x
ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN
A
fi
No. 9241
DINSDAG 1 JANUARI 1935
75® Jaargang
Oudejaarsavond.
Feuilleton
De man van Nergenshuizen
't)
ii
is
V
EERSTE BLAD
11
AR.
HEN
AAR.
;en
bloem".
\R
f
c
w
-1
mtJMHin 1 iiw»—1H' tfninwii i
bjwih—n jmw 'i wra
gjorojwatu»c»»fcw>jiewu?T|Kpy*ii»«-'cvr»y>ly.
NEUZENSCHE COURANT
ABONNEMENTSPRIJS Binnen Ter Neuzen 1,25 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen
fr. per post f 1,55 per 3 maanden Bjj vooruitbetaling fr. per post f 5,60 per jaar
voor Belgie en Amerika 2,—, overige ianden 2,35 per 3 maanden fr. per post
AOonnementen voor het buiten land alleen bjj vooruitbetaling.
i'itgeiefster: Elrtna P. J. VAN DE 8ANDE
GIRO 38150 TELEFOON No. 25.
ADVERTENTI6N: Van 1 tot 4 regels 0,80 Voor elken regel meer 0,20
KLEINE ADVERTENTKNper 5 regels 50 cent bij vooruitbetaling.
Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte berekend.
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, betwelk op aanvraag
verkrijgbaar is. Inzending van advertentien liefst een dag voor de ultgave.
DPT BEAD VERSCHIJNT LEDEREN MAANDAG-, WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND.
31 Dec. 1934.
Uren, togen, maanden, jaren
Vliegen als een schaduw heen;
Ach, wij vinden, waar wij staren,
Niets bestendigs hier beneen
Deze dichtregelen zijn ongetwijfeld door
duizenden, ook weer dezen avond, herhaald,
hetzij zij werden gezongen in de kerkgebou-
wen, waar men onder de prediking van Gods
Woord te zamen plechtig den Oudejaarsavond
kwam herdenken, hetzij men dat lied aanhief
in den huiselijken familiekring, waar men
stemmingsvol bijeen was, of ook wel alleen
in gedachten, door hen die den avond eenzaam
doorbrachten, of ook ver van den familiekring
in stilie overpeinzing het einde van het schei-
dende jaar verbeidde.
En, ofsohoon tallooze malen herhaald, het
viel ons op, dat deze dichtregelen, zooals wij
in andere gevallen ook wel eens hebben ge-
constateerd, in een korten zin zoo'n groote
waarheid hevatten. Die woorden, zij krijgen
voor ons in den loop van ons leven ook een
andere, een meer emstige beteekenis. In onze
jeuigd hebben wij ze geleerd en hebben ze
meegezongen, aangetrokken door den inhoud
der woorden, door de plechtigheid en schoon-
heid der melodie, doch zonder dat de diepe
zin der woorden tot ons doordrong, al hadden
we toen reeds besef van de waarheid welke
in die woorden vervat was.
Doch bij ons opleven, bij ons ouder worden,
hebben we veel zien veranderen, zijn we zelf
ook veranderd, hebben we veel ons zien ont-
vallen en dringt de diepe beteekenis van dat
onbpstendige, door de gestadige ondervinding,
meer tot ons door, en dringt zij ons te sterker
one op den Oudejaarsavond tot ons zelf in te
keeren, tot het werpen van een terugblik op
den afgelegden weg, waarbij wij ook zeker
niet naiaten vooruit te zien, om althans een
poging te doen den nevel te doordringen, die
den weg, welke nog voor ons ligt, verborgen
houdt.
Nu het wegsnellende jaar. met al zijn lief
en leed, met al wat het gaf en nam, nog eens
voor onze herinnering voorbijgaat, staan wij
even stil en vragen ons af wat de afgeloopen
tijdskring ons gegeven heeft en wat hij ons
had kunnen, naar onze meendng had moeten
geven. De menschheid rust weer een oogen-
blik uit van haar vermoeienden, drukken,
woeligen loop, van haar strijden en haar stre-
ven, haar genieten en haar lijden,' om na te
denken over haar leven en de rekening op te
maken van haar hebben en zijn. Geen wonder,
dat daarbij meer dan anders en bij meerderen
dan in andere oogenblikken het geval zou zijn
de behoefte zich gelden doet, om die stemmen
te veriuemen, die ons van vertrouwen spreken.
