Yan het Oostelijk oorlogstooneel. Op Zee BIN NKN land. Raad voor de Scheepvaart. UIT OMSEVm Duitschers zich op alles hebben voorbereid, zijn bekerde kenners van jgoede fokpaarden naar Merxem gekomen om de beste exempla ren, die België bezit, te annexeeren, zoo werd de bekende stamboekmerrie van Martinus Joosen te Merxem geannexeerd voor den prijs van fr. 2000. Deze merrie had eene waarde van fr. 10.000 en was even voor het uitbre ken van den oorlog bekroond met de Onder- houdspremie van de provincie Antwerpen van fr. 2000 jaarlijks. Heden, 15 Augustus, moesten de eigenaren van fokmerries in den kring Stabroek hunne paarden komen presen teeren en het lijdt geen twijfel of ook daar zullen de beste fokdieren worden medegenomen voor schandelijk lage prijzen. De gewone soldaten spreken er dan ook schande van dat deze paarden, onbruikbaar voor den militairen dienst, eenvoudig door de Duitschers worden geannexeerd om daarvan te fokken, zoodat wanneer straks de vrede zal zijn gesloten, België ook geheel zal zijn beroofd van den roem, die thans van het Belgische zware fokpaard alom bekend was geworden, geheel in handen zal zijn van de overheerschers van heden, andermaal in strijd met alle overeenkomsten. In de loopgraven voor Riga. Wilhelm Hegeier vertelt in het »Berl. Ta- geblatt* van den strijd voor Riga. Zie den berg daar aan. Daarachter staat de Russische artillerie opgehoopt. Daarachter de tien centimeter, de vijftien centimeter, tot de achtentwintiger houwitsers toe. Tenslotte ko men dan het achterst de geweldige scheepska- nonnen. De berg is een zee van wolken, zwarte, geelgroene, grijze rookmassaas, waaruit roode vlammentongen lekken. Hij schijnt een vul kaan, waarvan het binnenste in oproer is. Waren het echter maar vonken, steenen en lava, die hemelhoog worden omhooggeslingerd. Wat hij uitspuwt zijn echter blokken staal ter hoogte van een man. Waar zij neerkomen, ont staat een gat van tien meters doorsnede. De soldatenhumor, die geleerd heeft met den dood te spelen, noemt ze »familiebaden«. Inderdaad heeft menige huisvader in zulk een gat zijn bloed- en doodsbad genomen. Zestig soldaten hebben hier in een schuil plaats toevlucht genomen. Ze zitten dicht naast elkander op twee smalle banken, die aan gebracht zijn laugs de wanden van het lange lage hol. Van het onophoudelijk dreunen trilt de grond, het water in de glazen, waarmee de soldaten bun brandenden dorst lesschen, sid dert, en de opgehangen geweren wiegen aan hun riemen. Een paar stompjes kaars verlich ten het duister. Er heerscht een ondragelijke zwoelte Den mannen loopt het zweet lang het gezicht. Vele houden met de handen de ooren toe en zitten voor zich heen te staren. Andere paffen uit hun pijpen met een overschillige uitdrukking, die zeggen wil: Wat kan ons ge beuren, op zijn hoogst de doodDaar zit een klaverblad nog dichter bij elkaar dan hun op eengedrongen buurlui. De twee rechts en links hebben broederlijk hun handen op de schou ders van den middelman gelegd, die hartstoch telijk met opgeblazen wangen op een mondhar monica speelt. Alle drie hooren verrukt naar de muziek te midden van het ontzaglijk ge dreun. De meesten echter wachten in spanning en gereed om op te springen, op den verlossen- den roep »De Russen komen». Vandaag, nu de plicht om op post te staan niet onaangenaam, maar levensgevaarlijk is, tracht niet als anders de een den ander er voor te schuiven. Zwijgend gaat ieder naar buiten, als zijn uur gekomen is. De houten deur gaat weer open. De wachtpost is onver wacht teruggekomen en toont slechts zijn van bloed druipenden, door een