ZIERIKZEESCEÏE COURANT. voor kt arroiiis- sernent Zierikzee. 1874. No. 63. Woensdag 12 Augustus, 77ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. LIJKENVERBRAIVDING. GRIETJE VAN DEN TUINBAAS. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJ DAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. lAKEAJIAK. dau öOkilo'swelliohtin de fabriek achtergehouden, in den vorm van gas, gasvvater, teer en alka lische stoffen. Dit nu vinden we niet alleen horrible uit eeu oogpunt van eerbied voor onze dooden maar het is tevens een bewijs dat van de schoonschijnende vernietiging niets aan is. Geschiedt de crematie echter niet door droge distillatie, maar door middel van zuurstof en dus als een gewone verbranding, dan is het rook- en reuklooze, iu alle geval het vernietigende alweder niets dan een illuzie. De producten der verbranding zullen dan ten deele door den schoorsteen vervliegen en daarna kunnen zij zich weder neerslaan en vastzetten en ten deele blijven zij als asch terug. Doch hoe men dit nu beschouwe, het is niet voldoende eens een proef te nemen met een konijntje, een hond of dergelijk voorwerp men moet zich een inrichting voorstellen waar de dooden van een groote stad, Amsterdam, Parijs, Louden, verbrand worden, zoo dagelijks en altoos door om zich den omvang van deze afzichtelijke industrie te kunnen voorstellen een concurrent voor de gasfabrieken, een leverancier van grond- stoffeu voor de kunst-alizarine fabriek, alsmede van paraffine, allerlei odeurs enz. Doch genoeg. Br is aan de kwestie nog een zeer ernstige kant. Menigeeu hoort men, als de dood verre is, te kennen geven dat 't hem vrij onverschillig is wat er met zijn lijk zal gedaan worden is zoo iemand een voorstander der openbare ge zondheid tevens, dau zal hij, verlokt door 't origineele idéé om door crematie onschadelijk gemaakt te worden al lieht zich vóór de lijk verbranding verklaren. Wij kunnen derhalve zeer wel begrijpen dat deze zaak verdedigers vindt. Wij betwijfelen echter zeer dat er velen zullen gevonden worden en achten iu alle geval de tijd uog in lange niet gekomen om de pu blieke opinie voor dit vraagstuk te zetten dat haar vrij algemeen een ergernis zijn zal. PRIJS DER AD VERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct. {Slot.) Tot slot onzer beschouwing over dit onderworp wenschen we nog enkele opmerkingen in het midden te brengen. De kwestie van het al of niet doelmatige, uitvoerbare en wenschelijke der verbranding van de lijken in plaats van de begraving is, vast wel 't meest tot spijt der voorstanders, reeds van den aanvang af geprejudicieerd. In zoover is de zaak al reeds nagenobg geheel bedorven, vóór er nog de noodige gegevens zijn verzameld om een onbevangen oordeel op te bonwen. Er is van de zaak op onverstandige wijze veel ophef gemaakt en daarbij heeft men geen reke ning gehouden met diep ingewortelde vooroordeelen, zoo men wil, maar althans met iets dat vrij diep zit bij 't groote publiek. De vorsten en grooten der oude Germanen werden na hun dood op den brandstapel gelégd, hun strijdros werd gedood en er ook opgelegd niet zelden onderging een aantal hunner slaven mede de eer om ter verheerlijking van hun meester geslacht en met dezen verbrand te worden. Wij kuunen ons best voorstellen hoeveel moeite het de Christen-zendelingen gekost heeft om deze gewoonte in onbruik te doen geraken. Wij zien dit trouwens in onzen tijd in Indië. Ook daar bestaat en bestond sinds eeuwen de lijk verbranding, hoezeer dan ook niet algemeen, De Engelschen hebben met geweld den gruwel belet die daar weleer bij plaats bad toen ook de weduwe met het lijk van haar man tegelijk werd verbrand. Van lieverlede ziet men thans in Indië de verbranding plaats maken voor de begraving. Tussckenbeiden gezegd, herinnere men zich dat Indië met zijn gemengd systeem van verbranding en begraving toch niet minder de kweekplaats is van de echte, onverbasterde Cholera morbus. Nu wil men van de begraving weder tot de verbranding terugkeeren. Voorzeker dat zal niet gemakkelijk gaaü. Om nu de mensohen voor de verbrandings theorie lekker te maken heeft men allerlei op gesmukte vertelseltjes en m foi klinkende verslagen van proefnemingen in do nieuwsbladen doen opnemen. Voorshands gelooven wij zeer weinig van al die verhalen. Een ernstige, beteekeneude proef heeft er nog niet plaats gehad. Wij gelooven niet dat één professor ambitie genoeg heeft om de daarvoor noodige toebereidselen te bekostigen. Men stelle zich de zaak toch niet zoo eenvoudig voor. De oprichting eener geheele, kompleete fabriek is geen bagatel; en zonder dit beduiden al de theorieën niet veel. Trouwens de directe oprichting eener fabriek is niet volstrekt noodig om te kunnen weten wat de uitslag eener droge distillatie van een organisch voorwerp van dier lijken oorsprong zijn zal. Maar om te bewijzen ai het moois dat al van de crematie verteld is, zou wel een wezenlijke fabriek op groote schaal noodig zijn. Dit willen wij echter wel zeggen dat wij de begraving verre verkiezen boven de droge distillatie. Wij denken hier aan de, naar men zegt, onlangs genomen proef met het kadaver van een paard. Van 't geheele paardenlijk