W°. 58.
Zaturdag 21 Julij,
1849.
Woensdag eo Zaturdag.
Z«cht om te regeren of deel te hebben aan
fliet bestuur van landszaken is den mensch niet
minder eigen, dan die, om zijné bezittingen te
Ij vermeerderenen bet is alzoo niet te bevreemden
I dat hij, om de eerste te bevredigen niet minder
laakbare middelen aanwendt en wegen inslaat,
[dan dagelijks voor het laatste in het werk gesteld
1 worden. Ondertusschen is er, om waardig deel
Ite hebben aan eenig landsbestuur, eene groote
[hoeveelheid van datgene noodig, wat de meeste
[staatsmannen in geringe mate bezitten, en aan
[welks bezit de meesten toonen zich het minst te
[laten gelegen liggen. Een allereerst vereischte
[toch voor eiken staatsman, is: de alles overdrij-
Irende zucht, um het algemeen geluk en u dra art
lie becorderen met verzaking van eigen belangen
[en van elksoortige persoonlijke bedoeling. Geen
lander roersel mag den waardigen staatsman be-
liielen. Nutteloos toch is het den volke, dat hij
Izicli beroepe op uitstekende gaven en kennis,
grijze ervaring en diepe inziglenindien niet
■alleen en uitsluitend de zucht voor het heil van
dat volk zijne daden en handelingen bestuurt.
■Zonder die zucht is elke man des gezags een doel
loos rad in het werk des bestuurs, en het naast
hij den weg, oin hen, welke hij bestuurt, onder
En scepter des gewelds of der dwingelandij te
Brengen. Envoor zooverre het gezegde ver-
[cischte zich alleen bepaalt tot het roersel zijner
daden, is hetzelve op verre na nog niet genoeg of
toereikend Want, dan zon men moeten aannemen,
dat het den staatsman genoeg ishet goede te
Itillen zonder in zich de vereiscliten te vereeni-
genom dien wil te kunnen volvoerenenin
weerwil van alle hinderpalen, die denzelven
[tegenstaan, tot stand te brengen. Om dit te
"kunnen behoort hij eene vastheid van karakter
He bezitten welke door niets geschokt wordt, en
die zich bij alle zijne handelingen openbaart in
eene bestendige overeenstemming met zichzelven
rC, en in de onwankelbare trouw aan eenmaal goed
gekeurde, door verstand en hart gebillijkte be
ginselen, verheven boven bedreiging of belofte
eigen voordeel of verlies; terwijl hierbij tevens
gevorderd wordt een onwrikbaar vasthouden aan
pligtnooit geslingerd door de aarilokselen van
gunst of voordeel; omdat de geringste zwakheid
in dezen de vruchtbare moeder is van ontelbare
rampzalige gevolgen.
nl iets
had
lat bij
welke
ivineie
ïezen
gen de
hoede
r reede
H. S.
hout
ikschip
1st van
ikschip
laslle
rkschip
jrikzeo
low es
Liver-
3van
ZIERIEZEESC
-
ABONNEMEKTS-PBIJS:
Per drie maanden 2,00. Franco per post f 2.15.
Inzending der A dvert. daags te voren,'s namidd. vóór dt ure.
vehschijbjt:
PRIJS ÏÏES ASVERTEMTIEN:
Gewone 15 cents de regel. GeboorteHuwelijks- en
Ooodberigten van È-G regels af 1 behalve hel Zegelt egt.
?EW
W'
M ure,
12»/,
2
3
10
12
Als men aan deze onmiskenbare vereiscliten
mannen toetstdie thans een deel des bestuurs
handen hebbenals men overtuigd moet zijn
j-zffliWr' zor"'er 'he vereiscliten, niemand zoodanig
Grow Jestuur mogt toevertrouwd worden, oindat, zon-
r dezelve, van hen geen heil voor het volk te
cliten is, dan vragen wij vrijmoedig, of het
'et wenschelijk ware, (lat veleri altraden vhn
t tooneel, waarop zij thans eene rol spelen, die
1st anders, dan uitloopen kan tot onheil der
(tie? Want toch, niet één enkel, maar alle
staatsmannen moeten de genoemde vereisch-
in zich vereenigen indien ieder den kring
«jn bestuur waardig zal beheéren. Er moet
(UK- H,S alien ecn,le'c' van bedoelingen, van
am. jefpi'lstellingenvan besef van pligt zijn; cn
gevolg moeten alle staatsmannen eenerlei hoofd-
b vos. bewandelen,: er moet volmaakte harmonie in
'en.
ii%
914
|7
8%
ji» leven'
eró.
