x ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN A fi No. 9241 DINSDAG 1 JANUARI 1935 75® Jaargang Oudejaarsavond. Feuilleton De man van Nergenshuizen 't) ii is V EERSTE BLAD 11 AR. HEN AAR. ;en bloem". \R f c w -1 mtJMHin 1 iiw»—1H' tfninwii i bjwih—n jmw 'i wra gjorojwatu»c»»fcw>jiewu?T|Kpy*ii»«-'cvr»y>ly. NEUZENSCHE COURANT ABONNEMENTSPRIJS Binnen Ter Neuzen 1,25 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen fr. per post f 1,55 per 3 maanden Bjj vooruitbetaling fr. per post f 5,60 per jaar voor Belgie en Amerika 2,—, overige ianden 2,35 per 3 maanden fr. per post AOonnementen voor het buiten land alleen bjj vooruitbetaling. i'itgeiefster: Elrtna P. J. VAN DE 8ANDE GIRO 38150 TELEFOON No. 25. ADVERTENTI6N: Van 1 tot 4 regels 0,80 Voor elken regel meer 0,20 KLEINE ADVERTENTKNper 5 regels 50 cent bij vooruitbetaling. Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte berekend. Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, betwelk op aanvraag verkrijgbaar is. Inzending van advertentien liefst een dag voor de ultgave. DPT BEAD VERSCHIJNT LEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. 31 Dec. 1934. Uren, togen, maanden, jaren Vliegen als een schaduw heen; Ach, wij vinden, waar wij staren, Niets bestendigs hier beneen Deze dichtregelen zijn ongetwijfeld door duizenden, ook weer dezen avond, herhaald, hetzij zij werden gezongen in de kerkgebou- wen, waar men onder de prediking van Gods Woord te zamen plechtig den Oudejaarsavond kwam herdenken, hetzij men dat lied aanhief in den huiselijken familiekring, waar men stemmingsvol bijeen was, of ook wel alleen in gedachten, door hen die den avond eenzaam doorbrachten, of ook ver van den familiekring in stilie overpeinzing het einde van het schei- dende jaar verbeidde. En, ofsohoon tallooze malen herhaald, het viel ons op, dat deze dichtregelen, zooals wij in andere gevallen ook wel eens hebben ge- constateerd, in een korten zin zoo'n groote waarheid hevatten. Die woorden, zij krijgen voor ons in den loop van ons leven ook een andere, een meer emstige beteekenis. In onze jeuigd hebben wij ze geleerd en hebben ze meegezongen, aangetrokken door den inhoud der woorden, door de plechtigheid en schoon- heid der melodie, doch zonder dat de diepe zin der woorden tot ons doordrong, al hadden we toen reeds besef van de waarheid welke in die woorden vervat was. Doch bij ons opleven, bij ons ouder worden, hebben we veel zien veranderen, zijn we zelf ook veranderd, hebben we veel ons zien ont- vallen en dringt de diepe beteekenis van dat onbpstendige, door de gestadige ondervinding, meer tot ons door, en dringt zij ons te sterker one op den Oudejaarsavond tot ons zelf in te keeren, tot het werpen van een terugblik op den afgelegden weg, waarbij wij ook zeker niet naiaten vooruit te zien, om althans een poging te doen den nevel te doordringen, die den weg, welke nog voor ons ligt, verborgen houdt. Nu het wegsnellende jaar. met al zijn lief en leed, met al wat het gaf en nam, nog eens voor onze herinnering voorbijgaat, staan wij even stil en vragen ons af wat de afgeloopen tijdskring ons gegeven heeft en wat hij ons had kunnen, naar onze meendng had moeten geven. De menschheid rust weer een oogen- blik uit van haar vermoeienden, drukken, woeligen loop, van haar strijden en haar stre- ven, haar genieten en haar lijden,' om na te denken over haar leven en de rekening op te maken van haar hebben en zijn. Geen wonder, dat daarbij meer dan