Van alles wat.
Mengelwerk.
Moeder.
van Johanna Elisabeth Butler. Eliza
beth Aaltje, d. van Jan de Feijter en
van Cornelia de Feijter. 28 Oct. Fran
cois Martinus, z. van Pieter Jacobus
Eijke en van Anna van Fraeijenhove.
31 Oct. Marinus, z. van Cornelis de
Feijter en van Geertruida Janna Ver-
poorte.
O
Een omwenteling in den graan
bouwUit Londen wordt bericht, dat
daar in landbouwkringen groot op
zien verwekt is door een uitvinding
van den Engelschen geleerde Mel
ville die er in moet geslaagd zijn,
aan het einde der lente en in het be
gin van den zomer zaaikoren uit te
zaaien, en daarvan reeds na negen
weken de rijpe opbrengst te oogsten
Melvelle doet daartoe het zaaizaad
een scheikundig proces ondergaan,
waarvan hij het geheim voorloopig
bewaart, maar dat hij bekend zal
maken zoodra hij een voldoend aan
tal proefnemingen gedaan, en maat
regelen genomen zal hebben om zich
het eigendomsrecht van zijn uitvin
ding te verzekeren.
Verscheidene proefnemingen heb
ben reeds plaats gehad in Engeland.
In den omtrek van Londen werden
van 18 tot 25 Juli 1.1. verscheidene
hoeveelheden zaad, behandeld vol
gens de methode-Meiville uitgezaaid
in weerwil van het ongunstige weder
schoot het zaad overal binnen vijl
dagen op, en is nu zoover gevorderd
dat het in de laatste week van Octo
ber geoogst zal worden.
De uitvinder had ook granen ver
strekt aan eenige landbouwers in
Saksen, die eveneens dezelfde resul
taten verkregen hebben.
o
Een kalm heer. De Britsche kruiser
„Bredford" heeft onlangs in de straat
van Korea schipbreuk geleden en ne
gentien stokers kwamen om het leven.
Toen om 5 uur 's morgens, zoo ver
telden de geredde matrozen, die thans
weer in Engeland zijn aangekomen,
het schip plotseling op een groote golf
omhoog werd geheven en weer terug
viel, ontstond er een vreeselijk gekraak,
alsof het ijzeren zeemonster zijn rug-
gegraat op de rotsen brak. De man
schappen holden en schreeuwden door
elkaar.
De kapitein stak evenwel kalm een
sigaret aan en toen hij hiermee gereed
was, zeide hij„kalm. Ik alleen heb
hier te bevelen." Zijn rustige houding
imponeerde de matrozen dusdanig,
dat zij aan het werk gingen, alsof de
„Bredford" op een kalm zeetje stoom
de, totdat de andere schepen van het
eskader kwamen, die de bemanning
overnamen, daar er geen kans op be
houd van de „Bredford" bestond.
o
Lijstervangst. In de trekmaanden
der vogels wordt in vele streken van
ons land, nog heel wat gedaan aan
„En wij Wat zullen wij doen onder
den onrechtmatigen hoogepriester
„De heiligheid des tempels, de roem
der wet en de eer van God zijn niet
aan een eenvoudigen naam gebonden.
Jehova heerscht over koning en slaaf
Hij zal degenen, die zich tegen Hem
verzetten, voor zich weten te doen
buigen. Zoolang ik door den koning
niet opnieuw in mijn ambt ben be
vestigd, moet gij mij trachten te ver
geten en Jason beschouwen als uwen
hoogepriester, opdat er niet nutteloos
bloedvergieten plaats hebbe of verwar
ring onder het volk ontsta. Moet er
door die onzalige tweespalt dan nog
maals een onwettige tempel verrijzen,
gelijk de Samaritanen er eens een op
den berg Garizim hebben gebouwd
Biedt geen wederstand, opdat met u
niet ook de laatste getrouwe dienaren
van den tempel worden verdelgd.
