/muk/iisini COI IUM.
voor het arrondis-
sement Zierikzee.
1874. No. 61. Woensdag 5 Augustus. 77ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
LI JKENVERBR AIYDIJM G.
GRIETJE VAN DEN TUINBAAS.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever lï. LAKEAMAN.
i.
Meer dan ooit te voren 't geval geweest is
houdt de wetenschap zich tegenwoordig bezig
met de dingen van het maatschappelijk en
huiselijk leven. Men beschuldigt haar daarom
wel eens van te veel de materialistische richting
te volgendoch deze beschuldiging is over
't algemeen vrij onverdiend. Immers het tijdperk
van den bloei der schoolsche geleerdheid is
reeds zoo laug afgesloten en de wetenschap
heeft reeds sinds zoovele jaren den practischen
weg betreden, dat haar wel niet met reeht een
verwijt kan gemaakt worden van hare bemoei
ingen met de zaken van het dagelijksch leven
en dit vooral niet als iets nieuws, als een be
denkelijke uiting van den modernen tijdgeest
mag uitgekreten worden.
Vooral op 't gebied der gezondheidsleer is
oneindig veel gedaan in de jongste eeuw. Se
dert Hufeland zijn „Macrobiotik" schreef, is het
leven met immer toenemenden ijver bestudeerd
in zijn ontstaan, zijn uitingen, de wijze en de
middelen om 't te behouden en te verlengen.
En waarlijk de vruchten dier studie zijn niet
te versmaden, maar worden dagelijks meer ten
zegen voor de menschheid. Dat is nu geen
materialisme't is eenvoudig een bewijs van
de vorderingen die de menscheiijke geest maakt
op grond van de ervaringen van vroeger, van
nauwkeurige waarnemingen en van strenge
methode.
Na dit opgemerkt te hebben wenschen wij
de aandacht der lezers een oogenblik te bepalen
bij de kwestie der lijkenverbranding, die tegen
woordig zooveel van zich doet spreken.
De nijdige opmerking van den Standaard
dat de lijkenverbranding een punt zou zijn
van het program der liberalen, achten wij der
wederlegging niet waardwilden we er iets
tegen inbrengen 't zou zijn dat in die opmer
king een hulde ligt opgesloten aan de liberale
richting, daar deze dan toch toont zich de
zaak der publieke gezondheid aan te trekken.
De lijkenverbranding behoort onder de hoofd
stukken der hygiëne thuis. In den laatsten
tijd vooral is de aandacht van vele geleerden
gevestigd op de smetstoffen, die de oorzaken
kunnen zijn van zooveel ziekten, en terwijl
men nu overal nasporingen doet omtrent den
aard, den oorsprong, de verspreiding en den
invloed der smetstoffen, is het volstrekt niets
vreemds dat de aandacht ook gevallen is op
de kerkhoven en begraafplaatsen. Het is toch
niet te ontkennen dat als 't ware een ingeschapen
gevoel ons reeds zegt dat vooral de dood be
smettelijk is en dat waar de dood zich vertoont
gevaar bestaat voor 't leven.
Maar het is ook niet te ontkennen dat de
zaak der lijkenverbrandii,g in menig opzicht
van anderen aard is dan elke andere maatregel
van voorbehoeding of beveiliging der openbare
gezondheid. Het is een uiterst teêre kwestie.
Zij staat in verband met godsdienstige of al
thans kerkelijke overgeleverde meeningen, zij
raakt vaak de innigste snaren des g-evoels en,
wat wel in de eerste plaats diende in aanmer
king genomen te worden, zij staat meer dan
eenige andere onder den invloed van vooroordeel
en bekrompen opvattingen. Het is er daarom
ook verre af dat wij de kwestie der crematie
of lijkverbranding met lichtzinnigheid of als
een kleinigheid zouden willen behandelen. In
tegendeel, zoo sommige wetenschappelijke man
nen in deze zaak te laken zijn om hun houding,
't is juist omdat zij de kwestie te lichtvaardig
hebben aangevat.
Te allen tijde is de behandeling der lijken
een gewichtig punt geweest uit het huiselijk
leven, een belangrijk hoofdstuk uit de zeden
der volken. Eerbied voor de dooden, naast
afschuw van den dood zelf, en dus gepaard
aan zorg voor de levenden zijn als 't ware
allen ingeschapen. De uiterlijke handelingen
met en omtrent de dooden zijn daarentegen
oneindig verschillend en uiteenloopend, zoowel
in verschillende tijden als bij verschillende
volken in denzelfden tijd.
De algemeene wet der ontbinding van het
doode lichaam is natuurlijk door de ervaring
van alle eeuwen sedert het eerste sterfgeval
zoo bevestigd, dat zij aan allen bekend is.
Doeli nu merkt men op, dat, terwijl bij
't eene volk alles in het werk gesteld werd of
nog wordt om die ontbinding, dien terugkeer
tot stof te verhaasten en te bevorderen, bij
't andere de kunst zich heeft uitgeput om mid
delen te vinden ten einde de ontbinding tegen
te houden, zoo mogelijk voor eeuwig te beletten.
Uit de Egyptische graven brengt men vier-
duizendjarige mummies aan 't licht en uit den
grafterp onzer heiden delft men de urnen op,
waarin de asch onzer Germaansche voorouders
bewaard is. 't Eene volk verzekert de lichamen
der afgestorvenen als 't ware voor eeuwig tegen
't bederf, een ander strooit de asch zijner
dooden op de wateren van den snelvlietenden
stroom uit, om ze des te zekerder te verspreiden
en te verdeelen onder de atomen der algemeene
moeder, de aarde. Hier metselt en soldeert
men de lijken hermetisch in daar stopt men
zo eenvoudig en nagenoeg naakt in het zand
ginds weder plaatst men de lijken op een houten
stelling in het bosch om ze des te zekerder
over te geven aan een snelle ontbinding.