anders en bij meerderen dan in andere oogenblikken het geval zou zijn de behoefte zich gelden doet, om die stemmen te veriuemen, die ons van vertrouwen spreken. Gfschoon het modeme leven, waarin alles tracht en peinst op het vooruit", steeds snel- ler en sneller, ons meer en meer naar het materialisme dringt, aan velen geen tijd laat voor het nastreven van idealen, zoo blijven er toch omstandigheden, voortgesproten uit oude gebruiken, aan welker invloed we ons niet kunnen onttrekken. Het is gelukkig, dat dit zoo is, dat er van die rustpunten komen, tijden van herinnering, van overwegen en vooruitzien, ook van een vragenwaarlheen tamers, we leven steeds voont, in vasten regel zien we den dageraad gloren en den nacht weer aaeibreken, we weten dat elk etmaai ons nader brengt aan de eindpaal, doch velen loopen daar getochtenloos over- heen omdat dit zoo gewoon is, omdat het aldoor terugkomt. Doch wanneer een hijzon- dere aanleiding de lengte van de reeds afge- legde levensbaan in de gedaohten brengt, ont- welt aan het gemoed de opmerking: reeds z66 long?" j Zulk een aanleiding tot herinnering, tot na- denken, is de Oudejaarsavond, de overgang S van Oud naar Nieuw, hij uitnemendheid. De j Oudejaarsavondklok oefent dan ook altijd een grooten invloed uit. Oudejaarsavond wekt gedachten der vergankelijkheid. Wat een he- gin heeft, heeft ook een einde, zoo roept hij ons toe. Meegevoerd worden we op een stroom, die, wat hij ens gaf, ook weer neemt, totdat hij onszelf, gelijk de jaren en de tientallen van jaren, doet wegzinken in den schoot van het oneindige. Doch bij gedachten der vergank'lrjkheid alleen kan onze ziel geen vrede hebben; onze ziel gaat uit naar hooger, naar beter; zij ver- langt naar een licht, dat de schaduwen op onzen weg beschijnt, naar een vrede, die de diepte van ons hart kan vullen. Waar geen oog is voor een hooger geluk en hooger zegen dan die voortvloeien uit gun- stige levensomstandigheden,, daar kan nie- mand aan't einde van een groot levenstijdperk volkomen gelukkig zijn. Wij hebben nu een- maal behoefte aan volkomen bevredigend ge luk; en de omstandigheden mengen altijd zuur en zoet niet alleen, maar hun zoet is nooit volkomen. Dat is immers de ervaring van ieders persocnlijk bestaan In werkelijkheid is er ook op den Oudejaars avond geen overgang, geen stilstand, geen verandering. De dagen en jaren en tijden kruien rusteloos voort, als het zamd der rivier, als de rollende golven van den onafzienbaren Oceaan. Wij menschen bezitten zelve den tijd. Tijd doet denken aan een wijzerplaat met mechanisch beweeg, ronddraaiende uurwijzers, een kleine die de uren aanwijst, een groote die deze in stukjes verdeelt. Tijd doet denken aan het op- en ondergaan der zon, aan de ronddraaiende assen van wentelende planeten, aan den mensch, die geboren wordt en op- groeit en sterft, die komt, maar ook weer henengaat. De realiteit kent geen gisteren, geen morgen, slechts een heden, een eeuwig heden, indien we dat zeggen mogen, want ook „eeuiwig" is een tijdsbegrip. Zoo luidt de mensch zelf de Oudejaarsavond klok, en ook, terwijl hij deze luidt. "Ued+ d- tijd voort, want op den weg der eeuwen staan geen niijlpalen. Hij luidt haar op het tijdstip, dat het" uurwerk, volgens berekeningen naar het groote uurwerk des heelals geregeld, den overgang aangeeft. Daarom, ofschocn het oogenhlik van over- gang eigenlijk niets is en wij niet kunnen verwachten dat het nieuwe jaar iets heel nieuws, iets anders, iets