>rj tsïeinra
90 a 9.20;
at vorigs
r 5.20. -
ickeescji'l
i, brta-idn
iffii
m Waleh.
boonen m
rlurfë
gi-Vader
der
hunne daden, plannenwerkzaamheden en uit-
zigten bestaan t zoodat alle dozelve uitloopen op
het eene noodzakelijke, onmiskenbare doel:
Folksgeluk. Dit is de zoogenoemde homogeniteit
waarop elk doorzigtige teregt bij: dezelve aan
dringt. Intusschcii bestaat bij onze staatsman
nenongelukkig, die homogeniteit niet. En,
waartoe liet gemis daarvan leidtwelke onbere
kenbare ^chade der natie daardoor toegebragt
wordt, djRrvan kunnen wij ons overtuigen door
de dezer dagen gehoudene redevoering vari den
volksvertegenwoordiger Guoets vaïï Prïnstkreh,
welke wij zóó belangrijk achten, dat wij van
onze zijde de eerste gelegenheid aangrijpenom
dezelve ook hier meer algemeen bekend temaken
en dezelve daarom in haar geheel in dit blad op
nemen. Zoo zal men zien, op wat schat, nutte
loos schier besteed ons een ministerie komt te
staandat de vorenbedoelde homogeniteit mist
en dat, gedurende maanden, even daardoor,
niets tot heil van het volk verrigl is; terwijl in
middels dat getrouwe volk voortgaatde lood
zware lasten gewillig te dragen, zonder nog éóne
enkele vrucht der zoo lang begeerde verandering
van Grondwet te hebben gesmaakt.
BINNENLAND.
's Gkaveniiage 17 Juüj. In di' zitting van de
tweede kamer der sinten-generaal van héden heeft de
heer Groen van Prinsterer verlof gevraagd om .-«»n de
ministers eenige vragen te rigten nopens een zeer ge-
wiptig onderwerp.
Wij laten hier die. geïmproviseerde rede woordelijk
volgen. De heer Groen ira\
Gisteren heeft ons geacht lid uit Nijmegen verlof bekomen om
aaneen dor hepren ministers op eenen bepaalden dag vragen ie
rigten nopens een zeer belangrijk onderwerpik hoop dat mij lieden
even zooveel geluk zal te beurt vallen met betrekking tot eene an
dere wan», om op een nader te bepalen da» van de hoeren ministers
inlichtingen te bekomen omtrent ile beteekenisin bun oog, van de
artikelen 55 en 73 der Grondwet (art. 53, de Koniu» is onschend
baar: de ministers zijn verantwoordelijk. Art. 73 betreft dc om-
schvijvinq dier verantwoordelijkheid in verband tot die onschend
baarheid).
Om duidelijker te spreken, ik wensch bepaalde inlichtingen van
de ministers omtrent hei al of niet hier teLande bestaan van een
homogeen ministeriein verband tot de werkzaamheden dezer
hamer. Ik doe zulks naar aanleiding van liet voorgevallene in de
zitting van zaturdag en dc wederkeerige verwijten, omniet te zeggen
beschuldigingen, welke er toen tusschen eenige leden en den minister
van binnenlandschc zaken zijn gebezigd omtrent traagheid van wer
ken en datdaat'in de oorzaak gelegen was, dat er zoo weinig afgedaan
weni. Ik vang aan met op te merken dat het feit zelve aan geene
wederspraak onderhevig isdat er tot dus ver weinig verrigt is of
wordt, dit mag men een historisch feit noemen. Ik ben het eens
met hetgene is aangevoerd, dat liet niet. lang duren kan of er
zal deswege een zeer ernstig beklag bij de natie opgaan. Ik zeg bij
Je natie; ik versta daar niet onder hen. die zichvooral in den
laatsten tijd, geheel ongeröepen als de organen der bevolking hebben
opgeworpen, maar ik versta onder natie, die kern der bevolking
welke de kracht uitmaakt der maatschappij, en die ik hoop dat
gaande we» meer en meer aandacht en belangstelling zal wijden aan
de wezenlijke belangen en behoeften des volks.
Ik vraag dus: vanwaar de oorzaak dat er zoo weinig verrigt
wordt? Ligt zij in de traagheid der ministers of van de kamer?
