NIEUtfSBLA
VOOR ZEELAND,
No. 286. 1906.
Donderdag 6 September
20e Jaargang.
HISTORISCH
CHRISTELIJK-
Sen taiscb Vlasniorp.
VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK
Wed. S. X
DE JONGE-VERWEST. te Goes
F. P. D'HliiJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Samenwerking met Roomschen.
IEDEREN WERKDAG DES AVONDS.
Prijs per drie maanden franco p. p1,25.
Enkele nummers0,02'.
UITGAVE DER FIRMA
EN VAN
van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
E?
Onder de anti-revolutionairen, of die zich
alzoo noemen, zijn er nog honderden, wel
niet in onze omgeving, maar dan toch ver
der op die wel iets voelen voor samen
werking met Ohristelijk-Historischen, doch
niets hebben moeten van samengaan met
Roomschen.
Wel zijn zij voor een bondgenootschap
met Ohristelijk-Historischen of Vrij-anti-
re volution airen.
Zy zien in deze menschen Protestantsche
Christenen, die ons nader staan dan de
liberalen. En wanneer 't staat tusschen een
Liberaal en een Christen, een man die nog
zijn Bijbel als richtsnoer voor zijn leven
aanvaardt, men dezen laatste de voorkeur
moet geven.
Met deze menschen zijn wij het hartelijk
eens.
Geheel anders schijnt het echter, althans
bij enkelen, te worden, wanneer er sprake
komt van samenwerking met Roomsck
Katholieken.
Het is dan plotseling alsof men zelf den
bekrompen liberalist wil spelen en liefst
zou zien dat onzen Roomsck Katholieken
bondgenooten alle burgerrechten werden
ontnomen.
Zulk een enghartigheid en benepen zucht
tot gewelddadige verdrukking van anders
denkende medeburgers kan men zich haast
niet voorstellen onder de banieren van het
altijd vrijheid ademend Calvinisme.
En toch is het begrijpelijk dat dergelijke
overblijfselen van liberalistische vervolg
zucht nog bestaan.
De zonde en de hartstocht werken overal
in alle menschelijk doen en laten door. En
steeds worden er onder ons ook nog men
schen gevonden die er behagen in scheppen
om het volk een of ander boekje oftrac-
FEUILLETON.
V.
Als een mierenhoop is 't. Zoo zijn ze
van alle kanten de vlasvezels aan komen
sleepen en zeulen naar hun nest, dat je
verbaasd stond hoe die menschjes met
hun paardjes de berg-hooge lasten, de
verpletterend zware voeren versjouwd
kregen. Tot het dorp er nu heelemaal
onder gestapeld ligt, en de voorraad groei
sel om te verwerken hooguit gaat over
de hokjes en kotjes, dat de nauwe gan
getjes en holletjes, de straatjes en wegjes
nog net even 'n padje laten voor de nijvere
werkmieren om er door te kruipen, en al
maar bedrijvig in voort te zwoegen.
Want 't is een ploeteren en een gekrioel
door elkaar, een klein gekriewel tussohen
en door en over dien reuzigen vlashoop,
een uit- en ingaan, een zenuwachtig be
weeg van de taaie, donkere lijven in die
goudene blondheid van den weligen vlas
oogst, verbouwereerend om aan te zien,
en hoe ze 't nog alles aan kant zullen
krijgen.
Maar al die handen zijn zoo onvolgbaar
rap, en ze wrochten maar rusteloos, roeke
loos voort Tan 'tochtendgrauwen tot de
avond al lang is gevallen, dat ze allemaal
te zamen machtig zijn, om heel dien berg
in 'n tien, elf maanden tijd om te zetten,
en nog 's en nóg 's wéér, tot er eindelijk
't beetje geld van komt, waarvoor en
waarvan ze zoo slopende leven.
Want een oude vlasvink reide 't terecht:
w't vlassen is uutslutend een wark-zaekje.
Er is nog nooit 'n vlasboer riek 'estorven."