buitengewoons, zal brengen, dat de laatste dag van het oude jaar anders is dam. de eerste van het nieuwe, de dreunende tonen van de Oudejaarsavond klok, die weergalmen door de ijle ruimte, in dorp en stad, doen iets trillen in ons hart, omdat zij, hoewel zuiver menschelijk, ons mysterieus toeschijnen. De grondtoon van aller menschengedachten, het lied dat de ziel dan inzonderheid zingt en telkens, als gedwongen herhaalt, is weomoed, omdat hrj het hoort en ziet en bekennen moet, dat hij vergankelijk is, dat zooveel hem in het weggestorven jaar weer ontzonk, dat eetrmaal alles hem ontzinken zal, maagd en vriend, geld en goed, kroon en gouid en scepter, flon- kerend gesteente en ruischend gewaad, pen en boek, instrument en penseel, alles, ja alles; de dood zal komen en het wegzwiepen met den bezem der beeindiging in den bodemloozen, noodt verzadigden afgrond der vergankelijk heid. Allerlei treedt dan naar voren, naar men geleerd heeft en kent, bij den denkende ten- minste. Een gedicsht, een spreuk, eens aan den schoot der moeder geleerd, of een lied. het kerkgezacig bijvoorbeeld waarmede we onze beschouwing aanvingen, of ook: Gelijk het gras is ons kortstondig leven, Gelijk een bloem, die, op het veld verheven, Wel sierlijk pronkt, doch ,'achtloos is en teer; Wanneer de wind zich over't land laat hooren, Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat [verloren, Men kent en vindt haar staidplaats zelfs [niet meer. -inderdaad! De tijd is als een schaduw. De mensch is als een bloem, en ook bloemen op het levenspad hlijken maar al te vaak slechts bloemen te zqn, die ras vtrwelken, die op het onverwachts haar steel knakken wanneer de wind zich met de metaJeh stem der klokke- tonen vermengt. Al het dierbare, het zoete, het hekende, het beminde slechtsbloem! wordt het soms wee om het hart en vraagt men zich angstig af: wachter, wat wordt er van den nacht? den geveld, zoowel in de nabijheid als ver van het vaderland. Hoe zal het den nabestaanden dezer slachtofffers, vooral op een avond als deze te moede zijn. Voorzeker gaan veler ge- j Dg torenklokken galmen loom en ^aar dachten vol weemoed en medegevoel naar die j win, bijzonder getroffenen uit. Doch naast dezen zijn er gelukkig ook, die terugzien op een vermeerdering van huiselijk geluk, op de bekroning van een ondernomen arbeid, op het welslagen van een met zorg voorbereiden stap, voorwaarts en En doen haar slagen dreunend verder klinken;: Zij zingen d'uitvaart van het stervend jaar, Dat in vergetelheid terug zal zinken. Voorbij - door Snellen wiekslag voortgedragen Vlood, wat we eens voor nieuw" aanzagen Vlood 't oude jaar weer ijlings heen. nu met fnsschen moed de nadering van een tall(X>a de toekomstvragen. meuwen jaarkring tegemoet gaan. 5 Die weer opnieuw den mensch doen jageti Zij die bijeen zijn, mengen hunne gedach- j Naar doel vaak van voorheen. ten als het ware dooreen; misschien wordt met een enkel woord het jongste verleden bespro- door VICTOR BRIDGES. 