granaatsplinter ge troffen arm. Zes springen er op en willen de plaats van den gewonde innemen. Degeen ech ter, die aan de beurt is, duwt hen terzijde en gaat de deur uit Zijn plicht beschouwt hij nu als zijn recht. Zoo gaan hier thans uren en dagen voorbij. Het eerste trommelvuur duurde reeds onmid dellijk van den vroegen morgen tot tegen mid dernacht. De mannen weten ternauwernood nog, of het dag of nacht is. De heele week, die zij hier moeten uithouden balt zich samen tot een enkele verwade gebeurtenis waaruit oogenblikken reusachtig groot op den voor grond treden en lange uren dof wegvloeien. Velen slapen van uitputting in. Zoodra ech ter de schildwacht meldt, dat de Russen ko men, springen allen op, rukken het geweer van den wand en snellen naar buiten, ieder op zijn plaats. Wat hen nu wacht, de strijd van man tegen man, is een verademing, ver geleken bij den krachtopvretenden roffelenden dood. Aan de overzijde van de beek ligt een ba taljon, waarmede men geen verbinding meer heeft. Men moet toch eens gaan kijken, wat daar aan de hand is. Een luitenant biedt zich daarvoor aan. Twee mannen neemt hij mee. De weg, dien zjj daarvoor hebben af te leggen, is achthonderd meter heen en terug. Ze hebben twee uur daarvoor noodig. Eén blijft dood liggen, de twee anderen zijn aan het eind van hunne krachten. Men moet hun water ingieten, om hen bij te brengen. Maar zij kunnen mel den, dat het bataljon stand gehouden heeft. De Balkanirein. De »Times« bevat een beschrijving van een reis met den »Balkantrein« van Berlijn naar Konstantinopel van een correspondent die dit traject heeft afgelegd »In alle landen, die deze trein doorkrüist, is de belangstelling der bevolking zeer groot Er wordt slechts korten tijd gestopt, nooit langer dan 20 minuten, te Dresden zelfs sleébts zeven minuten. De passagiers mogen het station niet verlaten maar moeten op het perron blijven. De meeste reizigers zijn Duitscbe en Oostën- rijkschen officieren en ambtenaren, maar som mige Turken reizen ook mede, soms zelfs naar Beilijn. Bij den tocht door Servië zijn de duidelijkst zichtbare kenteekenen der Duitsche bezetting de kampen voor de troepen langs den spoor weg. Aan alle stations vindt men groote bor den, waarop een waarschuwing aan de bevol king om niet in de buurt van den spoorweg te komen. Niemand mag hier op de perrons komen, omdat in het geheele land nog typhus heerscht en er daarom een aantal zeer strenge quaran taine-maatregelen zijn genomen. Langs de ge heele lijn ziet men loopgraven en roestige prikkeldraadversperringen, die nog van de ge vechten van maanden geleden spreken. Bij ieder der kleine versterkte kampemen ten hebben de Duitsche soldaten moestuintjes aangelegd met het opschrift iKriegsacker». Graan of tarwe is echter nergens te zien. Bjjna alle bruggen vaD eenige beteekeDis in geheel Servië zijn geheel of grootendeels vernield. In vele gevallen zijn geheele span ningen opgeblazen. De Duitschers hebben die meestal hersteld, door ze met groote inspanning weder op de oude plaats te bevestigen. Bij sommigen van de andere bruggen waren de spanten en de rails zoo zeer beschadigd, dat ze niet meer te herstellen waren. Op die plaatsen zijn hoten hulpbruggen geslagen. Deze hulpbruggen kunnen in den zomer goede diensten bewijzer, maar tegen een sterke strooming in de rivier zouden zij niet bestand zijn. Het werk wordt daarom nog steeds voortgezet en de oude bruggen zullen metter tijd weder in gereedlieid gebracht worden. De reis door Bulgarije duurt een geheelen dag. Daar ziet men eindelooze lijen spoor wegwagons, alle met gewitte