Noch twist noch tweedracht heersche
onder u in deze heilige stedewant
gij dient niet de menschen, maar God
En maakt nu plaats, want ik wil voor
het aanschijn des Allerhoogsten treden,
om voor het laatst in den tempel te
bidden voor mij, voor u en voor mijn
volk
Met opgeheven hoofd stapte hij naar
het Heilige, en de zijnen wierpen zich
tusschen het brandofferaltaar en den
tempel op de knieën en smeekten
voor hem tot Jehova, opdat deze Zijne
hand niet van hem zoude aftrekken.
Toen Onias eindelijk uit het hei
ligdom trad, straalde zijn gelaat van
het lijsterstrikken. Voorheen vermaak
ten de qooge heeren zich bij wijze van
sport met het vangen van lijsters, vin
ken en snippendit werd toen be
schouwd als een genoeglijke herfsttijd
korting, zoo zelfs, dat gedurende de
eerste weken van October men geen
rechtzittingen hield, en zelfs aan de
Hooge School te Leiden een „Vinken-
vacantie werd gegeven. Dat in die
dagen ook medelijden gevoeld werd
met de arme stakkers van dit vermaak,
bewijst het volgende uit Daniël Wil-
link's „Amstellandscbe Arcadia" (1737).
Zittende bij het vinkennet var. dr. Gijs-
bert van Toll te Wassenaar, drukt hij
zijn ergernis uit in deze regels
De onnoos'Ien, die van overzee,
Gants afgemat, uit vreemde landen,
Hier zoeken een gewenschte rêe,
Al zwervende over duin en stranden,
Daar uwe list de netten spreidt,
En tracht de vreemden te bedriegen,
Als 't nagebootst fluitje vleit.
De schaar, die over 't net komt vliegen
Tot zij, ach I op dat doodelijk zandt
Zich zetten om hen rust te geven.
Straks wordt de vlugge schaar vermant
Elk wil te laat hier bergen 't leven,
Dan komt de moorder in zijn luim,
Blijgeestig om dien vangst, aansluipen
En drukt met zijn verharde duim
De hoofdjens plat. De veertjens drui
pen
Besprengd met het onschuldigbloedt.
Van vermaak is het lijsterstrikken nu
een beroep om den broode geworden.
Het bedrijf blijft er even ergerlijk om.
Hbl.
o
Toch ontsnaptOp een avond der
vorige week heeft de gemeenteveld
wachter Ten Brink, te Velsen, eenige
bange oogenblikken doorleefd. Hij
trachtte op een tamelijk eenzamen
weg een strooper te arresteeren, die
nog gevangenisstraf .moest ondergaan.
Deze bood echter ernstig verzet, zoo
dat Van den Brink hem eerst een ge
weer en daarna een groot mes moest
ontworstelen. Daar op het geroep
om assistentie geen hulp kwam op
dagen, wist ten slotte de strooper te
ontkomen. Later heeft men met behulp
van rijkspolitie hem nog trachten op
te sporen, maar tot heden zonder re
sultaat. H.
o
Sedert vijf jaar bewoonde de leer-
aar Sven Holmberg een eenvoudige
verdieping in een zijstraat der kleine
stad en kende alle menschen, die zich
op de binnenplaats van het groote huis
plachten te vertoonen.
Nu miste hij al bijna een week daar
onder zijn vensters een oud, grijs hoofd,
ofschoon dat grijze hoofd behoorde aan
een waschvrouw, die hem totaal on
verschillig was.
Toen hij den zevenden dag 's morgens
naar de school ging, kon hij 't niet
nalaten, in de benedengang een der
buurvrouwen te vragen„Wat is er
met vrouw Petterson Ik heb haar
verscheidene dagen niet gezien."
In een kleine gemeente kent men
elkaar allen, en zonder verbazing over
kalme berusting.
Toen kon Judas zijne smart niet
langer bedwingen.
„Nu gaat gij henen," riep hij, „en
de gruwel der ontzetting trekt deze
hallen binnenEn hij wierp zich
voor den hoogepriester op de knieën
en kuste zijn bevende handen. „Vader,
zegen ons!" riepen ook de andere
getrouwen, terwijl zij om hem heen
knielden.