Nu, met den zomer, begint vaak al voor
vieren 't moeizaam karweide ruggen, nog
stram van den vorigen dag, buigen ze
weer over 't reepblok. Maar door die
stugge over-vermoeidheid drijven ze kaak-
bijtend voort, tot de spierenmachine in
staag sneller beweging weer jagende
voortloopt. Dan, om één uur eventjes stop;
strekken ze hun lijven 'n oogenblik recht
uit de gloeipijpende lendenen en staande,
de kleeren doorzweet, de starbleeke ga
taatje met een prentje er op denkslechts
aan den Jezuiet met den Gifbeker 1 in de
handen te stoppen en met eenzijdige be
schouwingen over Jezuieten en Geloofsver
volgingen van vroegeren tijd de kiezers der
20e eeuw let wel, de kiezers, want andere
menschen, dat komt er minder op aan
tegen de Roomschen van liun tijd in te
nemen de harten te vervullen met zwart
gallige antipathie, en dan zoo hun slag te
slaan met de geheel onwettige en onrecht
vaardige slotsom dat men derhalve nooit
een Roomsche moet kiezen, en dat zegt
men er dan niet bijmitsdien steeds den
liberaal moet steunen, ai is het ook door
thuis te blijven van de stembus.
Dat de Roomsche Kerk velerlei vervol
ging en marteling onzer gereformeerde
vaderen in de 16e en 17e eeuw op haar
geweten heeft is voor ons een vaststaand
feit. En dat zij tot nog toe van dit door haar
vergoten martelaarsbloed nog geen con
fessie deed, is allen oprechtgereformeerden
een oorzaak van droefheid. Maar mag
dit feit, deze overtuiging ons nopen om den
Roomschen staatsburger te berooven van
zijn rechten de Roomsche actie voor zoo
ver deze parallel met de onze loopt, in haar
nobel streven en goede vrucht te mis
kennen of ook maar een oogenblik voedsel
te geven aan de dwaze veronderstelling dat
de vervolgingen en brandstapels van de
16e zich in de 20e eeuw zullen herhalen
Het is nu eenmaal een feit dat in onze
dagen van Roomsche vervolgingen heele
maal geen sprake ban komen. Daarentegen
is 't wel wkar dat het liberalisme ons sinds
jaar en dag het leven moeilijk gemaakt,
onze miljoenen voor zijn onderwijs opge
vorderd, met onze gemoedsbezwaren, ge
spot, onze vrijheid belaagd, ons volksleven
gemoderniseerd en onze vaderen vervolgd
heeft.
zichten bekleefd van 't kaf en 't zaad en
't stuifsel, nemen ze met bevende handen,
waar de werkdrift in voort-wriDgt, den
schamelen kost op van de tafel, slokken
Jt zóó gulzig, dat de keel er van kropt,
en 't alverwege haasten ze alweer naar 't
reepblok terug en wrikken een eind in
den avond wreed voort.
Zoo zie je ze nu doende met de repe-
larij in schuur aan schuur, in alle kotjes
en kuipjes langs de smalle kronkel-straten,
in de veestallen en de kolenhokken, die
tegen elkander wijd openstaan, omdat 't
zoo stuift en zoo broeit, dat de lucht loom-
zwaar en benauwend blijft hangen onder
die lage balken-zolderingen, wijl 't alles
volgeduwd is van 't vlas. En overal in
deure-poorlingen en luikgaten hebben ze
zaadbalen en kleeden gehangen, 'n zwie
rige drapeering van tonige lappen, die de
zonneschroeiing buiten moet houden, dat
't daarbinnen schemerig afgedekt blijft
tegen 't helle gloeien van over de wegen.
En in die schaduwige interieuren, waar
de vezels verstuiven tot wolken van war
relend, goud-belicht stof, daar hebben ze
zich uit de optassing van vlas groote nesten
gegraven om in te werken. Op een houten
vloer staat er de reepbankde repelaars
zitten er aan beide kanten schrijlings over,
de blauwe kielen open op de borst, de
gezichten zorgelijk turend ondereen breed
gerande viegenrobbe uit en de koppen stug
gebogen naar 't werken van hun handen.
Een bonte geitenhuid hebben ze als reep-
sohort om de lendenen gebonden, voor
't openscheuren van hun kleeren met dat
stoppelige vlas. Want ze grijpen telkens
een handvol van die stengels uit den berg,
die om hen heen opgaat tot in de hane-
balken. Wringen de warreling van zaad
bollen wat los, omklemmen dan met beide
handen de wortel-einden, de „bouten1', van
den vlasbos, en zwiepen de pluimen met
de halzen door den reep heen, die als een
kam met lange ijzeren tanden uit het reep
blok op staat. Rukken dan de stengels
weer terug, dat de bollen met het zaad
neervallen aan weerszij van de bank, tot
hoopen, waarin de vlassers soms met de
beenen bedolven raken. Zóó vlug stapelt
De liberaal die ons met een tractaatje
over den Jezuïet komt verschalken, en ons
wat wij „van Rome te wachten hebben" op
het harte bindt, zegt er dit natuurlijk
niet bij.