23) (Nadruk verboden.) Vervolg. Om mijn positie te redden stuitte ik haar stortvloed van onzdn en vroeg de goede dame, c*f ik het genoegen mocht hebben, haar aan het souper te begeleiden. Met ongewone gre- tigheid ging zij op mijn aanbod in en terwijl ztj een onuitputtelijke voorraad aflgezaagde dingen afratelde, aanivaardde zij mijn escorte naar boven in de groote zaal, waar de gasrten van Sangatte bezig waren hun verloren ener- gie weer in evenwioht te brengen. Door mid- del van een fretaohtig jongmensch, dat wij onderweg tegen kwamen en dat haar hij haar naam groette, vemam ik dat mijn sichoone metgezellin mevrouw Gamett heette. Beihalve dat deze inlichting een vage sympatlhie voor mijnheer Gamett hij mrj wekte, was zij mij van geen nut, want de eenige Gamett, dien ik ooit had gelkend, was een heer, dien ik, doodgesdhoten, gezien hod na een twist in een der salons te Villa Maria en dat was al jaren geleden. Onder de gegeven amstandigtheden wachtte ik mij wel te vragen of er eemige relatie tus- schen hem besitond en vergenoegde er mij mede mijn tafelgenoote zoo goed mogelijk te bedie- nen en van tijd haar onlbedaarlijik gesnap met een dioog „ja" of ,,neen" te venmengen,, zoo dlikwijls en dit was hoogst zelden er in haar alleenspraak spatie voor een dezer woorden voorhanden was. Wij zullen zoo ongeveer een half uur in de souperzaal samen doorgebrachit hebben, ge- durende welk tijdsverloop ik den inlhoud van een halve flesch champagne gebruikt en zoo- ver iik mij kan herinneren, de plechtige belofte aflegde, den volgenden Zaterdag naar Staines te komen, om de kwellingen van de verliefde Minnie, door mijn tegen/woordigheid te balse- men. Natuurlijk had ik niet het minste plan het te doen, maar zelfs mijn natuurlijke nei- ging voor oprechbheid was tijdelijk weggedoe- zeld en ik zou in alles toegestemd hebben, liever dan mij aan argwaan bloot te stellen. Toen wij in de balzaal terug keerden, werd de aandacht van mevrouw Gamett getrokken door een vreemdeling. Hij werd op zijn heurt haar slachtoffer en ik nam de gelegenheid te haat haar bijzijn te ontvludhten. In mijn haastige vlucht, liep ik tegen den ouden direc- teur van de hank aan, waar ik de cheque van Northcote had ingewisseld. De goede oude heer was zoo buitengeiwoon vriendelijk, dat ik in spijt van mijn verlaegen, c*m Mercia te vin den en ons gesprek voort te zetten, het niet van mij kon verkrijgen, hem te kwetsen, door ons gesprek af te breken. Toen ik tenslotte afscheid van hem nam, begon de balzaal weer vol te loopen, maar er was geen spoor van dat eene lieflijke gelaat, waamaar mijn oogen zoo verlangend uitzagen. Ik zocht op het trappor- taal en de twee lange gangen, waar verschil- lenide menschen op rustlbanken zaten te pra- ten, doch mijn zoeken was tevergeefs. Indien Mlercia niet in de souperzaal was, moest zij zich in den wintertuin bevinden; dus ging iik naar beneden met den vurigen wensch, dat ik geen bekende van Northcote mocht ont- moeten. Tot mijn verontwaardiigirug was de Winter tuin leddig. Profiteerende van mijn eenzaam- heid, zette ilk mij in een afgelegen hoekje vlak bij de deur van Sangatte's studeerkamer op een stoel neder en stak een sigaret op. Het was mogelijk, zoo overwoog ik, dat Mercia naar huis was gegaan. Ik zou nog eens de ronde doen en imdien ik haar niet zag, haar voortbeeld volgen. Ik weet niet hoe het kwam, maar ik had een soort voorgevoel, dat Billy in Park Lane op mij wachtte, en de ge- Voorbij een schat is toch ons bijgebleven ken, aan getroffene nogmaals een blflk Die voJedsei schenkt aan't menschelijk streven. gegund, dat gevoeld is, wat m deze scheidings- j Een schat> die leven doet alleen. ure bij hem omgaat, den verheugde te kennen De ,,hoop" door vreugd en smart geweven. Wel verschillend is het temgdenken en het vooruitzien der menschen op den stillen Oude jaarsavond, op een tijdstip dat zelfs ook de natuur rust, om straks t<y ontwaken tot een krachtig nieuw leven. De St. Sylvesteravond Ijrengt