NIEÜWSBLA VOOR ZEELAND, No. 231. 1906. Woensdag 4 Juli 20e Jaargang CHRISTELIJK- HISTORISGH Rusland en de Joden. BoitenlandSGh Overzicht VERSCHIJNT ZESMAAL PER WEEK Wed. S. J, DE JONGE-VERWEST, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIËN IEDEREN WERKDAG DES AVONDS. Prijs per drie maanden franco p. p1,25. Enkele nummers0,025. UITGAVE DER FIRMA en van van 1—5 regels 40 cent, iedere regel meer 8 cent. Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. I. Nog altijd door komen uit liet oosten van ons werelddeel geruchten van vervolging der Joden. Vooral uit Rusland over welks uitgestrekt grondgebied 4'/2millioen Joden verspreid zijn, komen aldoor, nu eens min der, dan weer meertijdingen van vervolging en moord der Joden. Niet zelden is liet alsof het dagblad der twintigste eeuw ons een Oud-Testamentisch verhaal te lezen geeft. Waarom toch worden in heel Rusland de Joden zoo bitter vervolgd, zoo kwalijk be handeld Die vraag werd eens door een onzer land- genooten aan den Consul te Odessa (be rucht in de geschiedenis) gedaan. W aarom Om hun woeker en uitmergeling van de onkundige Russen, was zijn antwoord. Onkundige Russen. Voorzeker, zonder de knoet, vertegen woordiger van de brutale kracht, zijn de Russen niet opgewassen tegen den Jood. Hij is in verstand en slimheid, in vlug heid en gevatheid, altijd hun meerdere. De Russen zijn en blijven, althans in de meest talrijke lagere standen, dom en arm. De Jood darrentegen wint rijkdom en invloed en macht. Maar in hem is dan ook de vijand der armen verpersoonlijkt. Hij is het mikpunt van aller haat. Hij de zondebok die de woestijn moet ingezonden worden. Als zijn voorvader Ezau is de hand van allen tegen hem, gelijk zijn hand tegen allen is. In de Oost-Europeesche maatschappij wordt hij behandeld als een verschoppeling. Daar is ji iets dat hem sterk maakt tegen zijn haters alshet geld. Indien de wereld om hem heen door geen zedelijk overwicht, of door geen talent, of door geen intellect, hem een plaats gunt aan den disch, zal het dan ook niet door geld zijn? Die machtige hefboom gevormd door klinkend metaal. Is het wonder dat hij zich het bezit van het eenige wapen dat hem rest tracht te verzekeren en dat eenige wapen is geld Niet zelden door woeker en uitmergeling van zijn naaste verkregen. En vergeet daarbij niet dat de Jood, hoezeer ook, om financieele belangen, vol komen iDgaande in het leven van het hem omringende en overtalryke volk, toch altijd de Jood blijft. Hij blijft, naar Da Costa's woord, de natie in de natie, zijn godsdienst, zijn familie leven vermengt zich nooit met het volk waaronder hij woont, eu in zijn strenge afzondering wekt hij de ergernis op van hen die hij steeds als Heidenen beschouwt en als Christenen haat. Ziedaar de redenen die -de vijandschap tegen het Jodendom in Oost-Europa ver klaarbaar maken. Maar boven dit staat voor ons als Chris tenen het gewis en heilig oordeel Gods dat zich niet straffeloos laat verwerpen. Het oordeel in een der profetieën aangekondigd en voorspellende dat zijn volk op den mid- dag zal omtasten gelijk een blinde omtast in het donker en dat het bedrukt en beroofd zal zyn omdat er geen Verlosser is. Arm Isrel. Zeker. Vervolgd en verschopt. Maar nog armer Rusland, dat de roede ]ti Gods hand is om Isrel te slaan. Zien we niet dag aan dag dat alles driDgt haar de revolutie die het machtige en uit gestrekte rijk van den Czaar met ondergang Rusland en de Joden. In zijn bekend en beroemd liedWachter wat is er van den nacht zingt Da Costa van de Joden en hij zegtde krachtigste weer legging van het machtigst ongeloof is uw voortbestaan, o, Joden, En wy zouden er kunnen by voegen jtw