Gfschoon het modeme leven, waarin alles
tracht en peinst op het vooruit", steeds snel-
ler en sneller, ons meer en meer naar het
materialisme dringt, aan velen geen tijd laat
voor het nastreven van idealen, zoo blijven
er toch omstandigheden, voortgesproten uit
oude gebruiken, aan welker invloed we ons
niet kunnen onttrekken.
Het is gelukkig, dat dit zoo is, dat er van
die rustpunten komen, tijden van herinnering,
van overwegen en vooruitzien, ook van een
vragenwaarlheen
tamers, we leven steeds voont, in vasten
regel zien we den dageraad gloren en den
nacht weer aaeibreken, we weten dat elk
etmaai ons nader brengt aan de eindpaal,
doch velen loopen daar getochtenloos over-
heen omdat dit zoo gewoon is, omdat het
aldoor terugkomt. Doch wanneer een hijzon-
dere aanleiding de lengte van de reeds afge-
legde levensbaan in de gedaohten brengt, ont-
welt aan het gemoed de opmerking: reeds
z66 long?" j
Zulk een aanleiding tot herinnering, tot na-
denken, is de Oudejaarsavond, de overgang S
van Oud naar Nieuw, hij uitnemendheid. De j
Oudejaarsavondklok oefent dan ook altijd een
grooten invloed uit. Oudejaarsavond wekt
gedachten der vergankelijkheid. Wat een he-
gin heeft, heeft ook een einde, zoo roept hij
ons toe. Meegevoerd worden we op een stroom,
die, wat hij ens gaf, ook weer neemt, totdat
hij onszelf, gelijk de jaren en de tientallen
van jaren, doet wegzinken in den schoot van
het oneindige.
Doch bij gedachten der vergank'lrjkheid
alleen kan onze ziel geen vrede hebben; onze
ziel gaat uit naar hooger, naar beter; zij ver-
langt naar een licht, dat de schaduwen op
onzen weg beschijnt, naar een vrede, die de
diepte van ons hart kan vullen.
Waar geen oog is voor een hooger geluk
en hooger zegen dan die voortvloeien uit gun-
stige levensomstandigheden,, daar kan nie-
mand aan't einde van een groot levenstijdperk
volkomen gelukkig zijn. Wij hebben nu een-
maal behoefte aan volkomen bevredigend ge
luk; en de omstandigheden mengen altijd zuur
en zoet niet alleen, maar hun zoet is nooit
volkomen. Dat is immers de ervaring van
ieders persocnlijk bestaan
In werkelijkheid is er ook op den Oudejaars
avond geen overgang, geen stilstand, geen
verandering. De dagen en jaren en tijden
kruien rusteloos voort, als het zamd der rivier,
als de rollende golven van den onafzienbaren
Oceaan. Wij menschen bezitten zelve den tijd.
Tijd doet denken aan een wijzerplaat met
mechanisch beweeg, ronddraaiende uurwijzers,
een kleine die de uren aanwijst, een groote
die deze in stukjes verdeelt. Tijd doet denken
aan het op- en ondergaan der zon, aan de
ronddraaiende assen van wentelende planeten,
aan den mensch, die geboren wordt en op-
groeit en sterft, die komt, maar ook weer
henengaat. De realiteit kent geen gisteren,
geen morgen, slechts een heden, een eeuwig
heden, indien we dat zeggen mogen, want
ook „eeuiwig" is een tijdsbegrip.
Zoo luidt de mensch zelf de Oudejaarsavond
klok, en ook, terwijl hij deze luidt. "Ued+ d-
tijd voort, want op den weg der eeuwen staan
geen niijlpalen. Hij luidt haar op het tijdstip,
dat het" uurwerk, volgens berekeningen naar
het groote uurwerk des heelals geregeld, den
overgang aangeeft.