bleef ten slotte een hoopje van zeven a acht kilo over. Wij zijn zoo vrij dit eenvoudig bedrog te noemen. Er moet van dat paarden-kadaver nog heel wat meer overgebleven zijn dan een weinig poreus gebeenteer moet nog geweest zijn een groote hoeveelheid gas, een andere hoeveelheid teer, een zekere hoeveelheid koolzure ammonia, enz. enz. Wanneer men dus aan de familie als laatste overblijfsel van eeii afgestorvene, wien men de eer der plechtige crematie had bewezen, eeu urn ter band stelde b.v. 3 kilo's wegende, dan werd er nog een massa van meer III. Vele jaren geleden was Grietje het mooiste meisje van heel Beekbrugge. ITet is niet noodig u haar te beschrijven; ieder weet wel hoe bekoorlijk en aanvallig zulk een een voudig twintigjarig landmeisje er uit kan zien, als de frissche tint van jeugd en gezondheid de wangen als met een liefelijk waas overdekt, terwijl een weinig natuurlijke bedeesdheid, een gevolg van 't stille leven buiten in een uithoekje van 't land, aan het gelaat nog meer bekoorlijk heid bijzet. Ja, Grietje van den tuinbaas was wel 't mooiste meisje van het dorp. Zelfs de jonge dames van 't heerenhuis zagen, haar wel eens met zekere afgunst aanen toch ook weer niet met afgunst, want ze mochten Grietje graag lijden. Zij waren met haar opgegroeid, hadden met haar gespeeld en gestoeid op 't grasplein binnen 't hek van 't Huis; zij hadden ook met haar ter catechisatie gegaan maar zij moesten toch zelf erkennen dat Grietje de schoonste was van alle meisjes van Beekbrugge. Men noemde haar «Grietje van den tuinbaas;" haar vader was namelijk de hovenier van het Huis. Hun wo ning stond ook op den grond van 't Huis, binnen het hek, een eindweegs ter zijde achter een partij kreupelhout en er was ook een uitgang van de tuinmanswoning met een plank over de sloot en zoo langs een landweg naar den grooten weg en naar het dorp. Als Grietje naar 't dorp ging om boodschappen te doen, nam ze altoos dien weg; 't was wat gegeneerd om altoos door het groote ijzeren hek van het Huis te gaan. Grietje was 't oudste kind van den tuinbaas; ze was een voorkind en de kleine kinderen, die er nog waren, waren van haars vaders tweede vrouw. Zij was een weinig vertroeteld, niet bedorven of verwend, maar toch ze was ets meer dan een gewoon arbeiderskind. Zij was vaders lieveling altoos geweesthij had haar nooit aan 't wieden willen zetten in zijn eigen afgeheinde tuintje, noch zwaar laten sjouwen in huis. Zij had daarentegen goed breien en naaien geleerd, ze was eenigermate de modiste van Beekbrugge, en ze kon altoos meer werk krijgen dan ze kon afdoen. Bovendien had ze bij de jonge dames op 't Huis ook onderwijs gekregen in de fijne hand werken en zelfs door dezen omgang met voorname lieden een ze kere mate van fijnere beschaving opgedaan. Zij las wel eens een boek en wist meer van veel zaken dan de meesten harer dorpsgenootjes. Menige eerzame huismoeder was dan ook van meening dat ze eigenlijk veel te goed en te fijn was om op zoo'n boerendorp haar leven te slijten. »Ze was voor een heer in de wieg gelegd," hoorde men wel eens zeggen. Grietje Scheen dit echter zelf niet zoo te beseffen; zij was en bleef een lief, rein, onbedorven, zij 't dan ook onervaren en eenvoudig dorpskind; zij bleef altoos Grietje van den tuinbaas. 't Behoeft niet gezegd te worden dat zij ook opgemerkt en bewonderd werd door de mannelijke dorpsjeugd. Menig maal tuurde de hupsche knecht van den kleermaker dat was er een uit de stad haar na als zij voorbij ging en dan benijdde de aankomende zoon van den smid, daar schuins over, hem dit weder, want hij stond achter in de smidse en die kleermaker zat vlak voor 't open raam op de tafel en genoot dus veel meer. Maar als heiden haar soms op de straat tegenkwamen, dan ervoer haar toch van beiden een even hartelijk: »dag Griel" als van al de an dere jongelieden van het dorp. Wie zou er ten laatste op Grietje losgaan? Aan wien zon zij, 't mooiste meisje van hst dorp, en die tegelijk, hoe men het ook beschouwde, en hoezeer de smaken verschillen, aller lieveling was, wel ten deel vallen Zij had inzonderheid twee aanbidders; beiden waren dit in stilte. Dat zijn de echte aanbidders, of mogelijk ook de gevaarlijkste. De een was Arnold llendrikse; van den anderen zullen we straks nader hooren. Arnold Hendrikse was de zoon van een arbeidersweduwe, die behalve hem nog een ouderen zoon had, die als boeren knecht op een naburige hofstede werkte en met zijn kost geld zijn moeder zooveel mogelijk steunde. Arnold bleek reeds vroeg een knaap te zijn waar wat in zat. Op de dorpsschool viel dit den meester in het oog en deze meende dat er van Arnold wel een bekwaam onderwijzer kon gemaakt worden. Hieraan waren echter nog al geldelijke bezwaren verbonden; hoe kon Truitje Hendrikse zich de opofferingen getroosten die noodig zouden zijn vóór haar zoon 't zoover zou gebracht hebben dat hij zich zelf kon bedruipen? Zoo iets was in dien tijd nog heel wat bezwaarlijker dan tegenwoordig. Een ondermeester kon destijds te nauwernood kost en inwoning verdienen, een kweekeling kwam geheel ten laste zijner ouders. De

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1874 | | pagina 1