lijden, Ia er een volk op aarde dat banger geschiedenis heeft als dit? Noemt eens de eeuwen waarin het niet bitter werd vervolgd. Zegt eens wanneer het ergens in de wereld niet wreed mishandeld en schandelijk vertreden werd. En nu zeker in de laatste jaren werden, vooral in Rusland, zij het dan ook niet alleen in Rusland, de fiolen des toorns daar uitgegoten over Abrahams nakroost. In zijn „Isrel en de Volken'' deelt Da Costa ons mede, dat de Joden voor het eerst onder de regeering van Peter den Groote in Rusland zijn toegelaten, en deze Czaar Peter moet gezegd hebben, dat hij zijne Russen opgewassen achtte ook tegen den slimsten Israëliet. Voorzeker, opgewassen in kracht, met de knoet. Van af de dagen van Czaar Peter den Groote tot op onze dagen, die ons tijding van de schrikbare tooneelen van Odessa en Bjelostock hebben gebracht, heeft hem de Rus zijn meerderheid in gruwelijke mishandelingen en moorden doen gevoelen. De Rus is tegen den Jood opgewassen. Zeker, maar dan toch alleen in ruwe kracht. In moord en doodslag is de Rus de meer dere. Maar in lijden en ill veerkracht, dan is de Israëliet de meerdere. Dan wordt letterlijk aan het onder alle volken verstrooide Isrel de profetie van den ouden dag vervuld, die gezegd heeft De Heere zal u verstrooien onder alle volken, van het eene einde der aarde tot het andere einde, en uw voetzool zal geen rust hebben. En ook nog in anderen zin wordt de profetie over oud-Isrel uitgesproken ver vuld, n.l. in dien zin, dat door hunnen val de zaligheid den Heidenen geworden is. Rusland en de Joden, zoowel als de komende revolutie in het Czarenrijk, vormen te belangrijke elementen in den loop der wereldgeschiedenis om aan onze aandacht te mogen ontsnappen. 3 Juli 1906. Self government of Centralisatie Ten slotte nemen wij het onderstaande van De Nederlander over inzake haar ge schil met De Standaard over de Kamerbe slissing omtrent den steun aan den lsten Bathpolder. De 'Eerste Kamer komt heden bijeen, dus raakt deze quaestie weldra van de baan. „Indien het enkel een abstract beginsel gold, zouden wij den strijd met De Standaard over onze beginselen van waterstaatsrecht niet voortzettenmaar nu die strijd ge voerd wordt in verband met een actueel, in onze oogen dringend landsbelang, en wij van oordeel zijn dat dit belang wordt ge schaad indien het advies van genoemd blad werd gevolgd, willen wij het antwoord op de tripliek van het blad niet schuldig blijven. Ziehier wat De Standaard aanvoert tegen onze stelling De poging om onze bede om redres te ver duidelijken, blijkt geslaagd. Maar, zoo merkt de „Nederlander" op, nu werpt ge het over een anderen boeg, en spreekt niet meer van het be ginsel van ons Nederl. historisch Staatsrecht, belaagd door Fransche centralisatiezucht, Toch wel. Beide driestarren komen voor geheel hetzelfde historisch interest inzake ons Staatsrecht op mits „beginsel" niet uitsluitend als „denkbegin sel" worde opgevat, maar ook als oorsprong van levensuiting en kracht. Zoo spreekt men.yan Engelen die hun beginsel niet bewaard hebben, van een eerstgeboren zoon als „het beginsel zijner kracht", of ook van de vreeze des Heeren als het beginsel der wijsheid. In dien zin nu heeft het water hier te lande genoodzaakt tot zelfverweer der ingezetenen. 