ooo
:oo::
coo:
oo:
Wat duurde het lang eer Hein dien avond in
.slaap viel! Hij vond het zoo gewichtig alleen met
den trein te mogen meegaan. Hij zou wel oppas
sen, hoor!
Den volgenden morgen begon Moeder alles
zorgvuldig in te pakken. Zijn nieuwe wollen trui,
zijn nachtpakje, schoone zakdoeken, 't cadeautje;
een paar pantoffels voor in huis en verder enkele
noodzakelijke kleinigheden. Zie zoo, wat appels
en per^n uit den tuin gingen er boven op voor
Grootvader; dat was al weer in orde.
Natuurlijk kreeg hij ook wat zakgeld mee, echt
hé? Dan kon hij Vader en Moeder schrijven dat
hij goed was overgekomen en ook zijn onderwijzer
en zijn vriendjes een ansichtkaart sturen.
Eindelijk was het tijd om naar 't station tc
gaan. Vader kon niet mee, want die moest naar
zijn werk. Maar moeder bracht hem weg. Het
koffertje kon Hein zelf best dragen.
't Kaartje ging in zijn beursje, daar was het
goed geborgen.
Na wat wachten (Hein dacht, dat het wel een
uur geduurd had) kwam de trein binnen en zocht
Moeder een geschikte coupé uit, waar reeds enkele
reizigers in aanwezig waren. ,,U wilt wel een
oogje op hem houden, hé Mevrouw?" vroeg Moe
der aan een dame, die met een klein meisje
reisde.
Zeker wel. Waar moet hij er uit?" Moeder
vertelde het haar. Hein keek na afscheid van moe
der genomen te hebben wat uit het raampje en
wuifde, toen de trein vertrok, met z'n zakdoek.
't Was nog een lange reis maar eindelijk zeide
de dame, dat hij er nü was. Het koffertje werd
niet vergeten en Hein stapte uit na z'n mederei
zigers beleefd gegroet te hebben.
En ja, hoor, daar vóór 't station stond Groot
vader op hem te wachten en op den bok van
het wagentje zat Johan!
„Dag Opa. daag, veel groeten van Vader en
Moeder", zei Hein, blij, dat hij daar tenminste
om gedacht had. „Hoe gaat het met U?"
„Dag mijn Hein. 't Doet me plezier je zoo ge
zond te zien," en op Johan wijzend, „ja jongen,
ik heb je neef vanmorgen ook al laten komen,
want wat moet zoo'n gezonde Hollandsche jon
gen bij twee oudjes beginnen. Maken jullie maar
braaf pret; maar zet de boel niet al te veel
op stelten, want dan krijg je het met Daatje aan
den stok." Daatje was de huishoudster van Opa.
„Dag, Johan, wat fijn zoo samen uit te zijn,
hè?"
„Hallo Hein", en de neven schudden elkaar
duchtig de hand.
Het ritje naar huis was alleen al een groot
genot voor beide jongens.
Bij de huisdeur stond Daatje hen al op te
wachten, haar handen in de zijde. En het eten
was gereed.
Na het eten ging Opa wat rusten en trokken de
neven er samen al eens op uit; misschien zagen
ze nog wel oude vrienden.
Bij den bakker kochten ze voor Opa een fijne
koek om bij de koffie te gebruiken. Dat konden
ze samen best betalen.
't Werd tegen den avond steeds kouder en er
kwam zelfs al een klein laagje ijs op de plassen.
„Dat belooft wat vannacht; als 't een beetje
wil, rijden jullie voor Kerstmis op de schaatsen!"
De volgende dagen gingen heel prettig voorbij,
't Vroor steeds harder, tot groote vreugd van de
jongens.
Er werden al eens steenen en groote keien over
het ijs gekeild, maar daar bleef het bij.
Jaap van den smid had er al eens op staan
dansen, maar het ijs had zóó onheilspellend ge
kraakt, dat hij maar spoedig naar z'n vrienden
aan den kant was gegaan.
Opa had een groote rijtoer op 't programma
gezet. Daatje zorgde, dat er warme kruiken in
't wagentje lagen en tracteerde verder op eigen
gebakken wafels. Er stond een trommel vol op het
achterbankje.