VOOR ONZE MEISJES. WEGELING's VRAAG EN AANBOD VAN 9 JANUARI 1925 Beste Meisjes, PLAK op "O. zj-t a c* ■s c/ O Ziehier nogmaals een ander aan- kleedpopje. Eerst -ie plaat zorgvuldig op dun carton plakken en daarna netjes met een klein schaartje (bijv. nagelschaartje) uitknippen. Het stand- aartje plakt en vouwt ge op de aan gegeven manier omhoog. Is dit alles geschied dan volgt een lastiger werkje. Deze plaat verschilt namelijk met de vorige en wel hierin, zoekt allerlei gekleurde lapjes op en plakt deze op de diverse kleedingstukken. Nemen we bijv het manteltjeWe zoeken een groen stukje laken op en leggen daarop het papieren manteltje. De vorm knippen we dan uit het stukje laken. Met een zwarte zijden draad (steekje op, steekje neer) borduren we de zwarte lfjnen(mouwafscheiding enz.) op het laken. Nu plakken we het laken op het papieren model, een wit kraagje van linnen of flanel voltooit 't geheel. Voor knoopen nemen we ronde stukjes papier of iets dergelijks. Jelui zullen moeten toegeven dat ge dan een veel fraaier aankleedpopje krijgt en boven dien een aangename tïjdpasseering hebt. Hoofd, armen en beenen kleurt ge op het papier. De kleinere kunnen natuurlijk volgens de oude methode te werk gaan. Ik heb ee n heel klein huisje Zoo'n domme Toon I In Walenland woonden eens een boer en een boerin. De boer heette Theunis, de boerin heette Trien, en hun zoon, die al vijftien jaar was, heette Toon. Nu zullen jullie denken, dat zoo'n groote jongen ook wel heel wijs moest zijn. Maar dat was Toon heele- maal niet. Wel was hij heel groot en sterk en omdat hij zoo verbazend veel at, was hij zoo dik ais een kleine bierton. Maar dom, dat Toon wasNeen, zóó dom, of eigenlijk nog dommer dan zijn jongste broertje, die pas vijf jaar oud was. Toon scheen ook niet te kunnen leeren. Zijn groot, dik hoofd was alleen goed, om er mee te knikkebollen, als hij, wat vaak gebeurde, onder de les insliep. Want geen som, hoe gemakkelijk die ook was, kon Toon uit werken, en zijn lessen kende hij nooit. Daarom zat hij dan ook altijd in dezelfde bank van dezelfde klas tus- schen jongens, die heel veel jonger waren dan hij, Moeder kon het niet gelooven, dat haar dikke, sterke jongen zoo dom was. 't Ligt alleen aan de onderwijzers, zei ze telkens tot vader. „Dan moet hij maar weer op een andere school'V bromde dan de boer. En dan duurde het niet lang, of WEGELING'S VRAAG EN AANBOD VAN 9 JANUARI 1925. Toon zat weer in een even lage Idas tasschen kinderen van 7 of 8 jaar oud, maarop feen andere school. Zoo was het nu al zoo vaak gebeurd en zoo had Toon reeds op alle scholen m het vrij groote dorp, en ook die in vele omliggende dorpen zijn groote domheid ten toon gesteld, toen hq op een middag weer thuis kwam met een briefje van het hoofd der schooi, die de beste uit de geheeie streek was. En in dat briefje stond, dat Toon den volgende dag wel bij vader en moeder kon blijven, en dat hq vader maar moest helpen op het land. „Wel, dat we daar met eerder aan gedacht hebben", zei boer Teunis tegen zijn vrouw, toen hij het briefje had gelezen, want hij is groot en sterk, en voor boeren werk heel geschikt" „Maar weet je. wat ik zoo heb gedacht" begon nu vrouw Trien, „we moeten hem nset zoo dadelijk aan het zware werk zetten. We moesten hem de eerste week de boodschappen maar laten doen, de anders oude Joris doet. Dan went de jongen er meteen wat aan." „Je hebt gelijk vrouw", sp^ak de boer. „Hij kan ook misschien beter boodschappen doen, dan keren. 