's e'8en bemoeiing der burgerij met de publieke zaak en hieruit weer de eigenaardige trek van selfgovernment in ons Ned, Staatsrecht geboren. Later hielpen de steden, maar 't water- j wezen ging voor. Hierdoor nu staat ons Staatsrecht in zijn op- i komen lijnrecht tegenover het centralisatietoe stel, dat In 1795 hier per force is ingevoerd, ook inzake enzen Watesstaat. Na 1813 brak reactie van het Nederl. beginsel den Franschen ban weer ten deele, en tot zelfs in de nu bestaande Waterstaatswetgeving is nog een duidelijke nawerking van het historisch be ginsel merkbaar van de provinciale decen tralisatie. Dit overblijfsel van 't historisch Nederlandsch element tastte Min. Veegens aan en dit scheen ons verweer tot plicht te maken. Dat de oud-Minister Lely soortgelijk betoog hield, weerspraken we niet; ons spreken van „de fuik" hield dan ook niet in, dat waarschuwing ontbrak. Bijna geen fuik is ooit op gezet of er werden ook „gewaarschuwde" slachtoffers in gevangen. Dit komt omdat tegen de waarschu wing dan de réclamé der verzoeking staat. Hiel de quasi-nood, het meelij met de zwaar getroffen provincie, het liefst niet wraken van het stilzitten der tot handelen geroepenen. Al te gader senti- nientsprikkels, die zoo telkens een waarschuwing neutraliseeren. Dat er overigens aan 't geval „eendubieuzen" kant was, geven we grif toe, maar juist in twijfel is verweer van het aloud begintel te strenger eisch. En wat de „Nederl." ten slotte zegt, dat over den noodstand niet de waarnemende Minister, in deze bijt een vreemde eend, maar de deskun digen moeten oordeelen, spreekt van zelfmaar van de Regeeringstafel komen die deskundigen alleen door den Minister aan het woord. Wat het blad nu schrijft over ons water staatsrecht schijnt ons juister, dan wat het vroeger schreef, n.l. „dat de stryd voor zelfregeering gestreden is tegen den lust om den geldelijken last naar hooger op te schuiven". Niet de strijd tegen dien „lust" maar het water zelf heeft genoodzaakt tot zelfverweer der ingezetenen, en zóó is de eigenaardige trek van selfgovernment in ons Nederlandsch Staatsrecht geboren. Hierin gaan wij thans accoord. Maar wat De Standaard nu wenschtte doen, schijnt ons met dat selfgovernment juist in strijd. Immers weigert de provincie dat werk ter hand te nemen, niet omdat zij liever de hulp inroept van den staat, maar omdat zij de bedijking niet noodzakelijk acht, dus achterwege wil laten. Indien hier was quasi-noodindien het hier betrof „meelij met de zwaar getroffen provincie indien hier sentimentsprikkels" in het spel kwamen, dan zouden wij beamen dat te groote goedgeefschheid van het rijk de energie, het selfgovernment zou kunnen verzwakken, hoewel zelfs dan moeielijk ware vol te houden, dathier„vanaantasting van ons historisch-Nederlandsch Staats recht, om er een Pransch centralistisch expediënt voor in de plaats te schuiven" sprake is. Maar in de stukken vinden wy niets van dat beroep op de schatkist door een in nood verkeerende provincie. De provincie wil eenvoudig die polder laten verdwijnen gelyk reeds menige polder geheel of ge deeltelijk verdwenen is, nadat gebleken was dat zijn behoud geen winst afwierp. De vraag of die polder nuttig en noodzakelyk is wil zy zelve beoordeelen, en zy komt daarbij tot een negatief resultaat. Nu komt echter juist onze centralisee- rende wetgeving tusschen beidezij heeft het zoo ingericht, dat ten slotte het Rijk kan beslissen wat noodzakelyk is, en tevens de provincie kan dwingen om tegen haren wil doch op hare kosten indien ten minste zij die op anderen niet kan verhalen het werk uit te voeren. Het is dan ook juist op de centraliseerende wet van 1900 dat de felle tegenstander van het ontwerp, de heer Lely, zich beroept. De provincie wil mes geheel ter zyde stellen, behalve waar het op betaling der kosten aankomt. Of dat mag, of dat goed en wenschelijk is ziedaar vragen die wij niet wenschen te beantwoorden Het kan noodig en billijk zijn, dat het selfgovernment wijke voor de macht van den staat. Maar'hoe men nu, die staatsmacht inroepende, beweren