Daarom, ofschocn het oogenhlik van over-
gang eigenlijk niets is en wij niet kunnen
verwachten dat het nieuwe jaar iets heel
nieuws, iets anders, iets buitengewoons, zal
brengen, dat de laatste dag van het oude
jaar anders is dam. de eerste van het nieuwe,
de dreunende tonen van de Oudejaarsavond
klok, die weergalmen door de ijle ruimte, in
dorp en stad, doen iets trillen in ons hart,
omdat zij, hoewel zuiver menschelijk, ons
mysterieus toeschijnen.
De grondtoon van aller menschengedachten,
het lied dat de ziel dan inzonderheid zingt en
telkens, als gedwongen herhaalt, is weomoed,
omdat hrj het hoort en ziet en bekennen moet,
dat hij vergankelijk is, dat zooveel hem in het
weggestorven jaar weer ontzonk, dat eetrmaal
alles hem ontzinken zal, maagd en vriend,
geld en goed, kroon en gouid en scepter, flon-
kerend gesteente en ruischend gewaad, pen en
boek, instrument en penseel, alles, ja alles;
de dood zal komen en het wegzwiepen met den
bezem der beeindiging in den bodemloozen,
noodt verzadigden afgrond der vergankelijk
heid.
Allerlei treedt dan naar voren, naar men
geleerd heeft en kent, bij den denkende ten-
minste. Een gedicsht, een spreuk, eens aan
den schoot der moeder geleerd, of een lied.
het kerkgezacig bijvoorbeeld waarmede we
onze beschouwing aanvingen, of ook:
Gelijk het gras is ons kortstondig leven,
Gelijk een bloem, die, op het veld verheven,
Wel sierlijk pronkt, doch ,'achtloos is en teer;
Wanneer de wind zich over't land laat hooren,
Dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat
[verloren,
Men kent en vindt haar staidplaats zelfs
[niet meer.
-inderdaad! De tijd is als een schaduw. De
mensch is als een bloem, en ook bloemen op
het levenspad hlijken maar al te vaak slechts
bloemen te zqn, die ras vtrwelken, die op het
onverwachts haar steel knakken wanneer de
wind zich met de metaJeh stem der klokke-
tonen vermengt. Al het dierbare, het zoete,
het hekende, het beminde slechtsbloem!
wordt het soms wee om het hart en vraagt
men zich angstig af: wachter, wat wordt er
van den nacht?
den geveld, zoowel in de nabijheid als ver van
het vaderland. Hoe zal het den nabestaanden
dezer slachtofffers, vooral op een avond als
deze te moede zijn. Voorzeker gaan veler ge- j Dg torenklokken galmen loom en ^aar
dachten vol weemoed en medegevoel naar die j win,
bijzonder getroffenen uit.
Doch naast dezen zijn er gelukkig
ook, die terugzien op een vermeerdering van
huiselijk geluk, op de bekroning van een
ondernomen arbeid, op het welslagen van een
met zorg voorbereiden stap, voorwaarts en
En doen haar slagen dreunend verder klinken;:
Zij zingen d'uitvaart van het stervend jaar,
Dat in vergetelheid terug zal zinken.
Voorbij - door Snellen wiekslag voortgedragen
Vlood, wat we eens voor nieuw" aanzagen
Vlood 't oude jaar weer ijlings heen.
nu met fnsschen moed de nadering van een tall(X>a de toekomstvragen.
meuwen jaarkring tegemoet gaan. 5 Die weer opnieuw den mensch doen jageti
Zij die bijeen zijn, mengen hunne gedach- j Naar doel vaak
van voorheen.
ten als het ware dooreen; misschien wordt met
een enkel woord het jongste verleden bespro-
door
VICTOR BRIDGES.
23)
(Nadruk verboden.)
Vervolg.
Om mijn positie te redden stuitte ik haar
stortvloed van onzdn en vroeg de goede dame,
c*f ik het genoegen mocht hebben, haar aan
het souper te begeleiden. Met ongewone gre-
tigheid ging zij op mijn aanbod in en terwijl
ztj een onuitputtelijke voorraad aflgezaagde
dingen afratelde, aanivaardde zij mijn escorte
naar boven in de groote zaal, waar de gasrten
van Sangatte bezig waren hun verloren ener-
gie weer in evenwioht te brengen. Door mid-
del van een fretaohtig jongmensch, dat wij
onderweg tegen kwamen en dat haar hij haar
naam groette, vemam ik dat mijn sichoone
metgezellin mevrouw Gamett heette. Beihalve
dat deze inlichting een vage sympatlhie voor
mijnheer Gamett hij mrj wekte, was zij mij
van geen nut, want de eenige Gamett, dien
ik ooit had gelkend, was een heer, dien ik,
doodgesdhoten, gezien hod na een twist in een
der salons te Villa Maria en dat was al jaren
geleden.