in vele ge vallen familie en vrienden bijeen om gezamen- lijk den overgang te vieren. Dit oud gebruik heeft veel aantrekkelijks. Het schijnt aan een wezenlijike behoefte te beantwoorden, want men vindt overal, onder afwisselende vormen, het gebruik terug en zeer vele eeuwen voor ojls hebben er de sporen van achtergelaten. En al die menschen 'tzij ze in groepjes bijeen zijn of ook zij die in de eenzaamheid de Oudejaarsavondklok verbeiden hebben him eigen levensgeschiedenis met vervulde hoop of teleurgestelde verwachting, waarvan ook aan anderen iets bekend is, maar die toch niet kunnen doordringen tot dat diepste schuil- hoekje, waar ieder zijn geheimste aandoenin- gen wegsluit en ontoegankelijk houdt. Waar wij op den Oudejaarsavond, gelijk alle vroegere avonden van 't jaar, onze kinde- ren gezond en wel rondom ons mogen zien; waar wij, als kinderen, nog in de gelegenheid zijn dezen avond te mogen vieren in het ouder- lijk huis, dat wij reeds verlaten hebben om, naar 'swerelds loop en het voorbeeld orzer ouders. ons eigen leven te Tnan leven; waar "een drfelgend gevaar'oi drukkend hezwaar is opgeheven; waar een met zorg gekoesterde wensch is vervuld; waar een ongedaehte zegen het leven heeft verrijkt, of welke reine vreugde meer het lot over ons heeft beschikt, daar zouden wij al zeer ongevoelig moeten zijn om niet den Gever dier vreugden met dank te gedenken. Maar toch, bij de gedachte aan de vergan kelijkheid dier vreugden, aan het gevaar, waaraan hetgeen ons het liefst is, dagelijks bloot staat, bij de gedachte aan de teleurstel- lingen, die ook den rijkstgezegende niet ge- spaard bleven, is het ons vaak bang te moede. Helaas zijn er ook weer velen voor wie het scheidend jaar ongunstig is gerweest, die af- stand hebben moeten doen van geliefden, hun in een vreeselijk oogenhlik van het hart ge- scheurd. De laatste dagen van het scheidend jaar brachten ons daaromtrent nog schok- kende voorbeelden. Zij leerden ons, hoe dicht roem en glorie en dood en verderf bij elkaar liggen. In hoevele gezinnen - zal men dezen Oude jaarsavond hebben gestaard naar een plants, die ledig bleef. Hoevelen zijn van ons heen- gegaan, niet alleen onder de ouderen van dagen, doch ook onder de jongeren, niet alleen onder de nog nauwelijks ontloken knoppen, doch ook onder de mannen en vrouwen op krachtigen leeftijd, met wie de families, men- schelijkerwijs gesproken, hadden verwachtook dezen Sylvesteravond te samen te kunnen ge denken, doch die door een of ander geweld- dadig noodlot in den bloei van hun levsn wer- dachte aan zijn leuiken jovialen glimlach, waiarmede hij mijn ongelooflijk verhaal zou aanihooren, maakte mij onweerstaanlbaar ver- langend hem te zien. Ik voor mij... Wat was dat? Uit de kamer van Sangatte drong plotr seling een zwakke kreet tot mij door, welke bijna onmiddellijik gevolgd werd door den doffen smak van een omwergeworpen stoel. Ik vloog op en luisterde aandachtag en toen hoorde ik het weer en het was de stem van Mercia... In een seconde had ik den afstand tusschen mij en de deur bereilkt; ik greep den. knop, doch zij was op slot. Ik was niet in een gemoedsstemming, om mij aan plichtplegingen te storen; ik deed een paar stappen achteruit, nam een aanloopje en gaf, met concentratie van al mijn kracht een trap tegen de deur, zoodat zij met een gekraak van splinterend hout openvloog. Sangatte stond met een gelaat, gloeiend van opwinddnig en toom midden in de kamer. Mercia hijgend, verontwaardigd en