Burgerlijke stand.
Mengelwerk.
De lafaard.
O
Clinge. Geboorten. 2 Dec. Rudolf,
z. van Florentinus Eduardus van Gij-
sel van Anna Clara Keppens. 3 Dec.
Petrus Franciscus Prosper, z. van Jo
annes Franciscus Bosman en van Va-
laria Rogiers. 6 Dec. Alois Marie, z.
van Petrus Theodorus Kindt en van
Maria Broekaart. Nicolaas August Ma
rie, z. van Francies de Moor en van
Armonica Pharazijn. 14 Dec. Joseph
Alois,wz. van August van Vlierbergen
en van Prudentia Clementina Wee-
maes.
Overlijden. 4 Dec. Petrus Franciscus
Prosper Bosman, oud 1 d., z. van
Johannes Franciscus en van Valaria
Rogiers. 11 Dec. Bonaventura Staes,
oud 91 j., weduwn. van Pelagia De
Man. 15 Dec. Bernardus Leonardus
Smet, oud 2 m., z. van Ludovicus
Cerijlus en van Maria Francisca Bleijen-
berg.
St. Jansteen. Hnwelijks-aangiften.
14 Dec. Pharaildus Franciscus van
Acker, oud 31 j., jm. en Florentina
Augusta Maria Vael, oud 22 j., jd.|
Geboorten 1 Dec. Clementine, d.
van Jan Frans Nachtegael en van
Maria Ludovica Aarts. 3 Dec. Leopol-
dus, z. van Henricus de Vliegher en
van Antonia Vernimmen. 4 Dec. Maria
Francisca, d. van Anthonius Bertram
en van Celestina de Windt. 5 Dec.
Maria Magdalena, d. van Jan Baptist
de Bakker en van Nathalia Maria Col
man. Hendrik Albert, z. van Charles
Louis Braem en van Marie Louise
Verplanke. 6 Dec. August, z. van Au-
gustinus Johannes Cammaert en van
Anna Buijsrogge. 7 Dec. Petrus, z. van
Emile Saman en van Rosalia van Looy.
10 Dec. Maria Coleta, d. van Carolus
Ludovicus Inghels en van Maria Jo-
sephina Kegels.
Overlijden. 7 Dec. René Janssens,
oud 8 m., z. van Joannes Levinus gen
van Adolphia Baert. 9 Dec. Johanna
Francisca Pen, oud 73 j., wed. van
Joannes Blendeman. Anna Maria Fer-
ket, oud 13 d., d. van Mattheus en
van Rosalia Dingeman. 13 Dec. Silvia
van Driessen, oud 64 j., d. van Anto-
nius (overl.) en van Maria Destombes.
15 Dec. Dominicus Josephus Schelf
hout. oud 72 j., echtg. van Caharina
Baert.
Hoek. Geboorten. 7 Dec. Wilhel-
mina Johanna Elisabeth, d. van Hen-
drikus Martinus Johannus Leenders en
van Elizabeth Walhout. Molle, z. van
Eise Eisma en van Sijtske Kok.
Overlijden. 1 Dec. Suzanna de
Regt, oud 75 j=, wed. van Federik de
Jonge. 13 Dec. Meggelina Pouwlina
van de Velde, oud 60 j., echtg, van
Dirk van Tatenhove.
Westdorpe. Geboorten. 4 Dec.
Michel, z. van Julma Maria Thomas.
Martinus, z. van Goverd Schooff en
van Pieternella Kesteloo. 10 Dec.
Aurél Camillus Marie, z. van Clemens
Joseph Gijsel en van Elizabeth Francis
ca Geilleit. 12 Dec. Stephanus Eduar
dus, z. van Petrus Dominicus Briquet
en van Julma Maria Soethaert.
Overlijden. 3 Dec. Veneranda
Maria de Puysseleire, oud 9 m., d.
van Alphonsius en van Emma Maria
„Wij zullen hen op de proef stellen.
Wee hun, als zij die niet doorstaan
Voorwaarts Geleid ons naar
den tempelJ."