kan dat men het selfgovernment wenscht te steunen, begrijpen wij nog steeds niet. In ons oog is het juist omgekerd. W at het slot van des Standaards artikel aangaat, willen wij slechts opmerken dat het blad ons niet goed schijnt te hebben begrepen. Het spreekt van zelf dat ten slotte de Minister, en hij alleen, tot oor deelen en beslissen over de „noodzakelijk heid van dadelijk herstel" is geroepen wij bedoelden slechts, dat niet wij daarover konden oordeelen, trouwens evenmin als De Standaard, en wij meenden tevens dat een beroep op de bekende woorden van den Minister niet voldoende was om het niet dringende van de voorziening in de bescher ming van den spoordam aan te toonen." Rusland. Men moet niet denken dat het gezond verstand alleen aan de zijde der Doema, en de botte reactie slechts bij de regee ring en haar verdedigers gevonden wordt. Integendeel in de Doema worden vaak allerlei dwaasheden verkocht, en de oppo sitie van ministrieele zijde geeft niet zel den blijk van een goed doordacht oordeel omtrent de eischen van het oogenblik en van de toekomst. De socialisten in de Doema hebben Vrydag in de Doema bij de behandeling van de wet op de publieke vergaderingen beloofd de Doema te zullen steunen in den strijd tegen willekeur, maar voeg den zij er bij het werk van de Doema is nog slechts een eerste schrede op den weg naar de volksregeering. Verscheidene andere sprekers bestreden de wot die naar hun zin niet ver genoeg gaat. Een hunner verklaarde ouder toe juiching dat alleen de revolutie't nieuwe tijdperk van vooruitgang brengen zal. Hier was derhalve het anarchisme aan 't woord. Een der ministers (Kotliarefski) hield een lange rede, waarin hij protes teerde tegen de leer der socialisten, die het Russische volk onbekende kwaliteiten wenschen toegekend te zien, en die de lessen der Europeesche historie niet ken nen. De Doema kan slechts als wetge vende vergadering optreden haar roeping is om een constitutionneelen staat te rich ten eu te strijden tegen de autocratie. De Doema moet er wel aan denken, zoo eindigde deze machtige magistraat, dat alle naties elementaire periodes hebben moeten doormaken om tot politieke en sociale vrijheid te komen. Dat zal ook wel een preek voor de vis- schen geweest zijn. Hij werd echter niet uitgejouwd, gelijk zijn collega in de zit ting van Maandag. Immers nadat professor Kusmin Karawajew met den meesten na druk voor afschaffing vau de doodstraf gesproken had, namen achtereenvolgens de minister van Justitie, de procureur- generaal der marine en die van het leger, Pawlow, het woord ter verdediging van de doodstraf. Het huis ontving echter hun redevoe ringen met geraas en uitroepen als: „af treden", „ophouden", „genoeg", en liet Pawlow niet eens aan het woord komen, zoodat hij onverrichter zake de tribune en de zaal verliet. Wat op zoo'n wijze de toekomst der Rijksdoema zal zijn ligt nog in het duister. Immers terwijl zij zich voorstelt, niet uit een te gaan voor ze de taak, welke zy zich voorgesteld heeft te volbrengen, tot een goed einde zal hebben gebracht, is men in de Petersburgsche hofkringen aan het kuipen om de zoo lastig wordende volksvertegenwoordiging 'zoo spoedig mo gelijk van den hals schuiven. De vader van dit plan is de ex-procu reur der Grieksche Synode, de bekende Pobjedonoszew. In een schrijven aan den tsaar wijst hij er op, dat de tijd nog niet rijp is voor de invoering eener constitutie. Daarom moet men tot zoolang van alles, wat naar parlementarisme zweemt, afzien. Om ech ter de rust in 't land te doen weerkeeren, zal het kabinet Goremykin eerst door een liberaler kabinet moeten worden vervan gen, aan welk laatste de taak