Wat deeerste veronderstelling betreft, zoo moet ik eene 'meer
der of minder spoedige afdoening van een enkel onderwerp daarge
laten, erkennen dat ik, inliet algemeen, geen dergelijk verwijt aan
een der ministers doen kan. Ik meen niet in twijfel te kunnen
trekken, dat door hen gestadig ijver en werkzaamheid wordt aan den
dag gelegd. Ik zou niet wcnsclien hun een verwijt van traagheid
te doen. Ik kan zeer goed begrijpen hoe gevoelig de ministers over
dergelijk verwijt zijn, en beaam zeer gaarne wat de minister van
binnenlandsclie zaken onlangs zeide, dat niemand tot het onmoge
lijke i's gehouden.
Ik zou het dus verkeerd achten om van een gouvernement te eischen
eene soort van werken op de klok, en ik geloof nietdat een mi
nisterie, even als een kind dat ter schole gaat, in een bepaalden tijd
zoo of zoo veel werk moet afmaken.
Maar ligt dap.de schuld aan de kamer? aan de leden der kamer
Ik weet waarlijk niet wat men van deze kamer meer kan vergen.
Onmiddelijk na onze bijeenroeping hebben wij de ons gedane voor
stellen overwogen en de zaken mét den spoed dien eene gezette over-».
weging, prè'venredigd aan het belang der onderwerpeneischt,
behandeld. Er zou derhalve door de kamer niets meer verrigt
kunnen zijn ook van «lier» kant is er ijvri>4m:>werkzaainheid betoond.
Er is in der. laatsten tijd veel gesproken, dat tleze kamer slechts niets
anders dan epn negatief vei mogen heeft uitgeoefend en eigenlijk niets
positiefs heeft tot stand gebragt. Doch dat verwijt is zeer onver
diend; men doet even groote dienst met eene slechte wetsvoordragfe
te verwerpen, alsmeteene goede wetaan te nemen. Wat verlangt
men toch Men wil toch nietmen kan toch niet vorderen dat wij
onze overtuiging zullen ten offer brengen, dat wij slechte wetten
zullen aannemen, om maar den schijn van werkzaam te zijn te voeden?
Maar als dan de oorzaak noch in liet algemeen bij de ministers
noch bij de kamer ligt, waar ligt ze dan en wat moet er dan ge
beuren Zou men verlangen dat wijtot bespoediging van dezen
gang van zaken gebruik zouden maken van ons regt van initiatief?
Ik geloof, ofschoon van oordeel dat 'dit middel niet voorshands da
delijk moet worden te baat genomen, dat de kamer zich ten laatste
gedrongen zal zien van dat regt gebruik te makenmaar als wij dat
eenmaal zullenliebben gedaan en er worden tegen een ingediend wets
voorstel van een of meer leden door andere leden bezwaren
geopperd die eene afstemming ten gevolge hebbenof de eerste
kamer' verwerpt een zoodanig voorstelen het bleek dan ten langep
laatsten (later weder niets tot stand was gebragtdan zal vrees ik
de Kamer weder, en evenzeer ten onregte beschuldigd worden, dat
zij gebruik gemaakt heeft van haar regt van initiatief, en dat zij
beter gedaan zou hebben met af te wachten wat de regering zou
hebben voorgedragen.
Dergelijke verwijlingen en aantijgingen boude ik niet alleen voor
ongegrond, maar ook van.weinig nut, integendeel groot nadeel aan
brengende, omdat dergelijke verkeerde beschouwingen er toe mede
werken om de ware oorzaak voorbij tc zien. Een onderzoek naar
die wezenlijke oorzaken acht ik intusschen hoogst noodzakelijk.!