Door Menelaus vergezeld en gevolgd
door een sterke wacht, aan welker
spits de Phiygiër marcheerde, betrad
Antiochus het voorhof van den tempel.
Waar voorheen vrome priesters Jehova
in onwankelbare trouw hadden gediend
tot aan het einde huns levens, dreunde
nu de geharnaste stap der roovers.
In geheimen angst, welken zij amper
konden verbergen, wachtten de pries
ters en levieten, die hunne eer ver
geten en den naam van hun volk
gebrandmerkt hadden, Antiochus, den
verbolgen koning, af.
„Gaat gij voor!" riep de koning
hen toe, geenszins lettend op hunnen
groet, en wees met zijn zwaard naar
den tempel. Zonder tegenspraak vol
deden zij bang aan zijn bevel. De reus
schoof achteloos het voorhangsel weg
en Antiochus betrad met zijn krijgers
het heiligdom. Op een wenk van den
vorst werd het gouden altaar afgebro
ken en midden in den tempel geplaatst.
„Breng alles hier, wat gij aan schat
ten in den tempel aantreft 1" beval de
koning. „Philippus, gij houdt een
wakend oog over het werk, maakt een
lijst van de buitgemaakte stukken op
en schrijft de waarde erachter. Begin
maar met dien zevenarmigen kandelaar
daar. Hij is zwaarwees voorzich
tig!"
Vervolgens ging hij naar de Tafel
Michiels. 10 Dec. Celina Maria Ver
nimmen, oud 2 j., d. van Camile en
Rosalia Maria Michiels.
Zuiddorpe. Geboorten. 3 Dec. Irma
Maria, d. van Levinus Audenaert en
van Maria Theresia van de Walle. 9
Dec. Julianus Alphonsus, z. van Ede-
mondus Johannes Simoen en van Cle
mentina Maria Louisa Velleman. Julia
nus Florimondus, z. van Rumoldus de
Bruijne en van Elisa Maria van Over
loop. 11 Dec. Prudent Alphonsus, z.
van Maria Christina Cappaert.
Overlijden. 2 Dec. Rosalia Dierick,
oud 57 j., wed. van Carolus de Letter.
8 Dec. Josephus Antonius Aerts, oud
72 j., weduwn. van Philomena Hesters.
Philippine. Geboorten. 7 Dec. Maria
Francisca Rosalia, d. van Aloysius
Eduardus Ploegaert en van Ida Fran
cisca Teirlinck.
Overlijden. 30 Nov. Elisabeth Maria
van Vooren, oud 28 j., (overleden te
Dordrecht), echtg. van Johannes Augu-
nius Dhondt. 6 Dec. Leonardus Adria-
nus Hoogerwerf, oud 39 j., echtg. van
Jacoba van Oosten.
0
Het was in de maand December,
vroeg in den morgen. Sedert den
avond marcheerden wij door rijst
velden, het water tot aan de knieën.
Daar went men wel aan, maar aan
genaam is het geenszins. Kortom,
wij marcheerden zwijgend, opmerk
zaam, beter dan bij de manoeuvres.
Ik ben een oud soldaat. Ik heb
negen jaren gedient en ben sedert zes
jaren sergeant. Hoevele soldaten ik
heb gedrild, hoevele ik het marchee-
ren en het schieten heb geleerd, het
is niet uit te rekenen. Maar nooit heb
ik de menschen zoo regelmatig,
in zoo goede orde zien loopen als
toen. Twee aan twee, zes schreden
van elkaar, volgens het reglement.
Halt
Een zonderlinge plek om halt
te maken!.... Terwijl ik "deze woorden
uitspraak, viel mijn korte pijp mij uit
de2mond^en|zakte weg in het slijk van
hef rijstveld.
Weemoedig keek ik haar na. Geen
pijp meer't Was mooiWee
moedig rolde ik mij een sigaret.
Plotseling hoorde ik eenige namen
van mijn compagnie afroepen, en de
soldaten verlieten hun plaats en liepen
snel door het water naar hun kwar
tiermeester toe, die met een groot
pakket onder den arm nader kwam.