Onder de gegeven amstandigtheden wachtte
ik mij wel te vragen of er eemige relatie tus-
schen hem besitond en vergenoegde er mij mede
mijn tafelgenoote zoo goed mogelijk te bedie-
nen en van tijd haar onlbedaarlijik gesnap met
een dioog „ja" of ,,neen" te venmengen,, zoo
dlikwijls en dit was hoogst zelden er in
haar alleenspraak spatie voor een dezer
woorden voorhanden was.
Wij zullen zoo ongeveer een half uur in de
souperzaal samen doorgebrachit hebben, ge-
durende welk tijdsverloop ik den inlhoud van
een halve flesch champagne gebruikt en zoo-
ver iik mij kan herinneren, de plechtige belofte
aflegde, den volgenden Zaterdag naar Staines
te komen, om de kwellingen van de verliefde
Minnie, door mijn tegen/woordigheid te balse-
men. Natuurlijk had ik niet het minste plan
het te doen, maar zelfs mijn natuurlijke nei-
ging voor oprechbheid was tijdelijk weggedoe-
zeld en ik zou in alles toegestemd hebben,
liever dan mij aan argwaan bloot te stellen.
Toen wij in de balzaal terug keerden, werd
de aandacht van mevrouw Gamett getrokken
door een vreemdeling. Hij werd op zijn heurt
haar slachtoffer en ik nam de gelegenheid
te haat haar bijzijn te ontvludhten. In mijn
haastige vlucht, liep ik tegen den ouden direc-
teur van de hank aan, waar ik de cheque van
Northcote had ingewisseld. De goede oude
heer was zoo buitengeiwoon vriendelijk, dat ik
in spijt van mijn verlaegen, c*m Mercia te vin
den en ons gesprek voort te zetten, het niet
van mij kon verkrijgen, hem te kwetsen, door
ons gesprek af te breken. Toen ik tenslotte
afscheid van hem nam, begon de balzaal weer
vol te loopen, maar er was geen spoor van dat
eene lieflijke gelaat, waamaar mijn oogen zoo
verlangend uitzagen. Ik zocht op het trappor-
taal en de twee lange gangen, waar verschil-
lenide menschen op rustlbanken zaten te pra-
ten, doch mijn zoeken was tevergeefs. Indien
Mlercia niet in de souperzaal was, moest zij
zich in den wintertuin bevinden; dus ging iik
naar beneden met den vurigen wensch, dat ik
geen bekende van Northcote mocht ont-
moeten.
Tot mijn verontwaardiigirug was de Winter
tuin leddig. Profiteerende van mijn eenzaam-
heid, zette ilk mij in een afgelegen hoekje vlak
bij de deur van Sangatte's studeerkamer op
een stoel neder en stak een sigaret op.
Het was mogelijk, zoo overwoog ik, dat
Mercia naar huis was gegaan. Ik zou nog
eens de ronde doen en imdien ik haar niet zag,
haar voortbeeld volgen. Ik weet niet hoe het
kwam, maar ik had een soort voorgevoel, dat
Billy in Park Lane op mij wachtte, en de ge-
Voorbij een schat is toch ons bijgebleven
ken, aan getroffene nogmaals een blflk Die voJedsei schenkt aan't menschelijk streven.
gegund, dat gevoeld is, wat m deze scheidings- j Een schat> die leven doet alleen.
ure bij hem omgaat, den verheugde te kennen
De ,,hoop" door vreugd en smart geweven.
Wel verschillend is het temgdenken en het
vooruitzien der menschen op den stillen Oude
jaarsavond, op een tijdstip dat zelfs ook de
natuur rust, om straks t<y ontwaken tot een
krachtig nieuw leven.
