ALGEMEEN NIEUWS- F.N APVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAAHDEREN.
EEN DAG RIDDER
Kettingen
Eerste Blad,
Godsaienst en vrees.
No. 8747
VRIJDAG 16 OCTOBER 1931
71 e Jaargang.
fSPILLKTOH.
BINBKNLAND.
voor AUTOS en MOTORS 1
K. R. G. BROWNE.
11)
..RENOLD" - ..COVENTRY" - ..BRILLANT"
1 A-van-VALKlMBuRG S--
V' L.EEUWAPDEM-
IN DUITSCHLAND MEEGEBRACHTE
BET ALJN GSMEDDELEN.
A ■■■■■MOMttHiMM! jBSitHBSWSSWBK; <H5S«63HK1MKi 3E
Kfo,
ABONNEM GNTSPRfJS: Binnen Ter Neuzen /1,40 per 3 maanden Buiten Ter Neuzen
fr. per post /1,80 per 3 maanden Bij voor uitbetaling fr. per post /6,60 per jaar
Voor Belgle en Amerika /2,25, overige lan den /2,60 per 3 maanden fr. per post
Abonnementen voor bet bnitenland alleen bij vooruitbetaling.
Uitgeefster: Fiima P. J. VAN DE SANDE.
GIRO 38150 TELEFOON No. 25.
ADVERTENTIeN: Van 1 tot 4 regels 0,80 Voor elken regel meer f 0,20.
Grootere letters en cliches worden naar plaatsruimte berekend.
Handelsadvertentien bij regelabonnement tegen verminderd tarief, hetwelk op aanvraag
verkrrjgbaar is. Inzending van advertentien liefst e6n dag voor de uitgave.
DIT BLAD VERSCHIJNT IEDEREN MAA NDAG-, WOENSDAG- en VKIJDAGA VOND.
iwr»s»* -musti
MMNHMBHBaBMHM
behoudt zijn eigen levensgebied, zijn
eigen belangensfeer, en daarin treedt nu
(van buiten af) de goddelijke Macht-
hebber op, echt in de positie van den
Meerdere, en ook al heeft de mensch zijn
eigen wil, daarnaast en daartegenover
openbaart zich toch de goddelijke wil als
de meerdere. Zoo is er dus strijd, zoo is
spanning, en iets van die spanning
er
De Romeinen hadden een spreekwoord,
waarin verteld werd, dat het in de eerste
plaats de vrees was geweest, die de goden
had geschapen. Heelemaal onwaar of on-
juist was dat woord zeker niet, maar toch
is het in zijn overdrijving niet te aan-
vaarden. Vrees zonder meer maakt niets
en schept niets. Nu zijn velen op het
voetspoor van de oude Romeinen voort-
gegaan en niemand minder dan Hegel
heeft verklaard, dat de vrees toch in elk
geval het begin van den godsdienst moet
zijn geweest. Als dit juist is, dan zou
daarmede gezegd zijn, dat men altijd voor
den God, met wien men in relatie treedt,
vreest, hoe men zich Hem overigens ook
voorstelt. Want als men vreest voor hon-
ger of gebrek, voor eenzaamheid of drei-
gende gevaren, voor ziekte of dood, dan
is dat iets anders. Dan zoekt men bij
God bescherming, maar op een andere
wijze; de vreesgevoelens zijn dan al aan-
wezig voordat men zich van de godsdien
stige verhouding bewust wordt. In zoo'n
geval is het religieuse gevoel geen vrees,
neen, dan is het hoop op bescherming en
op redding, in zekeren zin dus een geval
van veiligheid althans een hoop op
veiligheid op beveiliging, die men deel-
achtig zal worden. De vrees is dan niet
centraal, de vrees heeft den godsdienst
niet bewerkt, maar hoogstens is de vrees
aanleiding geworden tot een uiting van
religieuse gevoelens.
Wie spreekt of schrijft over het be-
langrijke vraagstuk van de verhouding
van den godsdienst en de vrees, die be-
doelt, dat de vrees voor het Hoogere of
voor den Hoogere den godsdienst zou
verwekt hebben, en dat is ondenkbaar,
want vrees stoot altijd af, vrees brengt
nooit een behoorlijke verhouding tot
stand.
Toch moet er op gewezen worden, dat
er vrees aanwezig is tegenover allerlei
openbaring van de goddelijke macht, ook
al is dat dan niet centraal het geval. In
de gevoelens, die in de religie bewust
worden, komt in talrijke gevallen vrees
voor; soms zelfs vrees van groote span
ning, soms ook vrees, die als een scherpe
smart wordt ervaren. In het Nederland-
sche woord „godsvrucht" evenals in het
Duitsch ,,Gottesfurcht" is sprake van
vreeze, zoo ook in de bekende uitdrukking
van de vreeze des Heeren". Ook in den
eerbeid, dien den mensch voor God ge-
voelt, bevindt zich een element van vrees,
dat naar gelang van de omstandigheden
meer of minder duidelijk tot den mensch
in zijn bewustzijn spreekt.