Men staart zich blind op de positie die
Rome voor vier eeuwen innam men ge
looft alles wat in een of ander derde- of
vierdehandsboekje wordt gepraat of nage
praat man verleugent de menschen met
romannetjes die voor waarheid moeten
doorgaan, of met hun te onthouden wat
onpartijdige vrijzinnigen als Bakhuizen,
v. d. Brink, Naber en BJok over de Room
schen, over de J ezuieten geschreven hebben.
De positie die het Liberalisme in de
vorige eeuw, toen het nog, dank zij 't onge-
reehtige kiesstelsel en partijdige iudeeling
van kiesdistricten, in beide Kamers de
overgroote meerderheid had, en nog voor
een deel heeft ingenomen ziet men voorbij.
De vervolgingen van 1834 en volgende
jaren wil men zich niet herinneren. De
verdrukkingen op elk gebied ziet men over
het hoofd. Aan het liberale dwangstelsel
der vorige eeuw in school en kerken staat
ergert men zich niet.
De onrechtvaardige bezetting van de
overgroote meerderheid der officiëele be
trekkingen door de vrijzinnigen wordt als
de natuurlijkste zaak der wereld voorbij
gezien.
Maar men ziet er geen been in om met
voorbij ziening van dit alles den Roomschen
medeburger zijn recht te misgunnen.
De liberalist lacht in zijn vuistje als hij
ziet, hoe men zich door het Roomsche
brandstapelspook laat verschrikken als
kleine kinderen voor Sinterklaas, of voor
een boeman met bokkepooten, en onder-
tusschen als onnoozele schapen zich stille-
kens weiden en scheren iaat door het
Liberalisme.
zich die massa uit den voortdurenden val
van 't reepblok op.
Want onverpoosd rammen ze maar ruk
kende voort, alsof hun armen de kruk-
stangen van een motor warenen ze
geven zich zoo heelemaal aan deze zware
werkbeweging van 't repelen over, dat
je geen woord hoort, en enkel maar in
't vaste tempo den neerslag en 't strakke
afknappen van de vezels, 't tikkelend
hagelgeluid van' de stortende zaadbollen.
Even zwijgzaam als de repeiaren, be-
wegeu om hen heen de vrouw en de
meisjes, de aankomende jongens, heel 't
gezin van den vlasser, die zelf op de reep
bank zit met meest zijn oudsten zoon.
Zij gebaren ook machinaal maar voort,
in bukking naar den grond en dan weer
recht op de heupen overeinde komend,
om 't afgereepte vlas bij zes handen vol
neer te binden tot bossen, die ze booten
noemen. En over die buigend en wiegende
vrouwetiguren, de speelsche kinders, die
teDgere deerntjes en die van 't werken
struisch uitgegroeide, sterke meiden, blond
en blank, de wangen aangerood, met bloote
armen uit de licht gekleurde onderlijfjes,
en de haren in welige warreling onder
de zon'oeden losgevallen, daar over die
groep van zwaar slovende beot-joggies
en de bootsiers in haar omarming van
'tpluimige vlas, sluivelt 't goudene vlas-
stof door de schemering op, 't vliezige kaf,
't blaarkaf en bolkwaad, waardoorheen uit
spleten en kieren, uit luikjes en schuuf-
gaten de zonnestraaltjes binnenstoeien en
felle toetsjes ketsen in 't ronde.