bleek, leu- nende tegen den schoorsteenmantel. Toen Zijn Eordschap zag, wie hot was, die zijn onder- houd zoo eigenaardig had verstoord, verander- de zijn gelaatsuitdrukkmg plotseling, aisof hij een aanvai van verstandsverfoijstering kreeg. Met verwronigen gelaat en uitpuilende oogen kwam hij voor mij staan. „Weet je wel, wat je doet?" vroeg hij schor fluisterend. Ik nam albsoluut geen notitae van hem. „Miss de Rosen", zei ik op mijn vriendelijken toon, „ilk geloof, dat U mij dezen dans be- ioofd heeft." Mercia glimlachte mij vriendelijk toe. ,,Ik geloof het ook", sprak zij. Ik deed een paar stappen in haar riohting en voor een ondeelbg-ar oogenhlik sneed hij mij den pas af. Toen moet zijn goede genius hem zeker iets in het oor gefluisterd hebben, want hij ging plotseling terzijde en zonder hem zelfs een bilk waardig te keuren, ging ik naar Mercia en hood haar mijn arm aan. „Het spijt mij, dat ik iets te laat was", zei ik kalm. Met een allerliefst kuiltjesvormend glim- gegeven tot zijn geluk ook voor anderen een j weer optlieuw herleven: reden tot blijdschap is - en zoo vindt men Die vl(K)d met ons jaar niet heen m de onderlmge welwillendheid de gedachte, i dat men niet alleen staat in den strijd des Gelukkig Nieuwjaar! Zoo roepen wij elkan- levens, een troostende bevestiging. der toe als wijrfnet ingehouden adem de Oude- Indien de omstandigheden het moesten jaarsklok nageluisterd hebben. Dat zegt de rechtvaardigen, ach, hoe zouden zij dankbaar stevige handdruk der vrienden, de kus van kunnen zijn, zij, wier gedachten thans telkens vader en zoon, de innige omhelzing van moe- weer als met geweld worden heengetrokken d€r en kind, met liefdetranen bedauwd. naar een of meer punten op den afgelegden Noem ze niet ijdel, niet zinledig, die Nieuw- weg, die hun schaduwen hebben geworpen t jaarsgroeten, al valt het niet te ontkennen. over alle vreugden, waar het hart is getroffen dat de ervaring heeft gewaarschuwd dat er door slagen welke het diep hebben gewond? Veel sleur bij is, zelfs onoprechts. De men- Wij denken met deemis aan alien, die het achen, die elkander de hand drukken, zijn vruehteloos Zwoegen en strijden tegen een j volstrekt niet van plan de geschillen, die zij vijandig lot zoo vermoeid en afgemat doet hebben, aan kant te zetten, noch de tegen- neerzitten; die zich voor altijd beroofd zagen f strijdigheid hunner belangen door een eerlijk van de vervulling van een allesoverheerschen- vergelijk op te lossen. den wensch; die de zorg en de angst voor een j Maar het is al veel, tot men er eens aan innig geliefd maar bedreigd leven moeten j herinnerd wordt, tot er nog altijd plaats is medenemen uit het oude jaar in het nieuwe. I voor een gemeenschap der harten, aan welke Hoe weinigen onder ons zijn er, die niet bij de welwillendheid een zekere wijding geeft ervaring weten hoe pijnlijk de herinneringen en wie weet bestaande wolken weg- rVn/1«-!nn»nntTr\'n/1 Inirinrin oi'n olo j lo nv> ,1lnv> iimnlrl dni vunn nrnal* op den Oudejaarsavond kunnen zijn, als de oogen met tranen gevuld, telkens elkander zoeken en de mond schroomt uit te spreken wat de harten vervult. De omstandigheden zijn zeer verschillend. Talrijke gebeden stijgen omhoog, overvloeien- de van dank aan den Almachtige voor de weldaden die wedervaren zijn, berusting schen- kend aan hen wie het leed niet spaarde, al was het ook, dat de smart hen tot in het diepst der ziel trof, kracht afsmeekende voor het verder afleggen van het levenspad. Zoo