God en mensch zijn in de religieuse
verhouding verbonden dat voelt de
mensch in zijn godsdienst, maar daar-
om en daarmede zijn God en mensch nog
niet een geworden. Er blijft altijd een
zekere spanning heerschen; de mensch
treedt altijd weer op de verhouding tot
God, vooral als wij ons die trachten in te
denken en voor te stellen. Deze spanning
wordt nu in ons gevoel doorleefd min of
meer met angst; zij kan ook in het laatste
geval overgaan in hoop, maar dat gebeurt
alleen, als de spanning reeds wera opge-
heven tot een vertrouwende zelfovergave.
Wij zouden kunnen zeggen: zoo lang als
de spanning duurt, zoo lang is er min of
meer angst.
Wat is het verschil tusschen angst en
vrees? Wij zouden het zoo kunnen zeg
gen: angst heeft nog geen bepaald voor-
werp; angst is meer onbepaald; vrees
daarentegen heeft wel een bepaald voor-
werp. Angst kan nog elk oogenblik over-
slaan in liefde, zooals gebeurt zoodra men
tot zelfovergave is gekomen.
Bovendien is er en blijft er ook altijd in
den godsdienst iets zeer geheimzinnigs.
In de godsdienstige verhouding is wel de
geheele mensch betrokken, maar intus-
schen openbaart God zich dan nooit
nog geheel; er wordt altijd maar iets van
Gods Wezen en Macht openbaar, er ont-
sluit zich voor den mensch wel een hoo
gere wereld, en den mensch wordt een
blik daarin vergund, maar wij blijven
altijd God slechts kennen als Mysterie.
Wie nu Mysterie zegt, die zegt iets als
vrees: er blijft ontroering.
Is echter eenmaal de verhouding tot
God volkomen geworden zooals zij zijn
kan en moet, dan wijkt alle vrees, en ont-
staat er een vertrouwelijke omgang, die
alle vrees buitensluit. De mogelijkheid
van de vrees blijft echter, en deze vrees
treedt aanstonds weer op, zoodra als de
verhouding ook maar even gestoord is.
Hoe steviger de verhouding, hoe minder
vrees dus; maar ook: bij de minste of ge-
ringste storing treedt de vrees weer op.
Wordt de verhouding tot God gestoord.
j bijvoorbeeld doordat de mensch zichzelf
gaat handhaven, of doordat hij met te
weinig vertrouwen zich overgeeft, of
doordat hij te veel aan zichzelf denkt en
zich op zichzelf richt, dan treedt tenge-
volge van dat alles onmiddellijk de vrees
weer op tegenover den machtigen en ook
steeds zoo geheimzinnigen God, en dan
blijft die vrees voortduren, zoolang als de
storing duurde, maar ook nog daarna, om-
dat men nu weet bij ervaringdat de
mogelijkheid van herhaalde stoornis maar
al te zeer aanwezig is.
Wij hebben tot nu toe met opzet alleen
van storing" gesproken, ook al zijn wij
ons maar al te zeer bewust, dat hierbij
en hiervoor door de meeste godsdienstige
menschen bijna altijd een ander woord
wordt gebruikt. Wij willen dat woordje
storing" nog even zoo laten staan; het
kan zijn nut hebben juist die uitdrukking
hier te blijven bezigen, omdat op deze
wijze aanstonds wordt te kennen gegeven,
door
Vervolg.)
,,0, dus eigenlijk een soort van familie-
stukzei Peter. ,,Eigenaardig dat de
familie geen protest aangeteekend heeft".
Het feit zelt kon hem geen zier schelen,
maar hij was een welopgevoed jong-
mensch en al voelde hij op zijn zachtst
uitgedrukt, weinig sympathie voor zijn
gastheer en al was hij tegen zijn wil, om
zoo te zeggen, bij zijn haren naar deze
schilderijen-tentoonstelling gesleept, toch
voelde hij het als zijn plicht, zijn duren
beleefdheidsplicht, om een zekere be-
langstelling in de exemplaren tegen den
wand te toonen. Te meer, daar Miss
Craig, sinds het oogenblik dat ze dit hei-
ligdom betreden hadden, nog geen mond
had opengedaan en Toby, de onopge-
voede bok van een Toby, liep te gapen,
alsof de atmosfeer in het zaaltje slaap-
verwekkende eigenschappen had.