Daar hebben nu al die gezinnen hun
zorgelijke taak aan. Want't repelen is het
eerste werk van de bereiding: de zaad
bollen te scheiden van 't vlas. Er mag
immers niets verloren van gaan en alleen
'teen met 'tander kan, als 'n ieder z'n
uiterste best doet en alles loopt mee, 't ge
leende geld weer terugbrengen mèt de zes
proeent rente. Wat daarna nog rest is dan
hun werkloon om van te leven. Maar de
geldschieter eerst. De vervaldag komt
ieder uur onverbiddelijk nader. En in
angstige spanning drijft dit vooruitzicht
groot en klein voort, dat niet de sehande
Maar zoo begaat men drie fouten voor
één. Men stijft het van elders ingevoerde
liberalisme in zijn waan, dat het de meer
derheid in het land heeft, dat het de brave
Hendrik is, en dat het u helpt de eere
van den Rrotestantschen naam op te
houden, schoon het nog nooit meerderheid
in den lande was, als beginsel veel ge
vaarlijker is dan eenig ander, en maling
heeft aan den Protestantschen naam.
Dat is de eerste fout.
Maar de tweede, nog erger, fout is deze,
dat meu de geheele groep van onze
Roomsch-Katholieke burgers hun burger
rechten, waaronder hun recht op vertegen
woordiging tracht te benemen.
Is het eerste een domheid, het tweede
is een onrechtvaardigheid.
En de derde fout is dat men zichzelf
als minderheid met totale machteloosheid
slaat.
En de eenige die er wol bij spint is
het liberalisme.
Want, samenwerken met anderdenken-
deu doet men toch, indien niet met de
Roomschen, dan toch met de Vrijzinnig-
democraten zooals zij zoo gaarne bij
voorkeur zich noemen.
En dit laatste gaat zoo gemakkelijk door
alleen maar thuis te blijven
Daar steekt wel geen kwaad in, maar
het is toch het tegendeel van goed.
Want, al mag onvoorwaardelijk toege
geven dat er nog vele godsdienstige libe
ralen zijn, en lang niet alle liberalen tot
de ongeloovige Christenen behooren, hierin
staan zij tegen de Katholieken over, dat
zij behooren tot een partij of coalitie,
waarin mr. Troelstra de functie van orgel
trapper vervult, en de Katholieken tot een
partij die de leus „God in het Staatsrecht"
van harte huldigen.
van dan met leege handen te staan, over
vader en heel de familie zal komen.
Vooral die kleine sjofele vlassertjes, als
ze voor 't eerst een kansje mee wagen met
de centen die ze verlegen zijn wezen
leenen, tegen de vaste belofte dat't eerlijk
terecht komt, interest en geld. Zoo kwam
ik op zoo'n achteraf gelegen poover erfje
'n vervallen triestige woning met een gam-
melen hokkenboel er omheen, die uit-en
doorgebroken was, om tenminste wat
ruimte te prutsen voor 't veel eischende
vlas. Daar woonde een jonge kerel, die
van 't voorjaar z'n vrouw had „verspeuld",
toen ze hem het zevende kind had ge
geven. En de stumperd, die tijden lang
overdag als knecht in 't land had gewerkt
en de nachten doorgewaakt aan de bedstee
van de zieke, was afgemat en geknakt
van verdriet achter gebleven met de zeven
kleuters tot 'n jaar of tien. En wel werden
er toen eenige van uitbesteed, maar toch
bleef hij met vier kruipende en kroelende
kinders zitten, zoodat hij niet van z'n
woning durfde gaan om te werken. Want
om iemand te huren, die op dat grut kon
passen, den langen dag door, waar zou
ie zoo'n hulp van betalen
En dus besloot hij om't thuis te probeeren
met 't vlas. En schotjes en muurtjes sloopte
hij alleen moeizaam neer, en alléén plukte
hij 't deel van t' gewas, waar het geleende
geld in ging zitten, en troosteloos alleen
moest hij 't nu verwerken, dat er nog wat
overschoot om met de kinders van te bestaan.
'tWas zoo'n somber, tobberig-kereltje.
En hij voelde er zieh heelemaal onder,
nu er zijn erfje en alle kotjes overweldigd
waren van dien schrikkeiijken grooten
hoop vlas, die stengel voor stengel door
zijn handen tot waardig marktgoed keer
op keer omgezet moest. Niet dat het
vlassen hem vreemd viel, want als jongen
van tien jaar ging hij er 's morgens om
vier uur al uit om te zwengelen. Maar
de verantwoordelijkheid voor het geld, en
de zorg voor die kleine dribbelaars, waar
hij nu vader en moeder tegelijk over zijn
moest, drukten 'm zoo neer, dat hp 's nachts
haast niet dorst te gaan rusten als hij overal
om zich heep 't gewas zoo benauwend op
5 September 1906.
De Nieuwe Zeeuwsche Courant heeft,
terecht, haar leedwezen er over uitgespro
ken dat, nu zóóvelen geridderd zijn, en ook
de verdienstelijken die bij den watersnood
optraden bedacht werden, pater Archan-
gelus, guardiaan van 't Capucijner-klooster
te Rilland-Bath, vergeten is.
