ZURIKZEESCHE COIRWT.
voor het arroniis-
seinent Zierikzee.
1874. No. 68. Zaterdag 29 Augustus. 77ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
Het Optimisme der Economische
Wetenschap.
GRIETJE VAN DEN TUINBAAS.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden/ 1,Franco per post 1,—
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTE N TI EN
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geb oor te
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II» LARENMAN.
Wij loopen hoog weg met de wetenschap
in 't algemeen, met die van het maatschappelijk
leven en der volkshuishouding in 't bijzonder.
Toch kan liet zijn nut hebben ais men zoo in
't dagelijksch leven van de eiseken, vorderingen,
voordeelen, zegeningen enz. van de wetenschap
hoort spreken of zelfs de degelijkste werken
daarover raadpleegt, de ilhizie van zich af te
zetten dat men dan te doen heeft met de
wetenschap, derhalve met 'tgeen we zoo ongeveer
het onbetwistbare gezag van rede en ervaring
zouden moeten noemen. De lieden die van
't licht niet gediend zijn omdat zij liever in
het donker wroeten en die daarom de wetenschap
in verdenking brengen of zelfs pertinent schuwen,
dragen onze sympathie geenszins weg; maar
toeh erkennen wij gaarne dat het zeer goed
zijn kan als men b.v. niet al te vurig dweept
met 't geen men de wetenschap der volkshuis
houding noemt.
Nemen wij eens eenige uitspraken dier we
tenschap en toetsen we die aan de ervaring.
De economische wetenschap heeft al lang
geleden de corporatiën en gilden veroordeeld
omdat zij de natuurlijke vrijheid van 't individu
beperkten en zelfs ondanks hun schijn van
voordeelig te zijn, op den duur nadeelig waren
voor hen, die er hun voordeel in meenden te
vinden.
Bijna een eeuw is 't nu geleden dat deze
soort van monopolie op aandrang der wetenschap
door de politieke machten hier en elders is
opgeheven.
De wetenschap der volkshuishouding, in entente
cordiale met die der staatkunde, meende dat
slechts in de vrijheid en in haar alleen heil
te vinden was. Die vrijheid, meende men, zou
het monopolie onmogelijk maken, zij zou een
edelen en voor 't algemeen heilzamen en voor-
deeligen wedijver doen ontstaankortom de
goede vruchten zouden in verdubbelde reden
staan tot de veroorzaakte tijdelijke ontevredenheid.
Wat ziet men nu Is werkelijk 't monopolie
vernietigd? Is de monopolie-goest, die volgens
de wetenschap én voor degenen die hem opvol
gen én voor degenen die er door worden
vervolgd, schadelijk moet zijn, is hij werkelijk
uitgedreven uit de maatschappelijke huishouding?
Ben ander punt.
De wetenschap, die vrije ontwikkeling voor
't ware houdt en wij zouden haar niet kunnen
tegenspreken heeft het regeeringstoezicht
op fabricage, handel en bedrijf zoo beperkt,
dat het zieh nog slechts tot enkele punten
bepaalt, zooals maat, gewicht en munt, en 't
handhaven van enkele usances in den handel
en van sommige particuliere rechten in de
industrie (fabriekmerken, octrooi, certificaten van
oorsprong enz.) Immers, zoo leert de wetenschap,
het eigenbelang zal ieder op de beste wijze
zijn voordeel doen betrachten, het eigenbelang
zal den fabrikant dwingen om steeds betere
fabrikaten te leveren om te kunnen blijven
coneurreeren. Bij volkomen vrije concurrentie
zal er een wedstrijd ontstaan om voortdurend
al betere en goedkoopere artikelen te produceeren
en daarvan zal 't algemeen de gezegende vruchten
plukken.
Wat ziet men nu Heeft dit werkelijk plaats
Is 't eigenbelang de beschermengel van 't alge
meen geworden? Bestaat er een wedijver om
't publiek telkens beter en goedkooper te die
nen? Winnen wij 't werkelijk in soliditeit en
goedkoopheid van onze vaderen; niet in een of
ander punt op zich zelf, maar globaal genomen?
Nog een punt.
De wetenschap der vrije ontwikkeling en
van de vrije concurrentie heeft de ontelbare
keuren op levensmiddelen door onze vaderen
ingesteld en lang als voorrechten met hand
en tand vastgehouden, met één pennestreek
geschrapt van de staatsbemoeiingen. Het eigen
belang, zoo leeraarde men al weder, zal ieder
wel het goede van 't kwade en uit het goede
zelfs het beste doen verkiezen.
Is dit werkelijk zoo uitgekomen Wordt
het algemeen niet op groote schaal bedrogen
door geweteulooze industvieelen en is het in
menig opzicht niet volkomen weerloos tegenover
de ontelbare vervalsehingen en knoeierijen met
de eerste levensbehoeften, om van de meer
vermijdelijke artikelen niet te gewagen Con
curreert de industrie der levensmiddelen wer
kelijk door al beter en goedkooper levensmiddelen
te leveren
Een vierde punt.
De wetenschappelijke theorie van 't kapitaal,
als 't drijfmiddel, als 't bloed, om zoo te zeggen,
van het maatschappelijk lichaam, leert dat dit
kapitaal van nature de veiligste en voor 't al
gemeen de meest voordeelige plaatsing zoekt.