Hij heeft geen familie", gaf Sir Wal
ter ten antwoord. ,,Tenminste geen
familie, die als zoodanig iets te zeggen
heeft. Fairwater heeft zijn geld op alle
mogelijke manieren opgemaaktte
zwaar geleefd en zoo. Hij was, bijvoor
beeld, eh... lichtelijk aangeschoten, toen
hij erin toestemde om mij dit schilderij
te verkoopen. Anders", voeade Sir
Walter er met een ondoorgrondelijk ge-
dat er een verhouding reeds bestond, en
dat ook verbetering, herstelling van de
relatie nog zeer wel tot de mogelijkheden
en wenscnelijkheden behoort.
Nu is het wel heel merkwaardig, dat er
geconstateerd is, dat de vreeservaring bij
de menschen sterker wordt naarmate hun
godsdienst een meer egoisten vorm aan-
neemt. Was de godsdienst (wat wij in-
tusschen met klem ontkennen) naar haar
wezen en oorsprong louter en alleen een
soort streven naar zelfbehoud, en dus
niets dan: zelfzucht, dan zou de vrees
eerst recht het centraal gevoel van den
godsdienst zijn.
Maar laten wij dan nu ook maar het
woordje „zonde" noemen, dat wij tot nu
toe nog opzettelijk verzwegen. De zonde
is wel iets heel raadselachtigs. Er is aan
de zonde hetzelfde raadselachtige wat
ook is aan heel den godsdienst. In den
godsdienst hebben wij de verhouding tot
den nooit geheel kenbaren God, in de
zonde hebben wij precies het omgekeerde:
namelijk: de verbroken verhouding. En
niet alleen van een enkele daad of ver-
keerdheid is de mensch zich bewust, neen
hij voelt zijn foutieve levensmanier, waar
in hij geboren is, -het begrip dus van
erfzonae. Dit besef van erfzonde gaat
in het gevoelsleven met een eigenaardige
uitbreiding van de vrees gepaard, die de
geheele verhouding tot God kan be-
palen, ja haar maken kan als een verkeer
met een Rechter. Zoo komt er een be-
stendig zondebesef, een altijd weer en
meer voelen van een groot tekort. Zoo
komt er .vreeze Gods'
Maar nog op een ander en hooger
soort vrees in den godsdienst willen wij
tenslotte wijzen. In een van de diepste
en mooiste Psalmen (Ps. 130) lezen wij
het merkwaardige woord: Bij U is ver
geving, opdat Gij gevreesd wordt". Dit
lijkt misschien op het eerste, en ook nog
wel op het tweede gezicht onzin. Ver
geving en dan toch nog vrees? Wij
kennen misschien het Gezangvers: ,,Jezus
leeft, wie nu nog vreest, zou en Hem en
God onteeren". En dan zou er nu bij
de vergeving en nog wel na de voile ver
geving, nog van vrees sprake kunnen zijn?
Nog wel van vrees, die gevolg was, on
middellijk gevolg van de vergeving, die
men genoten heeft? Toch is hier een zeer
teere waarheid uitgedrukt. Deze vrees
is zeer wel mogelijk en bestaanbaar. Dan
is de vrees echter omgezet en geheiligd.
Dan is de angst uit de vrees weggenomen.
Men heeft vergeving, men is daar zeker
van, men twijfelt daar zelfs geen oogen
blik aan. Maar toch... ja, nu juist door
die vergeving vreest men. Men is bang,
dat men zal uitvallen uit Gods gunst. Men
is bevreesa, dat er weer of nog eens wat
tusschen" zal komen. Die vergeving is
er, maar men zou er God en zichzelf toch
niet graag aan wagen, dat het nog eens
noodig was. En zoo vreest men nu.
Vrees dus, die op de vergeving volgt, die
van die vergeving het gevolg is. Deze
vrees, dit soort vrees, is onlosmakelijk aan
den godsdienst verbonden. Alle andere
vrees mag volkomen verdwenen en over-
wonnen zijn, deze vrees blijft en regelt
ons leven voortaan in alle stilte en een-
voud.
zicht aan toe, ,,had ik er allicht meer
voor moeten betalen".
,,Als u 't mij vraagt", mengde Toby
zich verontwaardigd in het gesprek, „vind
ik dat een methode met een luchtje eraan.
Iemand afzetten, die boven zijn thee-
water is! Niet bepaald je manier".
Die drie zinnen gaven zoo volmaakt
Peter's gevoelen weer, dat het hem moei-
te kostte om niet: hoera! hoera! te roepen.