De St. Sylvesteravond Ijrengt in vele ge
vallen familie en vrienden bijeen om gezamen-
lijk den overgang te vieren. Dit oud gebruik
heeft veel aantrekkelijks. Het schijnt aan een
wezenlijike behoefte te beantwoorden, want
men vindt overal, onder afwisselende vormen,
het gebruik terug en zeer vele eeuwen voor
ojls hebben er de sporen van achtergelaten.
En al die menschen 'tzij ze in groepjes
bijeen zijn of ook zij die in de eenzaamheid
de Oudejaarsavondklok verbeiden hebben
him eigen levensgeschiedenis met vervulde
hoop of teleurgestelde verwachting, waarvan
ook aan anderen iets bekend is, maar die toch
niet kunnen doordringen tot dat diepste schuil-
hoekje, waar ieder zijn geheimste aandoenin-
gen wegsluit en ontoegankelijk houdt.
Waar wij op den Oudejaarsavond, gelijk
alle vroegere avonden van 't jaar, onze kinde-
ren gezond en wel rondom ons mogen zien;
waar wij, als kinderen, nog in de gelegenheid
zijn dezen avond te mogen vieren in het ouder-
lijk huis, dat wij reeds verlaten hebben om,
naar 'swerelds loop en het voorbeeld orzer
ouders. ons eigen leven te Tnan leven; waar
"een drfelgend gevaar'oi drukkend hezwaar is
opgeheven; waar een met zorg gekoesterde
wensch is vervuld; waar een ongedaehte zegen
het leven heeft verrijkt, of welke reine vreugde
meer het lot over ons heeft beschikt, daar
zouden wij al zeer ongevoelig moeten zijn om
niet den Gever dier vreugden met dank te
gedenken.
Maar toch, bij de gedachte aan de vergan
kelijkheid dier vreugden, aan het gevaar,
waaraan hetgeen ons het liefst is, dagelijks
bloot staat, bij de gedachte aan de teleurstel-
lingen, die ook den rijkstgezegende niet ge-
spaard bleven, is het ons vaak bang te moede.
Helaas zijn er ook weer velen voor wie het
scheidend jaar ongunstig is gerweest, die af-
stand hebben moeten doen van geliefden, hun
in een vreeselijk oogenhlik van het hart ge-
scheurd. De laatste dagen van het scheidend
jaar brachten ons daaromtrent nog schok-
kende voorbeelden. Zij leerden ons, hoe dicht
roem en glorie en dood en verderf bij elkaar
liggen.
In hoevele gezinnen - zal men dezen Oude
jaarsavond hebben gestaard naar een plants,
die ledig bleef. Hoevelen zijn van ons heen-
gegaan, niet alleen onder de ouderen van
dagen, doch ook onder de jongeren, niet alleen
onder de nog nauwelijks ontloken knoppen,
doch ook onder de mannen en vrouwen op
krachtigen leeftijd, met wie de families, men-
schelijkerwijs gesproken, hadden verwachtook
dezen Sylvesteravond te samen te kunnen ge
denken, doch die door een of ander geweld-
dadig noodlot in den bloei van hun levsn wer-
dachte aan zijn leuiken jovialen glimlach,
waiarmede hij mijn ongelooflijk verhaal zou
aanihooren, maakte mij onweerstaanlbaar ver-
langend hem te zien. Ik voor mij... Wat was
dat? Uit de kamer van Sangatte drong plotr
seling een zwakke kreet tot mij door, welke
bijna onmiddellijik gevolgd werd door den
doffen smak van een omwergeworpen stoel.
Ik vloog op en luisterde aandachtag en toen
hoorde ik het weer en het was de stem van
Mercia... In een seconde had ik den afstand
tusschen mij en de deur bereilkt; ik greep den.
knop, doch zij was op slot.
Ik was niet in een gemoedsstemming, om
mij aan plichtplegingen te storen; ik deed een
paar stappen achteruit, nam een aanloopje en
gaf, met concentratie van al mijn kracht een
trap tegen de deur, zoodat zij met een gekraak
van splinterend hout openvloog.
Sangatte stond met een gelaat, gloeiend
van opwinddnig en toom midden in de kamer.
Mercia hijgend, verontwaardigd en bleek, leu-
nende tegen den schoorsteenmantel. Toen Zijn
Eordschap zag, wie hot was, die zijn onder-
houd zoo eigenaardig had verstoord, verander-
de zijn gelaatsuitdrukkmg plotseling, aisof hij
een aanvai van verstandsverfoijstering kreeg.