Onias hief zegenend de handen op
en sprak een stil gebed. „Jehova zij
met u, die bedroefd van harte zijt
riep hij. „Treurt niet om mij en
smoort uwe klachten. Ook mijne hoop
berust op den Heer, aangezien ik weet,
wat Isaias de profeet zingt„Die op
den Heer hopen, ontvangen nieuwe
kracht, zij zullen vleugelen aannemen
als adelaars, zij zullen loopen en niet
bezwijken, wandelen en niet moede
worden
Nog eenmaal groette hij met de hand,
wierp een langen, wccmocdigen af-
scheidsblik naar den tempel en begaf
zich toen, steunend op zijn zoon, naar
buiten, in de ballingschap.
HENELAUS HOOGEPRIESTER.
L
Drie jaren waren voorbijgegaan.
Zij hadden den hoogepriester Onias,
die nog steeds in ballingschap leefde,
den zoo vurig verlangden terugkeer
niet gebracht. De getrouwe Israëlie
de vraag werd geantwoord „Vrouw
Petterson is vannacht gestorven."
't Was zonderling, dat de dood van
die, hem geheel vreemde vrouw, dr
Holmberg, die een gezin had en steeds
krap in zijn geld zat, aanleiding gaf,
in de eenige dagen later beginnende
Paaschvacantie, een reis te ondernemen
naar een klein dorp in een afgelegen
provincie.
Vrouw Petterson'slot herinnerde hem
bestendig aan een ander grijs hoofd,
dat zich vele jaren lang, toen 't nog
niet grijs was, eiken avond had gebogen
over zijn bed, hem later met liefdevolle
zorg had geleid bij zijn eerste schreden
in de wereld en hem nu sinds volle
zeven jaren lichamelijk uit 't oog ver
loren had.
Hij was geen onhartelijke zoon. Hij
schreef driemaal per jaar aan zijn oude
moeder, soms viermaal, en dikwijls lag
een bankbiljet in den brief, klein voor
een financier, groot voor een armen
leeraar en ontzettend groot voor een
moederoog. Zijn vrouw schreef vrien
delijke groeten op aardige, kleine kerst
kaarten, en toen de prentbriefkaarten
in gebruik kwamen, trachtten de kinde
ren af en toe grootmoeder'n voorstelling
er van te geven, hoe heerlijk het te
Gropkopig was, en welke paleizen daar
stonden,
Maar op de dikwijls herhaalde vraag
van de naaister, die de brieven schreef
voor de oude smidsweduwe, of ze haar
zoon dan nooit meer zien zou, volgde
steeds het korte antwoord
„Misschien dezen zomer." En met
eiken zomer, die verging, werd de hoop
om hem te zien zwakker, de oogen,
waarmee ze hem zou zien, droever.
Dr Holmberg klopte op een regen-
achtigen April-avond lang vergeefs aan
de deur van het kleine huisje, waar hij
als kind had gewoond eindelijk werd
die deur heftig opengetrokken, een ruw
barsche stem riep hem toe, dat hij naar
de maan kon loopen en vertelde hem
brutaal, dat de weduwe Holmberg haar
huis vier jaar geleden verkocht had en
nu bij den spoorwegarbeider Olssons
woonde.
Dit sneed den doctor door de ziel.
Het huis verkochtDat had hij nooit
geweten. Groote Godleed zijn moeder
gebrek Hij had toch geloofd, dat de
smederij en de kleinigheid die vader
had nagelaten, vereenigd met de vlijtige
hand van moeder en de armzalige pen
ningen, die hij haar zond, voldoende
waren voor haar om te leven.
Met beklemd hart klopte hij aan de
vreemde deur en weldra had hij zijn
moeder in zijn armen. Hoe oud en
verwelkt was zij gewordenMager
als een geraamte, klein als een kind,
veel witter en stumperiger dan vrouw
Petterson was geweest.