'kZal morgen maar dadelijk beginnen met hem naar den boer van Dalhoeve te sturen, om daar het kalf te halen, dat ik gister van hem kocht" Toon was heel blij, toen h« hoorde, dat hij nooit meer naar school behoefde te gaan. En hij sprong van blijd schap vader om zijn hals, toen die den volgenden mor gen tegen hem zei..Toon beste jongen, je min t nu werken voor de kost En daarom hebben moede; en ik besloten, dat je maar zoudt beginnen met de boodschap pen te doen. Oude Joris ts daarvoor niet sterk genoeg meer. Ga daarom nu eerst naar boer CoLson, van Dal hoeve, en vraag hem het kalf, dat ik van hem kocht Maar netjes thuisbrengen hoor?' „Dat zal ik, vader." beloofde Toon. „U zult eens zien, dat ik beter een kalf kan thuiisbrqpgen dan een les leeren." Even later ging Toon heen. 't Was een lange en zware weg naar het dorp, waar Dalhocve lag. 't Was een weg vol diepe karresporen, en 'twas telkens klimmen en dan weer dalen, want het dorp lag achter de heuvels. En o 'twas zoo warm op dien d.sg! ,,'k Begrijp niet waar de jongen blijft", sprak Trien» toen zij tegen één uur het middageten op de tafei zette- ,.Hij ging vóór zessen al het huis uit en t* is toch niet langer dan één uur van Irer naar Dalhoeve." „Ja, hij had al lang terug kunnen zijn", bromde boer Teu nis Nauwelijks had hij dit gezegd, of daar kwam Toon bin nen, rood en bezweet, met het kalfop zijn schouders „Hé, wat nu?!" schreeuwde boos de boer. Wat is er met het kalf gebeurd 't Heeft toch geen poot gebroken T* „Welneen vader f hijgde Toon, en hij zette voorzichtig het kalf op den vloer, maar u hebt toch ge zegd, dat ik het kalf netjes thu«s moest brengen Daar om droeg ik het maar, want de weg was zoo stoffig. Rijk maar eens naar mijn schoenen, hoe die er uit zien Maar de pooten van het kalf zijn schoon gebleven Vader schudde lachend het hoofd over Toon's dom heid. En ook moeder lachte haar jongen hartelijk uit. „Jou domme Toon", nep ze proestend, „als je weer een boodschap doet, doe dit dan zooals andere menschen „Bracht ik het kalf dan niet behoorlijk thuis, moeder vroeg de jongen verbaasd. ^Zeker jongen, dat deed je", antwoordde Trien. „Maar je hebt je zelf daarmee heel wat last bezorgd. Je hadt het kalf een touw om zijn hals moeten binden en het dan moeten voorttrekken." „Nou, dat had vrij wat gemakkelijker geweest," zuchtte Toon, „maar 'tis goed dat u me dat hebt verteld, ik zal er in in 't vervolg aan denken. En toen vloog hij, als uitgehongerd, op het eten af, dat moeder voor hem had neergezet. „Hé, moeder, alweer spek, vandaag", mopperde hij, naar zijn bord ziende. „Ja. Toon, 'kheb niet anders in huis" antwoordde Trien „Maar ik dacht er juist aan dat jij straks wc even naar het dorp kon gaan. Daems heeft een koe ge slacht hoorde ik, en nu zou ik wel graag daar een still van hebben. Een kilo of vier, dan hebben we voor Zos dag ook wat" „Wel, als ik gegeten heb. zal ik dadelijk maar «vei gaan", zei Toon gewillig. En toen hij nu zóó flink hai gegeten, dat hij geen vermoeidheid meer voelde, gi»| hij met het geld voo het vleesch