KERSTVIERING IN BEROEMD GEZELSCHAP OOOO, :oooo öoüo: :oooo: IOOO0 NAAR HET DUITSCH Op een stormachtigen, koucten Kerstavond van het jaar 1821, liep een jong meisje langs de spiegel gladde straten, dicht bij Kartnerpoort. De voortjagende wind vatte ieder oogenblik haar kort vvintermanteltje en blies haar dunne rokjes zóó hoog op, dat zij wel een wandelende luchtballon ge leek. Tot overmaat van ramp kreeg hij ook haar parapluie te pakken en keerde die met één ruk om. Het huilen stond het mooie meisje nader, dan het lachen, toen plotseling een flinke mannenhand haar regenscherm greep en dit tegen den wind indraaide, waardoor het hem mogelijk was, het te sluiten. Even krachtig trok deze hand het sidderende handje van het meisje door zijn arm. „Wel, juffrouw Polderl, bent u niet erg geschrok ken?lachte een joviale stem. ,,Kent u nog steeds niet onzen Weenschen wind? Hoe onbeleefd die is?" ,,0, wat een geluk, mijnheer Schubert, dat ik u tref!" ,,Is dat zoo'n geluk, om een armen schoolmeester en huisvader tegen te komen? Als u nu bedoelt, dat ik u naar huis breng en u zoo goed mogelijk tegen weer en wind zal trachten te beschutten, ja, dan is het een geluk, maar een geluk, dat geheel aan mijn kant is: ik -zal dan eens, vol trots, kunnen zeggen: „Wie weet of juffrouw Polderl wel zoo beroemd zou zijn geworden, als ik haar niet naar huis had geleid!" „Bespot u mij maar, mijnheer Schubert! U denkt, natuurlijk, dat mijn kunst toch zooveel bijzonders niet is!" ..Maar ik speel immers uw composities! Dus dan kan ik er wel over oordeelen. Een ander ding is het: betaamt het een eerzame jonge dame, 's avonds, zoo laat nog over straat te loopen?" „Misschien hebt u gelijk, mijnheer Schubert; maar ik kom juist uit de muziekles van de gezusters Fröhlich." ,,0f u nog lessen noodig hadt!" zei Ignaz Schu bert schamper. „Hoe kunt u nu zoo iets zeggen; u, die zelf zoo'n beroemden broer heeft!" ,,Ja, dat is waar. Onze Franz is een kunstenaar, bij Gods genade. Ik was zooeven bij hem, en Schwind vertelde mij, dat Franz weer zoo iets prach tigs gecomponeerd heeft. Hij zelf was niet thuis." „Ziet u en nu wilde u mij nog al lof toezwaaien!" „Ho! ho!" lachte Ignaz. „Polderl Blatheka is ook niet gering te schatten! Maar daar zijn wij al bij uw woning. Groet uw vader van mij." Schubert haastte zich naar zijn eigen woning. Leopoldine Blatheka, het dochtertje van den schrijver Leopold Blatheka, trad de gang in haar huis binnen en zag daar een vreemde overjas han gen. Een heer stond, eenigszins moeilijk, uit een ouderwetschen armstoel op en maakte een linksche buiging. „Gode zij dank, dat je daar eindelijk bent, Pol derl! Ik wacht, zeker, al twee uur op je!" „Ach, hoe jammer, mijnheer Franz. Juist heeft uw broer mij thuis gebracht en nu vind ik den beroem den Schubert in onze nederige woning!" „Uw vader heeft mij tot nog toe gezelschap ge houden, maar hij moest naar zijn redactiebureau. Ik kom hier, uit naam van mijn academie, of jij, Pol derl, ons eens uit dén brand zoudt kunnen helpen: Dinsdag is het mijn concert en de zangeres Betty Vio is zwaar ziek geworden." „Maar mijnheer Franz, mijn zingen beduidt niet veel!" „Je moet ook niet zingen, Polderl, maar iets heel moois spelen." „Denkt u dan niet over Resi Grob, die zoo prach tig uw Mis in de Lichtenthalerkerk heeft gezongen?" „Och, Polderl, hoe dikwijls denk ik niet aan Resi en haar heerlijke stem, maar, om haar te vragen, in het openbaar te zingen, dan zou ik goed te pas komen bij haar ouders. Begrijp jij het, wat die zijde- fabrikanten zich inbeelden?" „Laat u het maar aan mij over, mijnheer Schu bert, de ouders tot andere gedachten te brengen. Resi zal op uw concert zingen; daar sta ik u borg voor, en niet anders dan uw liederen." „Neen, dat zou veel te onbescheiden, zijn!" „U bent een echte durfniet! Ik wou, dat het Kerst kindje u een goede portie moed bracht!" Lachend namen zij afscheid van elkaar. Schuberts concert in het Theater liep prachtig af; de uitvoerders en Therèse Grob deden hun best en de toehoorders juichten Schubert tot in het oneindige toe. Ook bracht het concert finantiëele voordeelen voor Schubert mee en dit was dezen zoon der Mu zen, die eeuwig in geldgebrek verkeerde, allesbe halve onwelkom. De Kerstavond brak aan en alle trouwe vrienden van Schubert hadden zich voorgenomen dit feest op gewekt te vieren. Moritz von Schwind, de gastvrije en edelmoedige schilder, had alle vrienden in de groote zaal van het oude „Mondscheinhaus", die rijkelijk met dennegroen versierd was, uitgenoodigd. De kaarsen van den "boom verspreidden een zacht licht en ieder had er het zijne toe bijgedragen, om den avond te doen slagen. Franz Schubert had lang gespaard en was er trotsch op, dat hij wel op tien flesschen „Grinzinger" kon tracteeren. Mevrouw von Schwind had heerlijke taarten gebakken, Mayrhofer oooo: 4

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1926 | | pagina 16