Brieven Plaats en uur waren nu
werkelijk slecht gekozen om de brieven
uit te deelen. De lieden waren als
gek. Ik gaf niets om die brieven. Ik
zou ook niet hebben geweten, wie mij
zou schrijven. Geen famillie meer,
geen vrienden meerNiets meer 1 Ik
was heelemaal alleen op de wereld.
Mijn soldaten kwamen met hun brief in
de hand terug en namen hun plaats
weer in. Zij hielden de brieven in
handen, opdat ze niet nat zouden wor
den, voorzichtig, behoedzaam, bijna
eerbiedig.
der Toonbrooden en schatte hare
waarde. „Een goed stuk 1 Zet het
naast het altaar en leg den verderen
buit er op."
Weldra kon altaar en tafel de gou
den en zilveren bekers, schalen, wie
rookvaten en andere stukken, bij den
offerdienst in gebruik, niet meer be
vatten. De gewijde voorwerpen lagen
bont dooreen op den grond, en onder
walgelijke grappen telden dë ruwe
Syriërs de geroofde schatten.
Menelaus en zijne aanhangers zagen
zwijgend bij cfe plundering toe, alsof
het hun niet aanging, dat hebzucht en
euvelmoed in korten tijd uiteenrukte,
wat vrome ijver sinds eeuwen hier
bijeengebracht had. Doch toen An
tiochus onderzoekend het zware voor
hangsel bekeek, dat het heilige van
het Heilige der Heiligen scheidde,
verbleekten zij toch.
„Waarlijk, dit weefsel doet de kunst
der Sidonische meesters alle eer aan
riep de koning bewonderend uit. „Haal
dat voorhangsel naar beneden ik zal
het naar Olympia zenden, als een
offergave aan ZeusOverigens is
jeluis tempel vrij smakeloos; ik mis
er elk standbeeld, waaraan een kun-
tenaarsoog zich zou kunnen verlusti
gen."
Het voorhangsel viel, en de Hebreërs
wendden zich zwijgend af, om niet
met hunne sterfelijke oogen te zien
ontwijd, wat voor hunne vaderen
steeds het Heilige der Heiligen was
geweest. Wel keken zij vragend Me- I
j Mijn vriend Jacquet, van dezelfde
compagnie als ik, had ook een brief.
Waarschijnlijk van huis, Jacquet
vroeg ik hem.
Jacquet was eveneens sergeant,
maar veel jonger dan ik. Hij was een
mooie blonde jongen, van goede familie
en werd door zijn superieuren zeer
onderscheiden.
Ik zag hem van ter zij aan, terwijl hij
den brief las. Zijn blik scheen om-
floersd en ik zag heel duidelijk een
traan aan zijn oogwimper hangen.
Om hem tot andere gedachten te
brengen, schertste ik met hem endeed,
alsof ik zijn beweging niet had gezien.
Nu Jacquet, wat schrijft je liefste
je?
Hij keerde zich tot mij en antwoord
de ernstig:
De brief is niet van mijn lief
ste, hij is van mijn moeder...
Ah, ik schijn een dwaasheid te
hebben gedaan, zij het dan ook on
bewust.
Jacquet vervolgde met een lachje,
dat me door de ziel sneed
Het was eigenlijk beter, dat men
zulke brieven niet voor een slag uit
deelde, vindt ge ook niet, beste vriend
Ofschoon ik geheel van dezelfde
meening was, wou ik dat uit beleefd
heid niet toegeven-
Waarom Berichten van huis
zijn altijd welkom en aangenaam, waar
en wanneer men ze ook krijgt. Heb
je goede tijdingen gekregen
Jacquet schudde het hoofd.
O nee, integendeel
En verder sprak hij niet meer over
de zaak, maar bleef stil en in zich zeiven
gekeerd.
Zijn blik zweefde in de verte en
bleef lang, heel lang hangen aan den
horizont, waar toch niets bijzonders
was aan te zien dan een heel klein
stukje blauw. En ik vroeg mij zelf
af, waarom hij zoo naar den hemel
had te kijken en waarom op zijn
jongensgezicht zoon diepe ernst lag....