in de punt van rip rooden zakdoek geknoopt naar den man, die de kw had geslacht Gelukkig woonde die niet zoo heel ver, .zoodat Toch bmnen het uur weer net erf van vaders gedoe oplief De boerin zag hem komen. Maar ze begreep niet wa het kon zijn, wat haar jongen, aan een touw gebonden achter zich aan over den stoffigen weg sleepte, „'t le«l wel wat op een gevild konijn", dacht ze. En toen m Toon, al maar trekkend het touw, bij haar was gekomen vroeg ze„Maar jongen, wat is dat voor viezigheid, da je aan dat touw sleept En waar is het vleesch V' „Viezigheid?" vroeg Toon. „Maar ziet u dat niet da het een stuk vleesch is, waar ik mee aankom En ee prachtig stuk is' t zegt Daems /„Wat!" riep nu Trien heel boos. „Watmoet jf zo&i kostelijk stuk vleesch zoo door het stof en anderen vieze rommel sleepen?" Ze gaf nu Toon een paar oorvtjgei en riep nog boozer „jou domoor, hoe kom je er bij dit te doen V* Toon begon te huilen. „Hoe hoe ik er b.bf. k kom V snikte hij. „Wel, toen ik straks het k kalf thuis bracht, z zei u toch zzelf, dat ik voor taan de boodschappen aan een touw moest binden ei voort moest trekken. En dat heb ik nu echt gedaan, er nu is het weer niet goed." Door dit antwoord vergat de boerin haar boosheid „Jou domme jongen", sprak ze lachend. „Ik sprak al leen van het kalf! Maar wie heeft ooit gehoord, dal men een stuk vleesch op die manier thuisbrengt Kijk toch eens, hoe het er uitziet. En als ik je m weer om zoo'n boodschap stuur, dan neem je een ste vïg stuk grauw papier mee. Daarin wikkel je dan he vleesch, en zóó stevig ingepakt, dat het niet vuil kar woeden, breng je het thuis „O, nu heb ik het begrepen, moeder. Nu zal ik ei toch voortaan aan denkenriep Toon, en hij liep daar na naar buiten om zijn konijnen te voeren. „Jongen", sprak den volgenden"morgen de boer to Toon. „ik heb weer een boodschap voor je", „Weer om een kalf vader?" vroeg Toon. „Neen jongen, 't is nu om een kat. 'k Heb muiz«r op mijn gr aanzolder ontdekt, onze Mieke wordt te oud geloof ik. Want vroeger had 'k nooit veel last van dat muizen-volkje. Loop jij dus even naar molenaar Harms je weet wel, die van den watermolen, en vraag hem of hij mij een van zijn katten wil afstaan. Hij heeft ei wel zes, en ik weet dat het goede muizenvangers zijn „Nou, maar dat is een heel eind, vader", xei Toon „En dan met zoo'n vreemde kat." „Dalhoeve ligt nog veel verder", lachte de boer, „er toen kwam je wel thuis met een heel kalf op je schou ders. En een kat is lang geen kalf „En ook geen stuk vleesch", lachte de boerin. Deal er dus wel aan Toon, dat je geen kat aan een toun achter je aan kunt sleepen „Nou, dat begrijp ik nu best, moeder", zei Toon et hij ging op weg om de kat te halen. „Wil ik haar soms in een mandje doen vroeg <k molenaar. „Want zie je, jongen, ik ben erg op het bee* gesteld. ;t Is een van de beste muizenvangers." „O, neen, molenaar, ik heb geen mandje noodig",ze Toon. „De kat zal best thuis komen, want 'k heb Wat Toon verder verteide, hoorde de molenaar niet want een der knechts kwam hem roepen. En toen bi een andere knecht met de kat kwam en die aan Toof gaf, en ook zei, dat hij goed voor Moortje moest zorgen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Nieuwsblad/Wegeling’s Nieuwsblad | 1925 | | pagina 12