ZIERIKZEESCÏIË COURANT voor liet arrondis- &é»x sement Zierikwe, 1874. No. 53. Woensdag1 8 Juli, 77ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Nestjes storen. 6,50 9,50 16,— 12,— 11 10,50 Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,- Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS I)ER ADVERTENTIEN: Per .gewonen regel 10 cent. Hu we 1 ij k s-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever If. LAKEYMAN. Vertelling voor onze Nederlctndsche jongens.) Er was eens een land waar de vogels de baas waren in alles, zich de edelste schepselen op aarde, ja de heeren der schepping noemden en waar de menschen onder dé overige dieren meêgeteld werden. Het ging in dat vogelenland al wonderlijk toe. De arend was er koning en zijn wijfje was koningin; de jonge arenden waren prinsen en prinsessen. lederen dag had de koning een heel schaap voor zijn maal en de koningin ook een; de prinsen en prinsessen kregen zooveel kluifjes als zij maar lustten. Het vogelen volk leefd§ onder zijn koning recht pleizierig en wist heel aardig partij te trekken van zijn; meer derheid over de andere dieren. Het sprak van zelf, zoo redeneerde elk op zijn wijs, dat de vogelen, als heeren der schepping, bovendien als redelijke wezens, begaafd met een geweten en wat daarbij nog meer behoort, met de dieren net omsprongen zooals zij maar verkozende overige dieren waren immers maar domme red Jooze schepsels en alleen geschapen tot dienst en vermaak van de vogelen! Zij beoefenden deze gemakkelijke leer dan ook met alle vrijmoedigheid en al waren er nu en dan ook enkelen van die teêrhartigen onder de mênigte, die meenden dat men met de dieren toch niet zoo maar onverantwoordelijk alles mocht doen wat men maar in den zin kreeg, zoo werden deze al spoedig over schreeuwd en tot stilzwijgen gedwongen door de zwarte raven en kraaien die heel deftig redeneerden en door de spreeuwen, eksters en papegaaien die de teêrge- voeligen bespotten en uitlachten om hun «flauwigheid", 't Was dan ook wel aardig om te zien hoe verstandig zij het overlegden om van de dieren al het nut te trekken dat er van te halen was en hoe zij daardoor zich het leven gemakkelijk maakten. Zoo hadden de ooievaars overal poelen en plassen waar zij kikvorsclien aanfokten en vetmestten en sloten waarin zij paling kweekten. Nu en dan hielden zij tentoonstellingen van vette kikkers en dikke palingen, en het ontbrak op hun nest nooit aan overvloedige krachtige boutjes en vette mootjes. Hadden de eenden geen lust om zelf te zwemmen, dan gingen zij op den rug van een grooten visch, b.v. een snoek staan en lieten zich zoo pijlsnel langs de oppervlakte van 't water rijden. Soms hielden zij wedrennen om prijzen en dan gebeurde het wel eens dat zich een snoek onder zijn eend dood zwom maar dat werd niet geteld: »'t was maar een snoek." De kraaien en raven reden ruiter te paard op de varkens. De kippen deden speleritjes in tentwagentjes door een net vierspan van vossen getrokkenen dan mende de haan. De musschen lieten zich bedienen door de kattenen ook de uilen gebruikten de -katten om ratten en muizen voor hen te vangen. Kortom de vogels noemden zich de heeren der schepping en zij toonden metterdaad ook dat zij 't waren. Yan alle dieren moesten evenwel de menschen het meest de overmacht der vogelen gevoelen. Niet alleen dat de vogels de menschen gebruikten voor allerlei diensten of om op de eene of andere wijze nut van hen te hebben maar zij mishandelden de menschen enkel uit pleizier, enkel en alleen omdat zij de baas waren en omdat de menschen niets konden of durfden terugdoen. Sommige wijzen onder de gevleugelde heerschers der aarde durfden wel te zeggen dat de menschen al