Ik meen dat die oorzaak ligt in den aard en de 2ainenstelling van ons
bewind in de zamcnstclling in zoo verre, als uit den aard van een
homogeen ministerie voorvloeit. Met deze laatste toevoeging meen
ik alle persoonlijke kwestiè'n te hebben afgesneden evenmin als er,
bij mij kwestie is om een ministerie of ministers aan de kroon op te
dringen. Mijne vraag betreft alleen den aard en het wezen van een
homogeen ministerie. En nu wenschte ik. te handelen geheel in den
'geest van art. 97 van het reglement van orde ,en in geene uitvoerige
ontwikkeling te treden van de vragen welke ik mij voorstel te
doen, anders toch zou men indirect op slinksche wijze juist kunnen
doen wat. volgens dat artikeleenigermate twijfelachtig kan geacht
worden of het der kamer vergum! is. Ik zeg dus in geene uitvoerige
ontwikkeling, maar toch eenigermate ontwikkelend zooveel als
voroischt wordt om eene schets te geven van de denkbeeldenwaar
uit ik de te doene wagen wil ooUcenen hetgeen ook noodig is voor
de ministers die, bij vctleening van het verlof door de kanier tot
liet doen der vragen den grondslag der vragen moeten kennen. Ik
zal mij dus hier bepalen tot de korte opgaven van de hoofddenk
beelden waarop' mijne vragen zullen gebouwd zijn. Ze zijn deze
Een homogeen ministerie ismijns inziens, onmisbaar in een con
stitutioneel bewind. Onder een homogeen ministerie versta ik een
zoodanig bewind, hetgeen op grond van eenheid van beginselen naar
een vast. plan te werk gaat, dat daardoor then invloed verkrijgt en
uitoefent, die overeenkomt met de waardigheid en de roeping van
een gouvernement. Zoodanig een ministerie isin mijn oog on
misbaar, cn wel in Verband 1.° met de regten der kroon 2 o met
de werkzaamheden der siaten-gencraa!en 3.° en bepaald in ons
land met en overeenkomstig de beloftenbij de grondwets-berziening
gedaan, en 4.° in verband met de duidelijke bepalingen eo den on-
miskenbaren geest onzer Grondwet. Ik meen vorder dat een zoo
danig homogeen ministerie hier niet bestaat/ ook ditgeloof ik is
een historisch feit. en ingeval er beweerd wordt, dat het wel be
staat dan zal ik alleen zeggendat't ons zeer zeker niet kennelijk is
geworden indien het al bestaatmaar dat ons integendeel vele ver
schijnselen zijn gebleken van het tegendeel en dat overigensmogt
het al bestaan het niet onnoodi» te achten is, dat de kamer dien
aangaande eenige meerdere ophelderingen erlangt.
Ik beschouw, dat wij, ten gevolge van dat gemis van zulk een
onmisbaar homogeen ministerie, in ongelegenheden zijn geraakt en
nog in ongelegenheid vevkeeren dat die bezwaren oorzaak zijn dat
er geene behoorlijke afdoening van zaken plaats heeft. Ik wilten
betooge daarvaneen enkelen blik werpen op hetgeen in de tegen
woordige zitting der kamer is geschied en ik vraag wijders, wat zal
er nog worden verrigt? Waarschijnlijk Zal er vóór de sluiting der
zitting geene enkele der groote aangelegenheden waarvoor wij
eigenlijk zijn bijeengeroepen afgedaan zijn; noch de kieswet, noch
de provinciale wet, noch de gemeentewet, noch de wet op het on
derwijs zullen tot stand komen en als ons dan gevraagd zal worden
wat wij eigenlijk gedaan hebben zal liet antwoord zijn niets yiiiels«
Wij zullen in dit opzigt met zeer onaangename herinneringen huis
waarts keeren en toepassen het bekende gezegde van Napoleon bij
zijnen eersten veldtogt in Italië. En als wij ons zullen afvragen,
wat wij afgedaan hebben dan zal het antwoord moeten zijn.* eene
wet gemaakt voor de vermicellie- en maearonic-fabrijken en eene
Phïtrmacopcea en Nederlandsche apotheek ingevoerd)
Intusschen mijne heeren de zaak is ernstig en belangrijk dé
verantwoordelijkheid deswege rust niet enkel op liet ministerie, ze
rust ook gedeelte lijk op ons zeiven. Wij zijn lodh niet genoegzaam
verantwoord bij donatie als wij-ons bepalen moeten om te zeggen,
dat wij met ijver cn trouw gewerkt hebben. Als iemand ons vraagt
wat wij gedaan hebben en wij zullen antwoorden, dat wij trouw in
de sectiën zijn opgekomendat wij dc zittingen hebben bijgewoond
dat wij redevoeringen hebben uitgesproken cn dat wij liet consti
tutioneel geduld tol vervelens toe'iti "toepassing hebben gebragtzal
men dan niet te regt kunnen tegenvoeren dat toch onze roeping
niet is.vervuld en dat ons de ware springveer heeft ontbroken. En
om voor dit intellectueel onderwerp een zeer materieel voorbeeld
te kiezen weet men dan niet dat een spoortrein niet in beweging
kan komenzoo lang de locomotief er niettot voortstuwing gereed
is voorgespannen
Het is tijd dat de aandacht van het ministerie, van de kamer en
van de natie op deze aangelegenheid van groot gewigt worde geves
tigd, Ze eischt beantwoording en toelichting door het ministerie
t