We geling s flieumsblad Bijblad van SNUFFELGRAAG EN KNAGELIJNTJE VOOR DAMMERS DAMPROBLEEM No. 63. Practisch gebruik. WEGELING's NiEUWSBLAD VAN 1 OCT. 1926. HUMOR Aul „Moeder, wat btnt u toch een knap lief moedertje. I! komt hek toch, dat u 700 mooi b t „Dat komt, omdat ik altijd een erg ^oet meisje ge weest bert." „O. Maar wat moet vader Jan een stoute jongen ge weest zijn. Hij wist er niets van. Redenaar in een politieke bijeenkomst: Het land heeft straks in de eerste plaats behoefte aan mannen n?< f ruimen blik, aan mannen met energie en werkkracht. Hoer in de zaal: Die kerel weet er ook al niets van Het land moet mest hebben, dat hebben we vóór alles noodig Zandruiter: „Ga weg, versta je! Kan iemand dan nog niet eens rustig van zijn paard vallen, zonder dat d< heele dorpsschool er omheen staat V' wDat is nog eens een braaf meisje, dat haar bo terham met jam aan dat jongetje geeft" „Och, ziet u, moeder, ik had zoon 11st van al die wespen, die er op af kwamen." Oplossing van probleem no. 62, uit ons vorig nummer Wit: 37-32, 36-31,28-23,23-19,19-14, 24 2,2 35 of 14 Zwart alles gedwongen. van W. Fermie. Zwart 6 schijven en 1 dam. Wit 6 schijven en 1 dam. (Oplossing volgende week. EEN GOED HART. Met vriendelijke bliknen, Der spiegel der ziel En de onschuld zoo mild li gegeven, Aanschouwt gij de bloemptjes Die bloeien langs 't pad, Het zonnige pad van Uw jeugdig leven. Niet steeds zal uw hartje Zoo zorgeloos slaan En vroolijkheid uw gids Zijn op aardt En 't zonnetje dat thans Uw schreden verlicht Gaat ook wel eens schuil In uw gaarde Maar als er een goed hart in u is Naast eenvoud en streven naar 't goede Dan valt u de tocht door 't leven niet lang En wordt gij 't strijden niet moede. Onderwijzer: Wie kan mij zeggen welk dier zich het beste voor voedsel leent. LeerlingDe kip, meester, want die kan men vóór haar geboorte en na haar geboorte opeten. „Karei, ik houd zooveel van je, omdat je de liefste en beste jongen bent in de wereld „En ik houd zooveel van jou, Üefste, omdat ie zoo waarheidlievend en oprecht bent" 32e JAARGANG VRIJDAG 1 OCTOBER 1926 Tong en Oud 187 Beneden aan de ladder hing een pot witte verf aan ee n haakt En op den grond stond een klein potje met roode verf. Jammer, dat wij niet schilderen kunnen", zei Knagelijntje. 188 „Dat kan best zus", zei ik. „Steek jij je staart in het kleine potje, dan doop ik hem m de groote pot Dan kunneü we schilderen in twee mooie kleuren". Zoo deden we. ik ging den eindje de ladder op voor de witte verf en Knagelijntje duwde haar staartspits in de roode. 189 Pas hadden we onze staarten ingedoopt, of Ham- kluif, de slager, kwam naar buiten loopen. „Wil juflie maar eens gauw maken, dat je wegkomt, deugnieten," riep hij. We liepen zoo hard we konden. Snel klauterden we tegen een paal op en gingen samen op een breede balk zitten. 190 Hier voelden we ons veilig. En dadelijk widen we gaan schilderen. Maar c wee, de verf was opgedroogd. We konden ze niet meer van onze staarten afkrijgen. En daar ze elkaar geraakt hadden, waren ze allebei rood en wit gevlekt. Dat was heel mooi, maar hoe moesten we zoo thuiskomen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1926 | | pagina 9