Haar oude hart jubelde van vreugde,
toen ze hem zag, en haar geheele' ver
schrompelde gestalte sidderde van ont
roering maar over de lippen der wedu
we kwamen slechts de woorden
„Kijk, kijk, zijt gij 't, Sven 't Is
leelijk weer buiten, geloof ik. Ga toch
zitten, dan zal ik gauw een kop koffie
voor u zetten."
„Moeder, moeder,' waarom hebt ge
mij niet geschreven,^eer ge het huis
verkocht?"
„Wat zou dat gegeven hebben Gij
hadt andere dingen genoeg om aan te
ten ondergingen in die dagen midden
in hun vaderland een diepere'en meer
beschamende vernedering, dan zij ooit
tijdens de gevangenschap onder de
vreemde volkeren hadden geleden
want de smaad, die hun elders in de
gevangenschap wedervoer, werd hen
aangedaan door vreemde overheer-
schersterwijl de schande, waarmede
zij thans in de heilige stad en in den tem
pel werden overladen, uitging van hunne
eigen broederen. Zij werd hun aan
gedaan door Jason, den onrechtmati
gen hoogepriester, door afvallige He-
breërs, die het priesterkleed droegen,
door Sadduceën, die datgene bespotten,
wat den aan de Wet getrouwe zonen
van Abraham steeds heilig was ge
weest. En hoe openlijker, en uittar
tender de Griekschgezinde joden, onder
de bescherming der Syriërs. dingen
bedreven, die eiken weldenkende in
Israël een gruwel waren, des te stiller
en versaagder werden de aanhangers
der rechtmatige oude orde.
Wel morden zij heimelijk, maar
tegenover zulk een groote tegenpartij
vonden zij onder den druk der Syri
sche opperheerschappij niet den moed,
openlijk tegen den goddeloozen hoo
gepriester Jason en diens aanhang op
te staan.
Niemand voelde in die drie jaren
de schande van zijn volk dieper en
smadelijker dan Judas. Wel zou hij
na den val van den hoogepriester
Onias liefst Jerusalem verlaten hebben,
maar zijne studiën waren nog niet
denken. De Olssons zijn geel goed
voor mij... Maar wat is 't schoon dat
ik u nog eens zie!"
Zij blikte bijna angstig rond in de
kleine, niet al te propere kamer, waar
een vrouw van middelbaren leeftijd met
moeite vierkinderenstilhield in den hoek,
waar ze hen had gestopt. Holmberg
sloeg de oogen neer en bloosde over
het afgedragen kleed, dat de magere
gestalte omhulde die nu juist druk
bezig was bij de kachel, om koffie te
zetten.
„Slaapt ge 's nachts hier, moeder
„Neen, ik slaap hiernaast, en de
naaister ook, die altijd de brieven
schrijft," zei het oudje, en met zekeren
trots, wijl zij 't tenminste in één op
zicht beter had dan haar zoon vrees
de, opende zij de deur van een klein
zijvertrekje.
„Gaat 't dan... krijg... Ik bedoelkunt
ge wat doen met uw oude handen,
moeder?" vroeg hij zacht.
Met de handen is 't goddank niet
zoo slim, als die rheumatiek er maar
niet in zat. Maar... ge, ge moet niet
boos worden, Sven... de laatste jaren
kan ik niets meer zien."
Het werd hem duister voorde oogen
en met moeite bracht hij uitGroote
God Ziet ge niets Kunt ge niets
meer zien
Zij streelde met de kleine, bruine
verschrompelde hand zacht langs zijn
mouw en iets, dat een glimlach geleek,
gleed over de verwelkte trekken.
„Ja, u zie ik, Sven, en de zon en
de huizen en den trein, als die voor
bij komt. Maar het werk kan ik niet
meer zien. Ik doe nu haast niets
anders meer dan kousen breien... Hoe
oud is uw kleinste, Sven
„Vier jaar," antwoorde hij met ge
broken stem.
„Dan passen ze riep zij verheugd,
trok van de tafel in het kamertje een
lade open, zocht een poos en reikte
hem dan een paar witte wollen kousen
toe, dik heel dik.