luiden wij menschen zelf onze Oude jaarsavondklok, met eigen hand grijpen wij het touw dat neerhangt in den steeds hooger zich verheffenden toren der tijden, en beieren, toeieren met schel geklep en zwaren dreun, om ons er goed van te doordringen, dat het groote wentelrad der kolossale eeuwen weer een streepje verder teekent: dat weer een jaar aan de voorgaande is toegevoegd. De denker hoort het geluid dier klok en peinst; peinst voorwaarts en achterwaarts. beschouwt, weegt, berekent en vraagt. Den- kend, vragend zit hij ter neer, willende weten wat de toekomst baren zal, wat het lot is der i volkeren. vaagt en dus ten goede werikt, dat men weer gaat gevoelen hoe heerlijk het is, als bree ders en zusters samengaan en elkander steun verleenen. Gelukkig Nieuwjaar! Gelukkig de mensch, die wel vaart over de golven der levenszee, die zich niet door elke golf laat omvoeren en meedrijven met het getij, Gelukkig hij die een ideaal doel bezit, die een vuurtoren ziet glanzen hij nacht, (fie zotmestralen opvangt als de heldere toorts tot middenhoogte is geklommen. Gelukkig de zeeman die eene haven heeft, waarheen het roer moet worden gewend. Wanneer ons blad verschijnt, klinken zegen- wenschen alom. Ook wij, Uitgeefster en Redactie der Ter Neuzensche Courant, voegen daaraan de onze toe: ,,A1 wat wenschelijk is!" lezeressen en lezers, zoo voor uw persoon en uiwe familie, als in uwe zaken en bedrijf. Ook wij gaan weer voort. De tijd van na- denken is voorbij. Wij moeten weer aan 't werk. We hebben weer reden tot dankens- stof. We konden onize taak hinnen den door ons afgebakenden weg ongestoord voortzet- Gaan wij vooruit? Gaan wij langs niet te ^en en mochten ervaren, tot zulks geschied- nauwe paden voorwaarts naar een heerlijken, volmaakten staat? Thans zijn we daar nog veir van verwijderd. Hoeveel moet er nog geschreid, nog geleden worden, eer we dat dorado zullen hebben bereikt Zullen alle menschelijke inspanningen en opofferingen om niet zijn geweest? Langs het oog glijdt voorbij het goede van het jaar dat voorbijging, edele daden, blijken van menschenmin; maar oo'k komen de vale gestalten van het afsehuwelijke, hardheid des harten, zelfvergoding, vernietigend wantrou- wen, dat de beste kiemen van het innerlijke zijn, verstikken kan. Bij het overpeinzen van dat alles en alles wat ons in het afgeloopen jaar is wedervaren, ladhje legde zij haar hand op mijn mouw. „U is steeds een model van vaardigheid, mijnheer Northcote", sprak zij. Indien het aan bliikken gegeven was, om iemand te dooden, zouden wij geen van beiden de deur bereikt hebben, doch aangezien de Voorziendglheid in deze anders heeft beschikt, had de moorddadige uitdrukkinig van San gatte geen andere uitwerking, dan mijn inner- lifk genoegen slechts te veihoogen. Toen wij I op den drempel stonden, keek ik hem over mijn schouder aan. „Ik kom straks nog even terug om een praatje met je te maken, Sangatte; wacht hier dus op mij." Hij gaf geen ant woord en ik leidde Mercia in den wintertuin, nadat ik de gehavende deur acihter ons gesloten had. „Onize ontmoetingen", zei ik glimlachend, ,,schijnen steeds van eenigsizins opwindenden aard te moeten zijn." „En mij telkens meer aan U te verplich- ten", antwoordde zij. „Van verpliclhten is geen sprake", zei ik. ,,'t is mij een voorrecht U nog eens te mogen spreken. Ik begon al te denken, dat U naar huis was geigaan en dat ons belangrijk kort onderhoud geen vervolg zou helbben." Zij bleef een oogenlblik stilstaan