vensters. De Duitschers en Bulgaren vertellen zonder aar zelen waarvoor deze versiering dient. Toen Bulgarije nog niet wist aan welke zijde het zou meevechten en zjjn gewicht in de schaal werpen, werden al deze vensters beschilderd. Dit werd niet gedaan om te beletten, dat meu van buitenaf in de wagons zou kijken, maar om te zorgen, dat de mannen in den trein niet zouden weten in welke richting zij reden. Geen ehkele Bufgaarsche soldaat wist vóór, hij een poosje onderweg was, waar hij heen ge zonden werd en waar en tegen wien hg zou moeten vechten. In de gesloten wagons, waar uit zij niet naar huiten koDden kijken, wisten de Bulgaarsche soldaten niet of zjj naar Noord, West of Zuid-Oost gingen. Op den geheelen weg van Berlijn naar Cou- stantinopel en zelfs tot in Syrië ziet men dui zenden Belgische spoorwegwagons. Zij zijn ge makkelijk te herkennen, want zij dregen nog de Belgische kenteekenen, waarnaast echter een W en een adelaar geschilderd zijn.« Italiaansch slagschip verbrand» De Italiaa' sche marine heeft het slagschip Leonardo da Vinei verloren niet door een vijandelijke daad, maar door brand. Het sobip lag in Mare Piccolo, omgeven door talrijke oorlogsvaartuigen, waaronder ook een Engelsch pantserschip toen brand uitbrak in de keuken ruimte die zich snel uitbreidde tjn weldra ook de kajuiten aantastte. De commandant liet de ammunitie-magazijneo onder water loopen en probeerde het brandende schip op de kust te zetten. Doch door een ontploffing kreeg het schip slagzij en kenterde. Een groot deel der bemanning ongeveer 300 man de geheele bemanning bestaat uit 1200 koppen onder wie eenige officieren, verdronken. De overigen werden gered. Het opbrengen van visschersschepen. Uit Grangemouth in Schotland hebben eenige Katwijksche visschers, die daar geïnterneerd zijn, aan hun familie in Katwijk brieven ge schreven, welke door een ingezetene var. deze visschersplaats aan het N. v. d. D. ter inzage verstrekt werden. Onze visschers hebben het daar lang niet naar hun zin, zooals uit hun brieven aan vrouw en kinderen bljjkt. Zij mogen niet aan flen wal vertoeven, zij mogen zelfs geen victualiën inslaan en krijgen steeds hetzelfde rantsoen. Bij het ltzen van die brieven komt men tot de conclusie, dat onze Katwijkers liever in ruw en zwaar weder in open zee zijn, dan in Engeland in een veilige haven, waar zij naar familie en vaderland verlangen. Schipper Jan Plug, van de IJ. M. 295 schrijft o. a.het volgende uit Grangemouth, dato 9 Aug. Wij hebben eerst 17 dagen in Leith gelegen en toen zijn wij versleept naar hier, maar het is overal niets gedaan hoor. Wij liggen hier met z'n 21 vaartuigen, maar wij mogen den wal niet op, alleen op den kant staan, meer niet. Als je wat noodig hebt, dan halen de soldaten het voor je. Het is een zuinige boel aan boord. Het is vandaag al negen weken en je begrijpt wel, dat het hier dun gaat worden geen suiker meer, alles is op. Het is iederen dag boonensoep. Wij verdienen geen cent en dan zitten wij hier met die kostelijke 18 last haring die gaat ook hard achteruit. Wij zouden net nog een nachtje visschen, toen wij opgepakt werden. Het hangt me hier al lang de keel uit. Als het nog een dag of acht is, zeg je vooruit, maar het is vandaag al drie weken, en wie weet hoe lang Weet wel, dat ik zoo mager als een konijn zal zijn, als ik thuis kom. Een matroos schrijft o. m. aan zijn vrouw, dat hij nieuwsgierig i3, of zijn zoon ook op gebracht is en gaat dan voort Ik lig hier voor onbepaalden tijd. Ik hoor, dat de vrouwen op Scheveningen 9 per week krijgen. Ik zal dus maar hopen, dat u ook wat