan de positie, welke iemand inneemt. Wij gaan menigmaal nog eene schrede verder, en geven te kennen het verschil, dat er bestaat in zedelijk opzicht. Er zjjn boozen en goeden, oprechten en onoprechten, rechtschapen lieden en misdadigers, en er is niemand, die zich daar aan stoot. Er zijn evenwel ook onderscheidingen, waartegen een liiid protest oprijst. Ik- denk hier allereerst aan de onderscheiding van kapitalisten en proletariërs. Gij zoudt zoo denken, dat is dezelfde als de van ouds bestaanderijken en araien, want kapitalisten zijn rijken en proleta riërs de armen, en daarmede hebt gij gelijk en toch ook weer ongelijk. Dat onderscheid van armen en rijken is oud en verouderd naar veler oordeel, het spreekt niet sterk genoeg, het pakt niet meer, wij hooren het aan en denken er niet bijhet wekt geen gewaar wording en het raakt ons niet langer, maar hoe. geheel anders is het geworden sedert de indeeling van kapitalisten en proletariërs met nadruk uitgeroepen werd. Ieder zag op en dachtwat is dit, wat moet het beduiden, wat wil men daarmede. De uitdrukking heeft eene bepaalde klank, doordien zij ongewoon was, boeide zij ieder wilde weten, wat hare beteekenis was, en nu is hare bedoeling voor bijna allen duidelijk. Zij is uitgedacht om elk volk in twee vijan dige kampen te verdeelen. Bij alle volken kwamen ook vroeger verschillen, wrijvingen en botsingen voor, maar er waren ook vele zaken, welke allen bijeenhielden. Daar was een vaderland, waar aan allen gehecht waren, en menigmaal was de verschijning van een buitenlandschen vijand op de grens voldoende om aan alle binnenlandsche twisten een einde te maken. Hoe hoog steeg soms de vloed van het nationale leven, gelijk wij daaraan nog een schoon voorbeeld gezien hebben tijdens den oorlog van onze Afrikaansche stamverwanten tegen het perfide Albion en ook deze eenheid stond in den weg aan hen, die alle andere verschillen naar den achtergrond wilden dringen, teneinde aan allen duidelijk te maken, dat er aan de eene zgde waren kapitalisten, die door hunne geslepenheid al het geld naar zich toe trekken en wier millioenen dagelijks vermeer deren en aan de andere zijde proletariërs, wien men de vrucht van hun' arbeid onthield, en die dientengevolge aan allerlei gebrek en ont bering ten prooi waren. Aan de tafel, overdekt met de meest uitgezochte lekkernijen, slechts plaats voor enkelen, die eiken dag overdadig leven, terwijl al de anderen mogen toezien en zich tevreden moeten stellen met de kruimels, die hun toegeworpen worden. Die tegenstelling werd gekleurd, om al het onrechtmatige daarvan te laten uitkomen en het twistvuur aan te blazen. Daaruit vloeide voort, dat men aan het woord „volk" ook eene nieuwe beteekenis gaf. Het omvatte vroeger allen, die door gemeenschappe lijke afkomst, éénheid van taal, ééne historie, door dezelfde zeden en gebruiken aan elkander verbonden waren. Thans niet meer. Nu alleen de arbeiders. Deze zijn het volk, zij alleen, niemand anders, ja toch ook zij, die zich met de werklieden solidair verklaren. Een bekend beeld dient ter opheldering. Als gg bg een kundig bijenhouder komt en gij hoort hem zeggenin die korf is veel volk, dan denkt hij brieken aantreft, en er ook te Kleidorp een groote „Stoomzuivelfabriek" verrees, gaat bij de meeste boeren de melk „zoet" naar de fa briek, en voornamelijk is dat des winters het geval. Kleidorp is ook niet wat men noemt een „geisoleerd" dorp. Reeds sedert meer dan der tig jaren is er een Spoopwegstation, niet een „halte" maar een „heusch" station, met twee wachtkamers, terwijl er vroeger zelfs een „buf fet" aan 't station was. Doch toen voor eenige jaren „Keesje", de buffethouder, die dit zaakje voor eigen rekening dreef, bg gelegenheid dat hij zgn flesschen aan de vaart spoelde, waar van hij de inhoud misschien voor 't grootste deel zélf gebruikt had, verdronk, vindt men er dat buffet niet meer. Van af het Station is Kleidorp in tien a vijftien munuten te bereiken, langs een weg, aan weerszijden beplant met knotwilgen, de-" eenige boomsoort bgna, die men in die om geving aantreft. Alleen wanneer men van de westzijde het dorp bereikt, vindt men eenige hoog opgaande boomen. Overigens is alles er even kaal, want ook heesters en struikgewas sen, vindt men in heel den omtrek nietvag- daar dat iemand, die uit een boschrijke streek komt, volstrekt niets aantrekkelijks vindt in de omgeving van Kleidorp. De bewoners van Kleidorp zijn heel gewone

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1903 | | pagina 2