„Hebt ge die voor haar gemaakt,
moeder?" vroeg hij, de hand langs zijn
oogen strijkend.
„Neen, eigenlijk waren ze voor Selma,
haar zusje, maar die zal er wel uitge
groeid zijn, denk ik; want ge zijt immers
al dien tijd niet hier geweest!"
Dit was haar eenige woord van ver
wijt, maar, ach God hoe smartte dat 1
Doctor Holmberg zonk neer op een
stoel, in het kamertje, 't laatste hoekje
van zijn ouderlijk huis, en hoorde
slechts vaag, hoe de naaister thuis
kwam en de drie vrouwen druk bezig
waren, fluisterde en haastig heen en
weer gingen. Eindelijk legde zich een
tengere hand op zijn schouder, en uit
de oude stem klonk nog duidelijker
dan daar straks de jubeltoon, toen zijn
moeder vroeg„Sven, wilt ge nog
eenmaal in uw leven met uw moeder
eten
Holmberg zette groote oogen op. Bij
hem thuis ging het zuinigjes, elk geldstuk
moest tweemaal worden omgekeerd en
niet dikwijls had hij de middelen voor
zulke goede dingen, als zijn moeder hem
hier nu opdischte lekker brood, kreeft
uit een blik, uistekende ansjovis,
prachtige kaas, een biefstukje en bier.
Ja, de naaister had wel twee uur lang
in- en uitgeloopen, maar de kosten....
vanwaar had zijn moeder dat geld
voltooid, en het strenge gebod zijns
vaders, alsmede de smeekbede van
Jethro, zijn leermeester, boeiden hem
aan den tempel. Op last van Jethro,
bracht hij al wat er in dien tijd be
langrijks aan den tempel voorviel, ter
kennis van den verbannen hoogeprie
ster Onias, die met zijn zoon nog al
tijd in de vrijstad Daphne vertoefde
en dikwijls brieven en boden naar
den koning Antiochus zond, om er bij
dezen op aan te dringen, hem weder
in zijne rechten te herstellen doch
vruchteloos, want de stem van den
grijsaard vond bij den vorst geen ge
hoor.
Deze drie jaren hadden ook Judas
menige onverdiende vernedering van
den kant des onrechtmatigen hooge-
priesters gebiac'nt, en trouwelooze
priesters en lichtvaardige tempelscho-
lieren wedijverden met elkaar, om hem
het leven aan den tempel ondragelijk
te maken. Uit den jongeling was een
verbitterd man gegroeid, een eenzame
en onbegrepene, wiens onomwonden,
scherp oordeel de boosheid en vijand
schap zijner tegenstanders uitdaagde,
en die men luider en met nog meer
geringschatting dan ooit den schimp
naam „Volksverachter" naar het hoofd
wierp. Lang reeds zou Jason den
Volksverachter den toegang tot den
tempel hebben ontzegd, hadde de
voorzichtigheid hem niet verboden,
zich openlijk en voor altijd het oud-
adellijk geslacht der Asmoneërs tot
vijand te maken.
't Was hem, of de hapjes eten hem
zonderling groot in den mond werden,
en of de maaltijd heel lang duurde.
Toen die geëindigd was, stond de vrouw
op en vouwde de handenen 't zou
doctor Holmberg onmogelijk geweest
zijn, niet het tafelgebed zijner kinder
jaren luid uit te spreken, als in de
dagen, toen in de woonkamer der smede
rij de papschotel dampend op de tafel
stond, en de oude Holmberg binnen
kwam, en zijn schootsvel aan een spijker
hing.
Na 't eten naderde de oude vrouw
haar zoon, bijna angstig en fluisterde
„Sven, 't is misschien een schande,
't aan te bieden, maar ik zou u zoo
gaarne om iets vragen, dat mij zoo
erg veel pleizier zou doen..."