Met verwronigen gelaat en uitpuilende oogen
kwam hij voor mij staan.
„Weet je wel, wat je doet?" vroeg hij
schor fluisterend.
Ik nam albsoluut geen notitae van hem.
„Miss de Rosen", zei ik op mijn vriendelijken
toon, „ilk geloof, dat U mij dezen dans be-
ioofd heeft."
Mercia glimlachte mij vriendelijk toe. ,,Ik
geloof het ook", sprak zij.
Ik deed een paar stappen in haar riohting
en voor een ondeelbg-ar oogenhlik sneed hij
mij den pas af. Toen moet zijn goede genius
hem zeker iets in het oor gefluisterd hebben,
want hij ging plotseling terzijde en zonder hem
zelfs een bilk waardig te keuren, ging ik naar
Mercia en hood haar mijn arm aan.
„Het spijt mij, dat ik iets te laat was", zei
ik kalm.
Met een allerliefst kuiltjesvormend glim-
gegeven tot zijn geluk ook voor anderen een j weer optlieuw herleven:
reden tot blijdschap is - en zoo vindt men Die vl(K)d met ons jaar niet heen
m de onderlmge welwillendheid de gedachte, i
dat men niet alleen staat in den strijd des Gelukkig Nieuwjaar! Zoo roepen wij elkan-
levens, een troostende bevestiging. der toe als wijrfnet ingehouden adem de Oude-
Indien de omstandigheden het moesten jaarsklok nageluisterd hebben. Dat zegt de
rechtvaardigen, ach, hoe zouden zij dankbaar stevige handdruk der vrienden, de kus van
kunnen zijn, zij, wier gedachten thans telkens vader en zoon, de innige omhelzing van moe-
weer als met geweld worden heengetrokken d€r en kind, met liefdetranen bedauwd.
naar een of meer punten op den afgelegden Noem ze niet ijdel, niet zinledig, die Nieuw-
weg, die hun schaduwen hebben geworpen t jaarsgroeten, al valt het niet te ontkennen.
over alle vreugden, waar het hart is getroffen dat de ervaring heeft gewaarschuwd dat er
door slagen welke het diep hebben gewond? Veel sleur bij is, zelfs onoprechts. De men-
Wij denken met deemis aan alien, die het achen, die elkander de hand drukken, zijn
vruehteloos Zwoegen en strijden tegen een j volstrekt niet van plan de geschillen, die zij
vijandig lot zoo vermoeid en afgemat doet hebben, aan kant te zetten, noch de tegen-
neerzitten; die zich voor altijd beroofd zagen f strijdigheid hunner belangen door een eerlijk
van de vervulling van een allesoverheerschen- vergelijk op te lossen.
den wensch; die de zorg en de angst voor een j Maar het is al veel, tot men er eens aan
innig geliefd maar bedreigd leven moeten j herinnerd wordt, tot er nog altijd plaats is
medenemen uit het oude jaar in het nieuwe. I voor een gemeenschap der harten, aan welke
Hoe weinigen onder ons zijn er, die niet bij de welwillendheid een zekere wijding geeft
ervaring weten hoe pijnlijk de herinneringen en wie weet bestaande wolken weg-
rVn/1«-!nn»nntTr\'n/1 Inirinrin oi'n olo j lo nv> ,1lnv> iimnlrl dni vunn nrnal*
op den Oudejaarsavond kunnen zijn, als de
oogen met tranen gevuld, telkens elkander
zoeken en de mond schroomt uit te spreken
wat de harten vervult.
De omstandigheden zijn zeer verschillend.
Talrijke gebeden stijgen omhoog, overvloeien-
de van dank aan den Almachtige voor de
weldaden die wedervaren zijn, berusting schen-
kend aan hen wie het leed niet spaarde, al
was het ook, dat de smart hen tot in het
diepst der ziel trof, kracht afsmeekende voor
het verder afleggen van het levenspad.