Zoo iemand, dan liad deze een lintje
verdiend.
En Zelandia noemt een heele reeks feiten
voor zoover die Zeeuwsch-Ylaanderen be
treffen, in verband waarmee tal van ver
dienstelijke mannen zijn voorbij gegaan,
altemaal katholieken, terwijl de eenige die
geridderd werd in de door haar genoemde
polders, nog is een liberaal.
Wij voor ons zoeken achter deze „toe
valligheden'' geen politiek, al viel 't ons op
dat de heele heel laDge lijst van geridder-
den slechts één enkelen anti-revolutionairen
naam bevatte.
Het beste is dat wij dezen jaarlijkschen
lintjesregen stilletjes voorbij laten waaien,
en, als de bui over is, het versje van Be Tijd
er nog eens op na lezen.
Op het oogenblik heeft Nederland nog
wel vier (rijks- of gemeente-) universi
teiten, doch slechts drie (dito) universi
teitsgebouwen.
De vraag mag gedaan of het nu niet
de geschikte tijd is om de universiteit te
Groningen op te heffen.
Er is ons geen land in Europa bekend
dat in verhouding tot oppervlakte en aan
tal inwoners zóóveel universiteiten heeft
als Nederland.
Waarbij komt dat wegens de snellere
wijze van vervoer, en de opheffing der
groote afstanden voor het hebben van een
hoogeschool in het Noorden geen reden
meer bestaat.
zich aan zag dringen in dat armelijke ge
doetje, en in z'n kop had 't zorgelijk ver
driet alle energie verstompt. Gejaagd van
angst dat 't niet klaar zou komen, stond
hij vóór 't dagen dan maar weer op, om
bij telkens een handvol 't vlas van dien
beklemmend grooten berg door den reep
heen te halen. Maar al zwoegde hij ook
heel dag haastend maar voort, en 's avonds
opnieuw, in dat schemerige hokje, als de
kinders naar bed gedaan waren, met
twee handen schiet 't zoo hopeloos op,
dat ie 'r toeh wel nooit door zou raken.
En nu had ie 't dan maar gewaagd.
Zoo ging 't niet langer, 't Moest zoo 't
gaan zou, maar hij had in 's hemelsnaam
hulp gehuurd. Op z'n schamele kostjs zou
't dan wel worden bespaard. En'n spichtig
uitgegroeid kind, armoedig meisje van net
twaalf jaar, was z'n bootster geworden.
Dat zwakkelijke deerntje, met 'r witte
gezichtje, waaruit een paar donkre oogen
zoo vreugdeloos moe opzagen naar den
dreigenden vlasberg, zij raapt nu maar
eindeloos voort de gerepelde bosjes op van
den vloer en met trillende handjes bindt
ze ze neer tot booten. Zoo sloven ze samen,
zwijgzaam en somber, door hun moeheid
maar voort in dat troosteloos krottige kotje,
als lijdzame slaven van 't overheerschende
vlas.
Maar aan den overkant dan weerbij
Jan en bij Klaas, hier en ginderwijd, die
zijn immers even armzalig als zij, en, nog
altijd, werken ze wèl rusteloos doch
hun erfje heeft zich allengskens uitgebreid,
en over de kotjes zijn langzaam aan groote
schuren gebouwd, tot er nu op 't lest een
flink steenen huis uit 't vlas is gegroeid,
met een nieuw kammenet in de kamer.
En dat geeft dan weer moed en weer
kracht aan de overspannen spieren van
zulke tobbers, en veerkrachtiger zwiepen
ze 't vlas door den reep, droomend van
in de toekomst ook nog 's zóó'n welstand,
met 'n mooi ruimen dorschvloer, en als 't
toch eens zijn mocht, een knap eigen huisje,
waar een perkje voor bloeit, en glimmende
stoelen met roodtrijpen zitting!
„Onder de Menschen". (N. 11 C.j