Doctor Holmberg voelde dat 't bloed
hem naar de wangen steeg. Zeker had
de nabijheid van den lang ontbeerden,
geliefden zoon den dam van haar
onderdrukt verlangen doen bezwijken,
haar uit het vreemde huis te helpen
en mee te nemen naar hen, die hem
lief waren. Nu zijn vrouw was een
officiersdochter, zijn huishouden was
armoedig, en het ging langzaam met
't afbetalen der studieschulden maar
zijn hart riep luidt, dat er in zijn huis
een hoekje en aan zijn tafel een stoel
te vinden zou zijn voor zijn moeder,
de smidsweduwe, als zij het wilde...
„Wat is er, moeder?" fluisterde hij
week, en sloeg den arm teeder onder
steunend om de magere schouders.
„Ja, ziet ge er zijn twee heel fijne
hotels, vlak bij het station maar Lotta,
de naaister, kan bij vrouw Olsson
slapen want Olssen heeft nachtdienst
en ik heb twee goede dekens en
lakensdus als ge wilt, Sven..."
„Wilt... wat, moeder stamelde hij.
„Ja, als gij nu zoudt willen slapen
op Lotla's sofa, in mijn kamertje... want
dat was mij het zwaarste in de jaren,
sedert het huis verkocht is, dat ge niet
bij mij zoudt kunnen slapen, omdat
ik u geen eigen thuis meer had aan te
bieden."
Doctor Holmberg had een prop in
de keel. Hij keek naar de overblijfselen
van het goede maal, naar 't witte tafel
laken en 't porceleinen bord met de
smalle, blauwe randjes de andere drie
borden waren gewoon wit waai van
hij gegeten had en hij keek naar bin
nen, naar de slaapsofa met helder witte
beddegoed. Hij wendde den blik af,
opdatniemand kon zien, wat er in
zijn oogen gebeurde, en mompelde
„Maar moeder, hoe kunt ge me toch
zoo fijn en prachtig ontvangen
„Ja jongen, ge ziet dat de winkels
hier niet zoo slecht zijn, en gisteren
was 'tjuist slachtdag geweest; Mina
van den stationschef stond mij haar
eigen biefstuk af, toen zij hoorde, hoe
't hier stond."
„En het geld? En het porselein,
en 't tafelgoed, en 't schoon beddegoed,
moeder?"
Zij richtte haar gebogen gestalte op,
zoo goed als 't ging, en haar stem had
weer iets van den vermanenden klank,
waarmee zij hem, toen hij een kleine
jongen was, waarschuwde voor de
spattende vonken van den smidse.
„Wat praat ge nu toch, SvenIk
heb immers op u gewacht, al dien tijd
(Amstelbode).
Hoe eenzamer Judas zich gevoelde
des te meer hechtte hij zich aan No-
man, den slaaf zijns leermeesters en
laadde daardoor den spot zijner hoog
moedige makkers op zichdoch zelfs
de hem onvoorwaardelijk en trouw
toegenegen Arabier waarschuwde hem,
zich door zijn scherpe taal niet al te
veel vijanden aan den tempel te maken,
en meer dan eens riep hij hem het
woord te binnen: „Gij zult meer vlie
gen vangen met één lepel honig, dan
met een geheel vat azijn 1"
Oordeelkundige mannen, die in den
hoogen raad zaten, waren bij de troons
bestijging 'van den nieuwen koning
beducht geweest voor ernstige gevol
gen en hadden zulks onverholen te
kennen gegeven. Het scheen evenwel,
dat deze vrees ongegrond mocht ge
noemd worden, want tot nu toe waren
er drie jaren verstreken, zonder dat
Antiochus in het openbaar vijandige
stappen tegen de joden had gedaan.
De koning der Syriërs, die zijn aan
zien in het rijk door krijgsmansroem
wilde bevestigen, had trouwens wel
wat anders te doen, dan zich te be
moeien met de joden, die in hunne
slaafsche onderworpenheid tot nog toe
geen reden tot klagen hadden gegeven.
Voorloopig was het hem dan ook niet
te doen, zijn kracht te toonen aan een
klein volk, hetwelk toch reeds door de
Syriërs onder het juk was gebrachthij
moest een sterkere tegenpartij zoeken,
om roem en eer te behalen.
Wordt vervolgd.