Zoo de wetten slechts den eigendom waarborgen
en er rechtszekerheid wordt gevonden, dan zal
het kapitaal de goede, nuttige, soliede onder
nemingen van zelf begunstigen als men 't maar
volkomen vrij laat circuleeren.
Tot dusver de wetenschappelijke theorie.
Wordt zij nu door de ervaring bevestigd? Zoekt
het kapitaal inderdaad bij voorkeur de soliede
ondernemingen? Of laat' het zieh regelmatig
lokken en inpalmen waar men de grootste
winsten belooft, onverschillig, zonden we haast
zeggen, waarheen, als de lokker en inpalmer
maar fijn genoeg zijn zaakjes drijft?
Men zegt dat onze vrijheids- en laissez-faire
theorie leiden moet tot een gelijkmatige vev-
deeling van de vruchten van den gezamenlijken
arbeid. Is dit zoo? Heeft er geen ophooping
van kapitaal en macht in de handen van en
kelen meer plaats en is liet pauperisme slechts
een oratorische figuur
Al weder een ander punt.
De wet van vraag en aanbod is een der
grondwetten van de économische wetenschap.
Wij missen hier de ruimte om haar te ontleden.
Wij vragen daarom alleen: is zij al reeds ge
bleken een illuzie te zijn of niet? En we
vragen dit niet zoo geheel uit ons zeiven, maar
eenigszins meegaande met enkele knappe koppen
onder de nieuwsten der nieuwere économen.
Wanneer een consortium van bankiers eens,
om de aardigheid en om nog wat anders, al
de koffie der wereld opkoopt en dan, na den
VIII.
Arnold was in Indië gekomen met het voornemen om
200 spoedig mogelijk den dood te zoeken. Hij was ontzettend
veranderd; hij was stil en teruggetrokken. Zijn onberis
pelijk gedrag en zijn talenten deden hem echter spoedig
de aandacht zijner superieuren trekken. Hij maakte snel
bevordering. Altoos bleef hij ernstig en stil. Alleen op
't slagveld scheen hij in vuur te kunnen geraken. Wel
bleef hij ook dan schijnbaar koel en bedaard; doch als
't er op aankwam 't eerst een vijandelijke benting te be
klimmen, dan vonkelde zijn oog; met een eigenaardigen
glimlach zag hij dan achter zich om naar de soldaten, die
Jiem met ontzetting en bewondering tevens aanstaarden
en volgden.
Altoos was hij in 't gevaar de voorste, 't Was blijkbaar
dat hij iets zocht. Zocht hij eer en onderscheiding? Hij
vond die, hij werd officier; verwierf eervolle vermelding;
toen het kruis, vervolgens verhooging in rang. Altoos
bleef hij uitzien en zoeken naar den kogel, docli deze kwam
niet. En als hij weder de driekleur 't eerst op een benting
geplant had en de vijand voor hem gevloden was, dan
hernam zijn gelaat weder dezelfde strakke uitdrukking als
vroeger.
Hij had daar in 't verre Oosten één vriend gevonden,
ook een ongelukskind als hij.
Arnold kreeg gelegenheid dien vriend te waardeeren.
Hij had hem zijn levensloop verhaald, zij vertrouwden
elkaar als broeders.
Den kogel, dien Arnold zocht, vond hij niet, maar daar
entegen toch een anderen snellen weg naar de groeve der
vergetelheid. Zijn vriend merkte dit op; hij zag zich bij
Arnold de kwaal ontwikkelen, voor welker genezing het
kruid nergens wast op aardeook niet in het verre vader
land. Toch wist hij Arnold over te halen om een verlof
naar Nederland te vragen tot herstel van zijn gezondheid.
Zoo geschiedde het dat in het achtste jaar van Arnold's
afwezigheid een brief te Beekbrugge aankwam, die een
diepen indruk maakte. Wat er omging in Grietjes hart
laat zich gevoelen, niet beschrijven. De oude Truitje had
rust noch duur; vooral was zij bekommerd hoe ze haar
zoon in zulk een klein huisje dat was 't zelfde huisje
nog, daar hij de brug zou huisvesten. Maar de oude
predikant leefde nog en die wist raad. Bij hem zou Arnold
logeeren.
En Arnold kwam doch hij kwam slechts om thuis
te sterven.
De kwaal was te ver gevorderddaar was geen hoop
meer. Toch smaakte hij een zalig oogenblik toen hij Grietje
wederzag, zijn Grietje. Zij was het, die hem oppaste, die
vaak nachten door aan zijn bed zat. Wat ze dan bespraken,
we weten 't niet, Engelen hebben 't vast oververteld daar
boven. Zij was 't ook die hem de oogen toedrukte, terwijl
zijn moeder hem de klamme handen vouwde op dat jonge
hart dat zooveel had geleden!
Thans rust Arnold op 't kleine kerkhof van Beekbrugge.
Grietje leeft daar nog met Truitje. Ik heb haar gezien
en na deze geschiedenis vernomen te hebben nog een paar
malen bezocht.
Over Arnold hebben wij maar niet gesproken.
En nu de moraal van deze sentimenteele vertelling? Ik
heb die reeds een paar malen doen uitkomen.
Had Grietje van den begin af alles maar gezegd
Publiciteit en vertrouwen ook in zulke zaken dat is de
moraal
W E R TIIE R