Voorwaarts, marsch
Eindelijk.... Uit volle borst comman
deerde ik„Voorwaarts, marsch
Mijn compagnie rukte op. Jacquet
scheen steeds nog te droomen. Het
was, alsof hij den order niet had ge
hoord, want achter mij hoorde ik de
luitenant roepen
Nu, sergeant Jacquet, wij bleven
achter.... Nu al....
Ik hoopte, dat mijn jongen vriend
zich zou verdedigen, maar geen ge
luid kwam over zijn lippen. Toen
scheen hij wakker te worden en hij
commandeerde, maar met een sleepen-
de stem, die moede en zonder leven
was „Voorwaarts marsch
Dat was zeker, met zoo'n stem
en op zoo'n toon mag geen onder
officier commandeeren, De woorden
„Voorwaarts, marsch" moeten klinken
als een klok, moeten geestdrift toonen
en geestdrift wekken.
Wat scheelde hem toch, dat hij zoo
veranderd scheen
Het was een moeilijke dag. Toen
de nacht inviel, marcheerdeu wij nog
altijd door het water, al kwam het ons
niet hooger dan de knieën. Achter
ons, over ons heen, floten de kogels
der kleine veldkanonnen.
We rukten langzaam, maar steeds
verderop. De roovers, tegen wie we
nelaus aan, of hij niet den moed zou
bezitten, verzet aan te teekenen doch
Menelaus zweeg. Door onderdanig
heid hoopte hij de eigenlijke schatten
van den tempel te redden, waarvan
hij nog te rechter tijd een en ander
voor zich zeiven in veiligheid had
gebracht. Al plunderde men ook hier
buiten de schatkamers, de geheime
bergplaatsen bevatten nog heel wat
meer Menelaus trilde er van, als
hij er aan dacht.
Zijn stille hoop zou nochtans blij
ken ijdel te zijn. Kalm, alsof het ge
heel onverschilige zaken betrof, beval
Antiochus„Zoo, hoogepriester, die
den tempel en zijn geheimen zeker
wel het beste'kent, breng ons nu eens
naar de onderaardsche gewelven
Verstijfd van schrik, kon Menelaus
geen woord uitbrengenhij maakte
slechts een buiging.
Er werden fakkels ontstoken.
Aschvaal, als een ter dood veroor
deelde, ging de eerlooze hoogepriester
Antiochus en diens krijgers zwijgend
vóór. Door kunstig verborgen deuren,
welke tot nu toe geen oog van een
Syriër had ontdekt, door lange gangen
ging men omlaag naar de uitgestrekte
kelders.
„Wanneer je geheugen je soms in
den steek mocht laten, dan heb ik
hier het plan van jeluis schuilhoeken
zeide Antiochus spottend „Dat plan
heb ik nog zesmaaaü"
Menelaus haalde beklemd adem en
vermaande den koning, dicht achter
vochten, spaarden hun kruit, ze wach
ten tot we nader waren gekomen.
Plotseling werd weer „halt" be
volen. De hoofdman liep voor het
front en zei met zachte, maar door
dringende stem, die door ieder kon-
worden verstaan
Wij hebben een onderofficier
noodig voor een zaak van vertrouwen
en van eer. Vrijwilligers worden ver
zocht naar voren te treden
Natuurlijk trad ik dadelijk naar
voren,
Maar ik was niet gelukkig. De
kapitein, die reeds in Afrika mijn
superieur was geweest zeide
Je zult je kalm houdenwe
kennen je en zullen je weten te vinden,
als we je noodig hebben.
Dus deze kleine gunst weigerde men
mij. Nu dan, men mocht een ander
nemen. En ik dacht bij me zelf:
Dat zou iets voor Jacquet zijn
om bekend te worden en carrière te
maken.