om de Doema naar huis te zenden, moet worden opgelegd. Dit 7,al de bittere pil eenigszins verzoeten en de verantwoordelijkheid van het feit tegenover hen, die er ontevreden over zul len zijn, op de schouders laden van hen, die tot de Doema-partijen gerekend moeten worden. Zoo snijdt het mes aan twee kanten. Verder geeft Pobjedonoszew den raad, om geen nieuwe Doema-verkiezingen uit te schrijven. Hij wijst daarbij op prece denten in de Europeesche geschiedenis, o.m. op hetgeen in een dergelijk geval in Turkije is geschied. Ten slotte wijst hij er op, dat het gemakkelijker is een ge avanceerd kabinet naar huis te zenden, dan van een Doema af te komen. Het kan wel zijn dat de reactionaire Joden- en Stundistenvervolger gelijk heeft maar hij beseft zeker niet welke de ge volgen zouden kunnen zyn, bijaldien de Czaar juist zijne adviezen, gesteld zij waren nog zoo liberaal, ging opvolgen. En nu zulke adviezen Intusschen blijft de Doema niet stil zitten. Zy zal den betrokken minister over de onwettige mobilisatie van kozakken interpelleeren. En het leger Te Samara ontstond Woensdagavond gisting in het regiment Boezoeloek, dooi de aanhouding van twee soldaten, die gewei gerd hadden een officier te groeten. Na hun kameraad in vrijheid gesteld te heb ben, trokken de soldaten met de regiments- muziek voorop naar eene meeting, waar zij verschillende eischen stelden als beter eten, afschaffing der doodstraf, enz. Zaterdag is in de vesting te Warschau het proces begonnen tegen 5 officieren, 2 solnaten en 13 burgers, beschuldigd van het vormen van een geheim genootschap ter propagandeering der revolutianaire ideeën in het leger. Het eerste bataljon van het regiment Preobrascheuski is tot een buitengewoon infanterie-bataljon gedegradeerd, en heeft de aan de garde toekomende rechten ver- loren. Men ziet, het wordt al gevaarlijker. Marokko. De toestand aan de boorden van de Mou- louya blijft dezelfde. In de afgeloopen week had een nieuwe schermutseling plaats tusschen de troepen van den pretendent en die van den sultan. De ruiters van den maghzen waren den stroom overtrokken, maar waren verrast door de partijgangers van den pretendent en teruggeworpen op den anderen oever, met achterlating van eenige dooden en talrijke gewonden. Men schrijft den pretendent het voor nemen toe, aan dezen toestand een einde te willen maken. Hij heeft inderdaad thans aan alle cs.ïds, die zijn macht erkennen, bevel gegeven, om alle mannen, die in staat zijn de wapens te dragen, aan de boorden van de Moulouya te mobiliseeren, eu hij moet eindelijk hebben besloten de troepen van den sultan, die niet naar hem toe verkiezen te komen, aan te vallen. Wat de troepen aangaat, die door den sultan van Fez naar Taza zijn gezonden, men hoort er niet meer van Bpreken. Men weet niet wat er van hen geworden is. Hoogstwaarschijnlijk is 'tzoodje, als zooveel andere, mismoedig, dat er geen cent soldij betaald werd, onderweg ge smolten. Amerika. Een nieuwe Amerikaansche Staat, De Amerikaansche vlag heeft haar 46ste ster gekregen, du de president door zyn handteekenirg de bill heeft bekrachtigd, waarby Oklahoma en het Indianen-terri- torie te zamen als één staat in de Unie zyn opgenomen. De nieuw gevormde staat ia lang niet de minste onder de broederen, want Oklahoma had reeds bij de laatste volkstelling in het jaar 1900 308,331 en het Indianen-territorie 392,000 inwoners. Beide landen samen hebben een opper* vlakte van ongeveer 70,000 (Eng.) vier kante mijlen. De bevolking is in de laatste jaren zoo snel toegenomen, dat ze thans ongeveer anderhalf sailljoen ?ielen feit}

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1906 | | pagina 1