die wreede behandeling, al die poodelooze kwellin gen en mishandelingen dubbel en dwars verdiend hadden in den ouden tijd toen de menschen nog de baas waren in het vogelenland, en dat nu de bordjes verhangen waren. Ik twijfel niet of gij zult, even als ik, afgrijzen ge voelen als ik u zoo een en ander vertel van hetgeen de menschen al van de vogels te verduren hadden. Zoo had de arend er pleizier in öm zijn kop op te schikken met de lange, gekrulde lokken van jonge meisjes. Hij zond zijn jagers uit- om de mooiste jonge meisjes op te vangen en van haar lokken te berooven en als zij zich wilden verzetten werden zij eenvoudig gedood en dan baar hoofd geheel kaal geplukt. De pauwen, reigers en struisvogels, alsmede de fazanten, rotshanen, paradijsvogels en andere mooie groote heeren volgden het voorbeeld van koning Adelaar getrouw na. Zij vingen mannen, vrouwen en kinderen op, levend of dood, en ontnamen hun 't hoofdhaar, den baard en de snorren om zich daarmede op te schikken. Zij konden maar niet inzien dat zij van nature al mooi genoeg waren en geen vreeisdepronk van noode hadden, en zoo richtten zij vaak de grootste verwoes tingen onder de menschen aan. De zangvogels hadden weder andere liefhebberij. Zoo waren b.v. de nachtegalen en leeuwrikken verzot op trommelmuziek. Zij gebruikten daarom allerlei listen en streken om jonge 'sterke tamboers te vangen, en als nu een nachtegaal er zoo een gevangen had dan zette hij dien in een klein, goed gesloten hokje met tralies aan den voorkant een potje met water aan de eene zijde en een bakje met oude scheeps beschuit aan de andere zijde en dan moest zoo'n arme tamboer al zijn leven door maar trommelen, of hij er lust in had of niet. De leeuwrikken vingen liefst turkschetromslagers, en handelden met dezen op gelijke wijze. Gij kunt denken wat een ellendig leven dat was voor die ongelukkige trommelslagers. De kanarievogels hielden er ook eigen muzikanten op na, n.l. mannen die, in een enge cel opgesloten, hun geheele leven door niets anders mochten doen dan orgeldraaien en dat nog wel met een orgel dat nooit gestemd werd en waar maar één deuntje opstond. Als zij van vermoeienis niet meer konden dan mochten zij wat haasje over springen over hun orgel. De vinken waren ook bijzonder harde heeren, zij vingen jonge opera-zangeressen op, pikten die de oogen uit met hunne snavels en sloten ze dan op in schilder huisjes met tralies er voor. In zoo'n eng schilderhuisje moest zoo'n ongelukkige zangeres dan haar geheele leven door altoos maar zingen en tot eenig voedsel kreeg ze dan niets anders dan bonbons en water. Dit deden de oude vogelsmaar nog veel erger maakten het de jonge vogels^ Deze deden den men schen overal en altoos zooveel en zulke uitgezochte kwellingen aan dat men er van verbaasd staat als men 't hoort. Maar vooral hadden zij 't op de kin deren gemunt en het meeste nog op de heel kleine en jonge kindertjes. Als zij rondvlogen en een menscli opmerkten dan loerden zij op elke gelegenheid om hem te plagen en verdriet of leed aan te doenzelfs lieten zij niet na de menschen te dooden en op allerlei manieren uit te roeien. Zoo gebruikten de jonge musschen kleine jongens om in de boomen te klimmen en rupsen voor hen te vangen. De jongens moesten daartoe in de hoogste takken klauteren en al brak er menigeen den hals door uit een boom te vallen, dat gaf niets; daar waren altoos nog jongens genoeg. Kwamen de jonge spreeuwen, musschen of andere vogels te weten waar er ergens een jongetje of een meisje geboren was dan slopen zij het huis binnen en stalen die pasge boren kindertjes weg. Onder elkander zeiden zij dan dat zij dit niet deden om dien kindertjes kwaad te doen of ze te dooden; o