De kapitein scheen er precies zoo
over te denken, want hij was voor
Jacquet blijven staan en herhaalde
Wie geeft zich vrijwillig aan
Het was duidelijk, dat men dezen
geluksvogel Jacquet vooruit wilde
helpen. En wat zag ik? Mijn blonde
jonge vriend keek voor zi.ch op den
grond onder den blik van den supe
rieur en bleef stom, wat anders zijn
gewoonte niet was,
Drommels, de kapitein scheen woe
dend te worden. Ik zag, hoe hij aan
zijn knevel trok en hoorde hem zeggen
Het schijnt dat de kerel bang is
voor zijn leven
Dat was hard.
Jacquet werd rood in zijn gezicht,
maar hij antwoorde niets.
Toen heb ik bij mezelf gezegd:
Waarachtig, je bent een laf
aard, beste vriend
Kort en goed, Berthelot van de
derde sectie kreeg de opdracht, hij
kwam terug zonder een schampschot.
En toen ging het weer verder. Maar
ditmaal duurde de stilte niet lang.
Tweehonderd meter van den citadel
verwijderd loste men een salvo op
ons, Drommels, dat was een regen
van kogels, rechts en links vielen
ze plassend en sissend in het water.
Wij schoten er ook dapper op los,
maar de vijand vond bescherming
achter de muren.
Er werd aanvallen geblazen.
We vielen aan als krankzinnigen.
Maar de toegang tot den citadel lag
achter een drie meter breeden wal.
Men moest den wal opklauteren onder
een moordenden kogelregen. Het zou
nog gegaan zijn, als de vijand den
reeds moeilijken weg nog niet had
versperd door een palissade van bam
boes.
Deze palissade vroeg vele offers
Ik zag voor mijn oogen mijn beide
luitenants, den bataljons-commandant
en vele anderen vallen Het ging
niet, men kwam er niet door. De
kapitein vloekte als een bezetene.
Toen keerde hij zich plotseling om en
gelastte
Een sectie, palissade be
stormen
Ditmaal was het ernst, bittere ernst.
Die naar boven klauterden, zagen den
wissen dood voor oogen.
hem te blijven, aangezien bedriegelijk
overdekte valkuilen met een vreese-
lijken dood dreigden.
Alle schatten van weduwen en wee
zen, alle kronen en versierselen, welke
vreemde vorsten als offergaven aan
den tempel hadden geschonken, wer
den geroofd.
Met hoogopgeheven fakkel monsterde
de koning de zorgvuldig bewaarde
schatten en volgde toen den hooge
priester naar boven, terwijl zijne
krijgslieden onder streng toezicht den
buit aan 't daglicht brachten.
De overwinnaar Antiochus meende
het zeer ernstig met de plundering
van het heiligdom, dat zagen de aan
hangers van den hoogepriester met
oogen, die koortsachtig schitterden en
waaruit de angst blonk, terwijl het
koude zweet op hun gebogen voor
hoofden parelde.
Gouden en zilveren baren lagen
achteloos op den grond en kostbare
ketens, met edelgesteente versierd,
rinkelden in de handen der roovers.
De gouden kransen en platen, die
als offergraven van vreemde vorsten
en volken boven de ingangspoort van
den tempel hingen, werden er afge
rukt menig juweel van goudsmeekunst
brak onder de ruwe soldatenvuist in
stukken. Zelfs werd van alle deuren
en wanden het kunstig koperen be
slag gesloopt.
Eindelijk was het werk der plunde
ring afgeloopen. Geen hoekje van
den tempel scheen nog iets te bevat-
Het scheen bijna, alsof de kapitein
nog een beetje boos was op den
kleinen sergeantwant hij liet er on
middellijk op volgen
Tweede sectie, voorwaarts,
marsch
Tot uw dienst, kapiteinzei
Jacquet.
En toen hij mij voorbijiep, haalde
hij een pakje brieven uit den zak en
gaf ze mij met de woorden
Bewaar ze voor me, kameraad!
En toen ging hij met zijn sectie in
't vuur.
Hij scheen grooter geworden, Bleek,
maar met hoog opgericht hoofd, kalm
en stil ging hij den dood tegemoet.