Merkwaardig genoeg is bij al deze zoozeer
uiteenloopencle handelingen omtrent de dooden
de godsdienstige meeniDg betrokken. Dit is
op zichzelf reden genoeg om het onderwerp met
ernst te behandelen. Men zon er immers wel
de gevolgtrekking uit kunnen maken dat juist
die groote verscheidenheid als 't ware bewijst
I.
Op een voetreis door een onzer oostelijke provinciën,
eenige jaren geleden, kwam ik ook te Beekbrugge.
Beekbrugge is een net, lief dorpje aan den grindweg en
aan een helder, stroomend watertje gelegen, aan welk laatste
het zeker zijn naam te danken heeft. Het bestaat hoofd
zakelijk uit een enkele bochtige straat met nog eenige
zijpaden en gangetjes. Ongeveer op 't midden van het
dorp verbreedt zich de weg tot een klein pleindaar staat
de kerk met de pastorie aan de eene zijde en de school
en onderwijzerswoning aan de andere zijde; op den hoek
woont de smid; tegenover de kerk is de dorpsherberg,
*'t Gouden Hert."
Toen ik voor 't eerst in die streek kwam kende ik al
deze plaatselijke bijzonderheden nog niet.
Het was een heete dag in de zomervacantie. ïk was
vroegtijdig op marsch gegaan, den wandelstok in de hand,
het valies op Duitsche wijze op den rug. Het was nu
tusschen tien en elf ure voor den middag; ik had het
warm gekregen; de afgelegde weg was grootendeels onbe-
lommerd en de witte grindweg blonk en glinsterde onder
de terugkaatsende zonnestralen.
Achter Beekbrugge, wist ik, zou ik in een boschrijke
streek komenik besloot dus in de herberg wat te rusten
en dan met ü-isschen moed verder te gaan.
Reeds in het tweede of derde huisje meende ik gevonden
te hebben wat ik zocht; er hing een bord aan een ijzeren
stang boven de deur aan de goot van het dak en daarop
had de dorpsverver een kruik en een llesch met twee
glazen, (een halfvol bierglas met een toren van schuim er
op en een wijnglas), geschilderd.
Ik trad de gelagkamer binnen, doch merkte dra dat
ik niet in het dorpshuis was beland, maar in een klein
kroegje, zooals men er aan 't begin en 't einde onzer
dorpen doorgaans aantreft.
Er scheen niemand thuis te wezen dan een klein meisje
van een jaar of zeven, die, mij hoorende binnenkomen,
naar voren kwam loopen met haar breiwerk in de hand.
't Was een aardig licht blond dingsko, die mij met haar
blauwe kijkers nieuwsgierig en half verlegen, half vertrou
welijk aanzag.
»Is 't hier de dorpsherberg, kleine?" vroeg ik.
»Nee meneer," zei ze, »dat is verder op, bij Emmers, over
de kerk, maar daar is 't nu gesloten en daar doen ze niet
openwant daar is een dooie, weet u. Maar ons verkoopen
ook drank."
«Kunt gij me dan een glas bier geven?"
Dat kon ze wel, meende ze; doch 't bleek dat ze de
kurk niet van de kruik kon krijgen, ofschoon ze haar
vingers zeer deed van het trekken aan den kurketrekker
ze had hem anders handig genoeg in de kurk gedraaid.
Ik nam dien zwaren arbeid van haar over en schonk mij
een glas in, nadat de kleine 't glaasje eerst met haar
schortje wat had afgeveegd; »'t was wel niet vuil," zei
ze, «er lag maar een stufke op den boïem."
't Bier bleek mij echter tc zuur en te min te zijn orn
te drinken, hoeveel dorst ik had. Ik haalde een sigaar
voor den dag en zoo als mijn kleine hospita dit zag wipte
ze naar achter en kwam terug met een stukje glimmend
hout tusschen de tang. 't Was een handig dingetje.
Al rookende keuvelde ik nog wat met het kind en ver
nam van haar dat vader en moeder op 't werk waren,
dat ze achter een tuin hadden, dat de geit nu juist dien
morgen den heelen bast van haar mooie jonge appelboompje
had afgevreten, dat haar broer naar school was, dat zij
ook al school ging doch nu op de deur moest passen,
omdat moeder uit was, dat de dooie in de dorpsherberg
al lang gelegen had en nu gelukkig uit haar Jijen was
dit had ze vast vader of moeder hooren zeggen en
vertelde 't mij als een gewichtige bijzonderheid en nog
meer belangrijke zaken.
«Verkoopt u brillen?" vroeg ze op eens, op mijnrandsel
ziende, die ik op een stoel had gelegd.
't Was waar ook; dat was te wachten. Poëzie en proza
zijn zusters. Toen ik mij als- een echt klassiek voetreiziger
had uitgerust, had ik moeten bedenken dat men mij al
licht voor een brilleman of een lepelgieter kon aanzien.
«Waarom vraag je dat zoo?" vroeg ik glimlachend.
«Wel, weet u, Truitje moet al weer een anderen bril
hebben, zeit ze; de hare is veel te jong, zeit ze, en ze
wordt al zoo oud; die andere Jood heeft haar bedrogen
met dien laatsten bril, zeit ze."
«En wie is die Truitje dan?" vroeg ik.
De kleine zag mij met haar blauwe kijkers zoo verwon
derd aan alsof ze zeggen wou: weet je dat niet?
«Ik ben hier nooit geweest en ik ken hier de mensehen
niet," vervolgde ik, om haar vertrouwen te winnen.