Zoo luiden wij menschen zelf onze Oude
jaarsavondklok, met eigen hand grijpen wij
het touw dat neerhangt in den steeds hooger
zich verheffenden toren der tijden, en beieren,
toeieren met schel geklep en zwaren dreun, om
ons er goed van te doordringen, dat het groote
wentelrad der kolossale eeuwen weer een
streepje verder teekent: dat weer een jaar
aan de voorgaande is toegevoegd.
De denker hoort het geluid dier klok en
peinst; peinst voorwaarts en achterwaarts.
beschouwt, weegt, berekent en vraagt. Den-
kend, vragend zit hij ter neer, willende weten
wat de toekomst baren zal, wat het lot is der i
volkeren.
vaagt en dus ten goede werikt, dat men weer
gaat gevoelen hoe heerlijk het is, als bree
ders en zusters samengaan en elkander steun
verleenen.
Gelukkig Nieuwjaar!
Gelukkig de mensch, die wel vaart over de
golven der levenszee, die zich niet door elke
golf laat omvoeren en meedrijven met het
getij, Gelukkig hij die een ideaal doel bezit,
die een vuurtoren ziet glanzen hij nacht, (fie
zotmestralen opvangt als de heldere toorts
tot middenhoogte is geklommen. Gelukkig de
zeeman die eene haven heeft, waarheen het
roer moet worden gewend.
Wanneer ons blad verschijnt, klinken zegen-
wenschen alom. Ook wij, Uitgeefster en
Redactie der Ter Neuzensche Courant, voegen
daaraan de onze toe: ,,A1 wat wenschelijk is!"
lezeressen en lezers, zoo voor uw persoon en
uiwe familie, als in uwe zaken en bedrijf.
Ook wij gaan weer voort. De tijd van na-
denken is voorbij. Wij moeten weer aan 't
werk. We hebben weer reden tot dankens-
stof. We konden onize taak hinnen den door
ons afgebakenden weg ongestoord voortzet-
Gaan wij vooruit? Gaan wij langs niet te ^en en mochten ervaren, tot zulks geschied-
nauwe paden voorwaarts naar een heerlijken,
volmaakten staat? Thans zijn we daar nog
veir van verwijderd. Hoeveel moet er nog
geschreid, nog geleden worden, eer we dat
dorado zullen hebben bereikt Zullen alle
menschelijke inspanningen en opofferingen om
niet zijn geweest?
Langs het oog glijdt voorbij het goede van
het jaar dat voorbijging, edele daden, blijken
van menschenmin; maar oo'k komen de vale
gestalten van het afsehuwelijke, hardheid des
harten, zelfvergoding, vernietigend wantrou-
wen, dat de beste kiemen van het innerlijke
zijn, verstikken kan.
Bij het overpeinzen van dat alles en alles
wat ons in het afgeloopen jaar is wedervaren,
ladhje legde zij haar hand op mijn mouw.
„U is steeds een model van vaardigheid,
mijnheer Northcote", sprak zij.
Indien het aan bliikken gegeven was, om
iemand te dooden, zouden wij geen van beiden
de deur bereikt hebben, doch aangezien de
Voorziendglheid in deze anders heeft beschikt,
had de moorddadige uitdrukkinig van San
gatte geen andere uitwerking, dan mijn inner-
lifk genoegen slechts te veihoogen. Toen wij I
op den drempel stonden, keek ik hem over mijn
schouder aan.
„Ik kom straks nog even terug om een
praatje met je te maken, Sangatte; wacht
hier dus op mij."
Hij gaf geen ant woord en ik leidde Mercia
in den wintertuin, nadat ik de gehavende deur
acihter ons gesloten had.
„Onize ontmoetingen", zei ik glimlachend,
,,schijnen steeds van eenigsizins opwindenden
aard te moeten zijn."
„En mij telkens meer aan U te verplich-
ten", antwoordde zij.
„Van verpliclhten is geen sprake", zei ik.
,,'t is mij een voorrecht U nog eens te mogen
spreken. Ik begon al te denken, dat U naar
huis was geigaan en dat ons belangrijk kort
onderhoud geen vervolg zou helbben."
Zij bleef een oogenlblik stilstaan en keek
vlug, behoedizaam rond, om zioh te vergeiwis-
sen, dat er niemand was, die ons kon beluds-
teren.