en keek vlug, behoedizaam rond, om zioh te vergeiwis- sen, dat er niemand was, die ons kon beluds- teren. „Ik meende ems tig, wat ik U zei", fluisterde zij haastig, „Ga niet naar Woodford. Ik... ik kan er U geen verklaring van geven; trou- wens ik doe er verkeerd aan, U te waar- schuwen, maar zoek een vooriwendsel en ga vooral niet." Zouden wij niet naar boven gaan en een zitje zoeken", stelde ik voor, misschien..." ,,Neen, neen", onderlbrak zij mij haastig. ,,Ik kan hier niet langer blijven. Sir Henry wachit op mij; en in geen geval zou ik U meer kunnen zeggen." Wij waren in de hal gekomen, waar veel menschen waren; blijkbaar voomemens om te vertrekken. Ik bemerkte tusschen hen den de ten genoege van onzen talrijken en voort- durend uitbreidenden lezerskring. Wij hopen. ook in de toekomst in staat te zijn te voldoen aan de steeds zwaardere eischen, die de tijd met zich brengt. Aan onze medewerkers on zen dank en gelukwensch! Onze lezerskring heeft volop kunnen er varen, dat de publieiteit van onze adverten- tiekolommen ruimschoots gezocht bleef. Juist doordat ons blad in ieder huisgezin des avonds door ouderen en jengeren wordt gelezen en geraadpleegd, konden onze adverteerders er varen het succes tot gelegen is in goede publieiteit. Dit stemt alles dankbaar, ook de mede- werking die wij van verschillende zijden mochten ondervinden. Wij bevelen ons in den nieuwen jaarkring bij vemieuwing in aller gunst en medewerking aan ouden heer met het witte haar, die bij Mercia was, toen zij voor't eerst in de balzaal kwam. Ik onlbde.kte nu, dat het sir Henry Trega/t- tock moest zijn, hetgeen ik afleidde uit het feit, dat hij mij bekemd voorkwam. Hij zaig er echter veel ouder uit, dan toen ik hem tien jaar geleden te La Paz ontmoette. Hij zag ons onmididellijk en kwam naar ons toe. ,,0, ben je daar Mercia", sprak hij. ,,Ik wist niet, wat er met je gabeurd was. Ik wil je niet jagen, maar..." Plotseling brak hij af. Zijn oogen waren strak op de mrjne gevestigd en plotseling ver- anderde zijn houding en gebaar zoodanig, als verhazing en vijandscihap, dat in een seconde kunnen teweeglbrengen. Mercia was doodsibleek geworden. „Kemt U mijnlheer Northcote?" stamelde zij. „Ik zal even mijn kleeren haleo, ik ben direct terug." Zij vendween van mijn zijde en liet mij in nee blijkbaar eenigsizins moeilijke positie acih ter. Het sdheen mij hoogst onwaarschijnlifk toe, dat sir Henry zich mij, van een zoolang geleden onderhoud, nog kon herinneren, want, het had misschien nauwelijks vijf minuten ge- duurd. En indien drt werkelijk het geval was dan nog was er geen enkele reden. waaram hij op zoo bruuske wijize zijn afkeer van mij moest toonen. Het schoot mij op eens door het hoofd, dat hij mij voor mijn dubbelganger moest helbben aangezien. ,,Ik geloof dat Miss de Rosen gelijk heeft mijnheer Northcote", sprak hij met bevrieizan- de beleefdheid. ,,Wij hebben elkaar vroeger ontmoet, maar onder eenigsizins verschillende: omstandiglheden ,,Ja", zei ik hrutaal, „ik had tien jaaj' ge leden het genoegen een onderhoud van vijf mi nuten met U te heibben; dat was te La Paz." (Wordt vervolgid. l-iv: Neuzen. voor r maat, en Be- gunst, ng aan. ireng ik ers, zoo I ente, ietuiging j nhevelen [EL, Schilder. EIEL, ■Jchilder. nieuwe gers vertrou- l. SEN, Teerder. es jaars i Beken de stad. vertrou- weer in ELEN, nsslager. menschen ten ver- in ieders IEK. den bij I enoote.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1935 | | pagina 1