krijgt. Ik wensch dat u niet zoo kniest als ik Uit een brief van schipper Gijs van den Oever nemen wij het volgende over Toen kwamen er twee oorlogsschepen bij ons, en er werd geschoten, dat wij stoppen moesten en direct de vleet inhalen. Een der schepen sleepte vier visschersbooten achter elkaar naar Engeland. Iederen dag lig ik nu maar uit te kijken, of er uitkomst komt.... Wij mogen niet aan den wal komen. Wij liggen wel aan den kant vast. De „Koningin Wilhefmina". De Raad voor de Scheepvaart stelde Dinsdag een onderzoek in betreffende het door een mijn of torpedo getroffen worden van hetss. »Ko- nigin Wilhelminas kapitein W. Reedeker, van de Stoomvaart-Maatschappij »Zeeland«, op 31 Juli j.l. op 2'/2 mijl van het Noord-Hinder- vuurschip. Als eerste getuige werd gehoord de gezag voerder W. Reedeker, die o. a. mededeelde dat de Koningin Wilhelmina« den 31 Juli met helder weer vertrok van Vlissingen met 52 man equipage en 46 passagiers aan boord. Ge volgd werd de gewone koers van den laatsten tijd, van Westkapelle over Schouwenbank benoorden het Noord-Hindervuurschip langs, waar men dus in de route kwam van de booten van den Hoek en van Amsterdam naar Enge land. De reddingsmiddelen waren in orde, er waren zes booten buiten gedraaid. Bovendien waren er op het salondek nog twee Engelhardt- booten, twee sloepen en twee vlotten, alles ge reed om gebruikt te worden. Ook de reddings gordels waren in orde. Het consigne was ge geven, dat ieder zooveel mogelijk aan dek moest zijn. Bij het passeeren van de Noord-Hinder liep het schip ongeveer 14 mijl en koerste N.N.- W.'jjW. magnetisch. Getuige gaf order om een beetje meer N. te koersen, en net toen hij dat gezegd had volgde de ontploffing 'f was toen 9.50 uur voormiddag. Onmiddelijk stond het schip in donker door den rook, kruitdamp, modder, vet, enz., welke door de ontploffing opgeslagen werden. Onmiddellijk werden de zes booten gestre ken. Er was geen paniek, het gaan in de boo ten verliep kalm. Getuige ging ongeveer 25 minuten na de ontploffing van boord, het laatst is in de boot gegaan de stuurman Koens, Om half elf is hit schip gezonken, het mid denschip zonk het eerst, voor- en achterschip bogen Daar elkaar toe, het schip werd als het ware opgevouwen. Getuige begaf zich met de passagiers naar de Noord-Hinder, waarheen ook de andere boo ten gingen. Van de Noord-Hinder werden sloe pen uitgezet, die de booten tegemoet roeiden. Er waren vijf gewonden, die in de sloepen van de Noord-Hinder werden overgebracht, om hen spoediger daaraan boord te krijgen. Allereerst werd dien gewonden hulp verleend door den dokter van een Engelsche torpedoboot, later door den dokter van de »Zeehond«. Aan boord van de Noord-Hinder bleek, dat er 3 leden van de bemanning ontbraken. Op een vraag van den president, mr. G. Kirberger, zegt getuige, dat er terdege ge zocht is of er nog menschen aan boord waren voordat de laatste boot vertrok. Men heeft de drie vermisten niet meer terug gezien. Van de vijf gewonden zijn twee overleden, de 3e machinist Hollebrandt en de olieman De Vries. De kostbare mail, welke in dezen tijd aan dek wordt gehouden is gered. De bemanning en een gedeelte van de passa giers zijn door Hollandsche torpedobooten op- genomen, de overige passagiers zijn door En gelsche torpedobooten naar Engeland gebracht. Het feit, dat het schip zoo lang is blijven drij ven is, naar getuige vermoedt, te danken aan de omstandigheid, dat het schip, als voorzorgs maatregel, 300 leege olievaten aan boord had. Tweede getuige was de 1ste stuurman B. Koens, die tijdens de ontploffing op de