Geen kreet, geen vloek, eenige korte
bevelen, men haalde de palissade
omver.
En van boven schoot men. De
kogels floten en troffen bijna altijd....
Welk een eindeZe zijn allen
gebleven, de kameraden, allen...
Jacquet evengoed als de anderen,
maar als de laatste, toen het bevel
van den kapitein was uitgevoerd en de
weg vrij was. Hij kreeg een kogel
midden in het voorhoofd en viel neer,
zooals een boom neervalt bij den be-
slissenden bijlslag...
Den volgenden morgen zag ik de
de mij toevertrouwde brieven door.
Ik wou graag weten, waarom Jacquet
zich eerst een lafaard had getoond,
om een paar uren later als held te
sterven. Er moest iets achter steken.
Dat zou ik uit de brieven, die ik in de
hand had, kunnen vaststelen. Ik haalde
den brief dien hij dienzelfden dag had
ontvangen uit de enveloppe.
O, welk een brief was dat
Zijn moeder schreef aan haar
lieveling.
„En ten slotte, mijn geliefde zoon,
mijn George, je neemt je in acht, niet
waar? De tijd vergaat wel langzaam,
als men zich verveelt, maar men moet
de verveling van zich schudden en
zeggen, dat alles voorbijgaand is. Men
moet aan de toekomst en niet aan het
heden denken.
Zeg dit in 't bijzonder tot je zelf,
mijn lieve George, dat je mijn eenige,
mijn alles bent. Ik heb alleen nog jou
op de wereld. Als jou een ongeval
overkwam, zou het ook mijn einde zijn,
dat is zeker. Ik reken daarom op je.
Het is niet je plicht om als dapper
soldaat uit te munten. Als men het je
beveelt, doe je plicht als goed soldaat,
maar stel je niet bloot aan het gevaar,
waar je het kunt vermijden. Dat ver
bied ik je Of neen, mijn eenig be
minde jongen, ik verbied het je niet,
ik verzoek het je alleen, ik smeek het
je. Voordat je overmoedig bent, denk
aan mij, voor wie jij van den morgen
tot den avond de eerste en laatste ge
dachte bent... En jij zult je niet noo-
deloos in gevaar storten, daar ben ik
van overtuigd, want je hebt het me
beloofd.
Men is geen lafaard, mijn zoon, als
men veel van zijn moeder houdt
De brief ontviel aan mijn handen, zoo
beefde ik. Nu begreep ik alles.
Dat was de reden, dat sergeant Jacquet
door een kogel in het voorhoofd getrof
fen, stierf als een held, nadat men hem
tweemaal op denzelfden dag voor een
lafaard gehouden had.
ten, wat de hebzucht der Syriërs kon
opwekken. De schatmeester waar
deerde elk stuk afzonderlijk en meldde
toen den koning, dat de buit minstens
achttienhonderd Attische talenten be
droeg.
„En hoeveel krijgen wij dan van
de slavenhandelaars? vroeg Antiochus
den Phrygiër.
„Dat zullen wel vierhonderd en
veertig talenten zijn, heernegentig
slaven tegen één talent gerekend,"
antwoordde Philippus.
„Zijn dat al jeluis schatten dus
wendde Antiochus zich tot den hoo
gepriester.
„Ja, vorstantwoordde Menelaus,
en trachtte kalm den vorschende blik
van den tyran te verdragen.
Reeds wilde de Syriër het ontwijde
heiligdom verlaten, toen een bende
zijner krijgsknechten, die de bibliot
heek hadden geplunderd, onder grove
scherts me't groote schriftrollen kwa
men aandragen, welke zij lachend hem
voor de voeten wierpen.
Ditmaal kon zelfs Menelaus een op
welling van afschuw niet onderdruk
ken, en wrevelig riep hij den barbaren
toen „Laat dat nuttelooze spel, want
die dingen hebben voor uwen meester
hoegenaamd geen waarde."
„Zwijg, jood donderde Antiochus
den verschrikten hoogepriester toe.
„Hier beveel ik. Ik alleen
Wordt vervolgd