„Ik meende ems tig, wat ik U zei", fluisterde
zij haastig, „Ga niet naar Woodford. Ik... ik
kan er U geen verklaring van geven; trou-
wens ik doe er verkeerd aan, U te waar-
schuwen, maar zoek een vooriwendsel en ga
vooral niet."
Zouden wij niet naar boven gaan en een
zitje zoeken", stelde ik voor, misschien..."
,,Neen, neen", onderlbrak zij mij haastig.
,,Ik kan hier niet langer blijven. Sir Henry
wachit op mij; en in geen geval zou ik U meer
kunnen zeggen."
Wij waren in de hal gekomen, waar veel
menschen waren; blijkbaar voomemens om
te vertrekken. Ik bemerkte tusschen hen den
de ten genoege van onzen talrijken en voort-
durend uitbreidenden lezerskring. Wij hopen.
ook in de toekomst in staat te zijn te voldoen
aan de steeds zwaardere eischen, die de tijd
met zich brengt. Aan onze medewerkers on
zen dank en gelukwensch!
Onze lezerskring heeft volop kunnen er
varen, dat de publieiteit van onze adverten-
tiekolommen ruimschoots gezocht bleef. Juist
doordat ons blad in ieder huisgezin des avonds
door ouderen en jengeren wordt gelezen en
geraadpleegd, konden onze adverteerders er
varen het succes tot gelegen is in goede
publieiteit.
Dit stemt alles dankbaar, ook de mede-
werking die wij van verschillende zijden
mochten ondervinden. Wij bevelen ons in den
nieuwen jaarkring bij vemieuwing in aller
gunst en medewerking aan
ouden heer met het witte haar, die bij Mercia
was, toen zij voor't eerst in de balzaal kwam.
Ik onlbde.kte nu, dat het sir Henry Trega/t-
tock moest zijn, hetgeen ik afleidde uit het
feit, dat hij mij bekemd voorkwam. Hij zaig er
echter veel ouder uit, dan toen ik hem tien
jaar geleden te La Paz ontmoette.
Hij zag ons onmididellijk en kwam naar ons
toe.
,,0, ben je daar Mercia", sprak hij. ,,Ik wist
niet, wat er met je gabeurd was. Ik wil je
niet jagen, maar..."
Plotseling brak hij af. Zijn oogen waren
strak op de mrjne gevestigd en plotseling ver-
anderde zijn houding en gebaar zoodanig, als
verhazing en vijandscihap, dat in een seconde
kunnen teweeglbrengen.
Mercia was doodsibleek geworden. „Kemt U
mijnlheer Northcote?" stamelde zij. „Ik zal
even mijn kleeren haleo, ik ben direct terug."
Zij vendween van mijn zijde en liet mij in
nee blijkbaar eenigsizins moeilijke positie acih
ter. Het sdheen mij hoogst onwaarschijnlifk
toe, dat sir Henry zich mij, van een zoolang
geleden onderhoud, nog kon herinneren, want,
het had misschien nauwelijks vijf minuten ge-
duurd. En indien drt werkelijk het geval was
dan nog was er geen enkele reden. waaram
hij op zoo bruuske wijize zijn afkeer van mij
moest toonen. Het schoot mij op eens door
het hoofd, dat hij mij voor mijn dubbelganger
moest helbben aangezien.
,,Ik geloof dat Miss de Rosen gelijk heeft
mijnheer Northcote", sprak hij met bevrieizan-
de beleefdheid. ,,Wij hebben elkaar vroeger
ontmoet, maar onder eenigsizins verschillende:
omstandiglheden
,,Ja", zei ik hrutaal, „ik had tien jaaj' ge
leden het genoegen een onderhoud van vijf mi
nuten met U te heibben; dat was te La Paz."
(Wordt vervolgid.
l-iv:
Neuzen.
voor
r maat,
en Be-
gunst,
ng aan.
ireng ik
ers, zoo I
ente,
ietuiging j
nhevelen
[EL,
Schilder.
EIEL,
■Jchilder.
nieuwe
gers
vertrou-
l.
SEN,
Teerder.
es jaars
i Beken
de stad.
vertrou-
weer in
ELEN,
nsslager.
menschen
ten ver-
in ieders
IEK.
den bij
I
enoote.