brug was. Deze getuige heeft, evenmin als de kapitein, iets gezien van torpedobooten of onderzeeërs. Wel had men een, waarschijnlijk Duitsche, vliegmachine gezieD, maar dat was een uur voordat de ramp gebeurde. Getuige heeft den indruk gekregen, dat het schip ge troffen is aan bakboord voor het ketelruim. Hij heeft getracht het stuurboordsanker uit te brengen, maar dat kon Diet gestopt worden, omdat de winch was stukgeslagen. Daarop heeft hij het bakboordsanker uitgebracht dat wel gestopt kon worden. In dien tusschentijd kwam de eerste machinst bij getuige en deelde hem mede, dat drie stokers, die in het voor- stookruim wacht hadden, waarschijnlijk waren verongelukt. Getuige is toen mede gegaan naar het stookruim om te zoeken, dit was echter niet mogelijk, daar het water tot aan de roos ters stond. Wie toen nog in het stookruim was, moest onherroepelijk verdronken zijn. Weer aan dek gekomen, is getuige naar het achter schip gegaan, om de scheepspapieren te red den, terwijl hij eenige leden van de bemanning order gaf de mail, welke aan dek was in vei ligheid te brengen. Behalve het reeds door den kapitein medege deelde, zegt deze getuige verder nog dat hij in zijn boot gevonden heeft een in elkaar gewron- ren stuk ijzer. Hij heeft het ouder zich gehou den en later aan den commandant van de versperring te Vlissiugen gegeven. Hij heeft er daarna niets meer van vernomen. De verklaringen van de volgende getuigen J. J. van den Broeke, 2e machinist, M. Broncke, uitkijk, en J. Roest, roerganger, openden geen nieuwe gezichtspunten. Op een vraag van den Inspecteur van de Scheepvaart, den heer Bcumau, deelde^ ge tuige Vau den Broeke nog mede, dat het schip zes waterdichte schotten had (behalve de beide piekschotteu), welke alle gesloten waren. De Inspecteur verklaarde dat naar zijn meening het te danken is aan het uitstekend in orde zijn van de reddingsmiddelen, aan de geoefendheid van de bemanning om met de reddingsmiddelen om te gaan, maar vooral aan de aanwezigheid der ledige vaten in het ruim, dat er niet meer slachtoffers bij deze ramp te betreuren zijn. Het onderzoek werd daarop gesloten. De Raad zal later uitspraak doen. Onrust op Atjeh. De Tel. verneemt uit Weltevreden: Een bende Atjehers trachtte zich meester te maken van het tiende militaire bivouac. Ser geant Otten en twee marechaussees werden ge wond. Na een hevig gevecht nam de bende de vlucht, met achterlating van twee dooden In de vergadering van den gemeente raad werden vastgesteld de jaarwedden-rege- lingen voor de gemeenteambtenaren. 1. l)e politie. a. De inspecteur op een minimum van ƒ1100 en een maximum van ƒ1400. b. De agenten van politie van 600 tot ƒ900. 2. Het onderwijzend personeel der lagere seholen. a. De hoofden van seholen ƒ1000 tot- ƒ1350, benevens 50 voor iederen onderwijzer van bijstand boven de 3, tot ten hoogste 150. b. voor de onderwijzers van 650 tot ƒ1100. 3. De werklieden in vasten gemeen tedienst. a. Hoofdman bij de beerruiming, timmer lieden ec metselaars, van ƒ550 tot ƒ800 b. Werklieden bij de verschillende diensten van ƒ550 tot ƒ725. 4. De ambtenaren ter secretarie. a. De commies van ƒ1000 tot ƒ1500; b. De adjunct-commiezen 800 tot 1300 c. De klerken ƒ650 tot ƒ1025; d. De schrijvers ƒ500 tot ƒ750. 5. De gemeente-bouwmeester van ƒ1100 tot ƒ1500. 6. De bode van ƒ600 tot ƒ850. Bij Kon. besluit is aan den beer L. J„ den Hollander, burgemeester der gemeente Axel, toestemming verleend om tot 1 Juli 1917 te Ter Neuzen te wonen,

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensch Volksblad / Zeeuwsch Nieuwsblad | 1916 | | pagina 2