neen, zij deden het om 't plei zier te hebben ze op te kweeken en als ze groot waren ze dan te verkoopen voor trommelslagers, muzikanten of grappenmakers voor den koning of de andere rijke vogelen. Zij deden dan ook hun best om die jonge wichtjes groot te brengen; zij brachten bekken vol rupsen, wormen en ander gedierte aan en stopten die den armen kleintjes in den mond. Of deze al schreeuwden en spartelden, dat hielp niet; zij moesten gapen, en als ze toch niet gapen wilden dan maakten de wreede vogels hen maar eenvoudig dood onder allerlei mar teling en kwelling. Als ze stierven van 't slechte en ongeschikte voedsel dan wierpen de booze vogels ze voor de wilde beesten en lieten ze verslinden. Hoe dan dé ouders jammerden en kermden om het verlies hunner kinderen, dat kon die booze deugnieten niet schelenzij lachten er om en dreigden zelfs de ouders ook met den dood, Eigenlijk was 't alsof de vogels gek waren. Zij wisten toch wel hoe nuttig de meeste menscheu, ja, mogelijk wel allen, zijn. Zij wisten wel dat de men schen dienen om goed te doen of om kwaad te be letten. En- toch mishandelden xij het menschelijk geslacht dermate, dat ten laatste heele familiën van nut tige menschen uitgeroeid werden, dat geheele streken ontvolkt en eenzaam werden en dat alle menschen de vogels schuwden als de pest. Of enkele wijze en verstandige vogels de anderen ook vermaanden, 't hielp niet, of heel weinig ten minste. Zoo zag 't dan recht treurig uit in dat land dei- vogelen, al zeide ik in 't begin ook dat het daar zoo prettig en zoo aardig was. In plaats van pleizier te hebben bezorgden de booze vogels zicli allerlei moeite en verdriet. Zij hadden er niet op gedacht dat zij voor een groot deel ook leven moesten door de hulp en medewerking van de menschen. Immers als er zoo veel minder koren ge zaaid werd in een landstreek omdat zij de menschen daar hadden verjaagd of uitgeroeid, dan viel er voor de graaneters onder de vogels ook des te minder te pikken en werden er minder vruclitboomen geplant dan waren er ook des te minder rupsen. Kortom, op 't laatst liep alles in cle war en het schoonelancl werd een dorre, eenzame woestijn gelijken hiermede is deze vertelling uit. Begrijpt gij mijn vertelling, Nederlandsche knapen? Niet? Dan, zijt ge niet alleen baldadig en wreed omdat gij de vogels mishandelt, hun nesten verstoort, hun eieren rooft of hun jongen vermoordt; maar dan zijt gij nog aartsdom daarenboven! Begrijpt gij mij 'daarentegen wel, laat dan toch eindelijk eens de kwade gewoonte na om de vogels te kwellen en die nuttige dieren moedwillig en noo- deloos te dooden en hun geslacht te verdrijven of uit te roeien. Mij dunkt gij moest toch wel inzien, dat het laf en onedel is als een jonge, sterke knaap, waarvan eenmaal een redelijk menscli, een groot man misschien, moet groeien, zijn overmacht misbruikt om weerlooze diertjes leed te doen. Gij zijt toch zoo ontaard niet of gij weet wel dat het u niet past, die door den Schepper geschapen zijt als de edelste wezens op aarde, om het werk van dien zelfden Schep per in de weerlooze lieve vogeltjes te verwoesten Welaan dan, toont dat gij geen beulenaard hebt maar een gevoelig hart bezit en een helder hoofd op uw schouders draagt en laat uwboozen hartstocht van vogels vangen, eieren zoeken en nestjes storen na. Neemt dat van nu af u zeiven ernstig voor en gij zult edele menschen worden, den naam van mensch waardig. N.B. Aangezien kinderen geen couranten lezen, en dit artikel toch voor kinderen geschreven is, zoo worden de lezers die jongens hebben ver zocht hun dit artikel bij wijze van exceptie eens te laten lezen.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1874 | | pagina 1