Maar Sir Walter fronste laatdunkend zijn
wenkbrauwen en gaf met een vernieti-
gend air van superioriteit ten antwoord:
,,Als ik over het een of andere ethische
vraagstuk je opinie wensch te weten, jon-
menseh, vraag ik je wel erom. Er is hier
geen sprake van afzetten, zooals jij het
blieft te betitelen. Een koop is een koop,
en als het jongmensch op dat oogenblik
niet in staat was te beseffen wat hij deed,
dat kan ik niet helpen. Dan moet hij maar
beter op zichzelf leeren passen".
Op dat oogenblik kwam er aan het
zwijgen van Miss Craig een einde.
„Maar als zijn familie nu aanbood om
het terug te koopen", opperde ze, „zou
u dan weigeren?"
„Zeker", gaf Sir Walter kortaf ten
antwoord. „Zonder een oogenblik te aar-
zelen.
Om u de waarheid te zeggen, heeft de
zaakwaarnemer van de Fairwaters zich
al met een dergelijk aanbod tot me ge-
wend, maar ik vind, dat ik daar niet op
in moet gaan. Zooals ik zooeven al ge
zegd heb: een koop is een koop! Fair-
water wou het geld hebben ik wou het
schilderij hebben. We zijn nu allebei
tevreden ik in elk geval en daarmee
is, volgens mij, de zaak afgeloopen".
„0!" zei het meisje op een toon, die
Peter's aandacht trok. Hij keerde zich om
en keek haar scherp aan. Ze stond hun
gastheer met een eigenaardige uitdruk
king in haar oogen aan te staren; haar
uiterlijk was eveneens veranderd; ze zag
bleeker dan eerst en haar oogen schitter-
den onnatuurlijk, alsof ze koorts had.
Terwijl hij haar stond te bestudeeren
drong het tot hem door, dat haar geheele
manier van doen al 'n poos lang eigenaar-
dig, anders dan eerst, geweest was. Sinds
hun komst op de Ola Hall, om precies
te zijn. Van het oogenblik af, waarop ze
met Lady Bellerby kennis had gemaakt,
had ze zich op den achtergrona gehou-
den, was ze, voor haar doen, merkwaar
dig gereserveerd geweest. Het was hem
al eerder opgevallen, maar hij had het
aan verlegenheid of aan den niet bepaald
opvroolijkenden invloed, die er van Sir
Walter uitging, toegeschreven en er ver-
der niet over gedacht. Maar nu begon
hij zich af te vragen of er voor haar hou-
dinq geen andere reden kon zijn.
,,En nu dames en heeren", ging Sir
Walter met zijn gezwollen stem voort,
„heeft u alles gezien, wat ik u kan laten
zien. En daarom stel ik voor, om nu naar
mijn vrouw terug te gaan. Ze wacht ons
waarschijnlijk in de zitkamer".
Die voorspelling kwam uit. Lady
Bellerby zat in de zitkamer, een groot,
rustig vertrek, dat met drie ramen op het
gazon met het bordes uitkeek. Maar ze
was niet alleen. Op het oogenblik, dat Sir
Walter met zijn volgelingen binnenkwam,
zat ze druk en geanimeerd te praten met
iemand, dien Peter kende en bij het zien
van wien Peters wenkbrauwen een centi
meter de hoogte in gingen. Een kleine,
eenigszins gezette man; een man, die naar
TWEEDE KAMER.
Vergadering van Woensdag.
Het interpellatieverzoek van den heer Wijn-
koop inzake de verhouding van Nederland tot
Frankrijk wordt op voorstel van den voorzit-
ter, die van oordeel is, dat deze zaak bij de
begrooting van buitenlandsche zaken aan de
orde kan komen, zonder hoofdelijke stemming
afgewezen, met aanteekening, dat de heer
Wijnkoop tegen afwijzing is.
Voortgezet wordt de behandeling van het
wetsontwerp inzake de uitkeeringen aan mo-
bilisatiesiachtofferis.
De heer Joekes (v.-d.) acht een beroep op
de tijdsomstandigheden geen voldoende motief
om het rapport van de commissie niet uit te
voeren. Er moet een basis voor de uitkeering
worden gevonden, welke bij volledige invali-
diteit f 700 per jaar zal moeten bedragen.
Die basis dient in de wet vastgelegd te worden
en mag niet worden overgelaten aan maat-
regelen van bestuur.
Mej. Westerman (lib.) vraagt, of het de-
partementale onderzoek aanvankelijk zoo
slecht was, dat er thans nog tweeduizend
slachtoffers zouden bijkomen.
De heer Wijnkoop (comm.) hoopt, dat de
betrokkenen hun actie krachtig zullen voort-
zetten.
Vergadering van Donderdag.
De beraadslaging over het wetsontwerp be-
treffende een uitkeering aan mobilisatie-
slachtoffers wordt voortgezet.
Uitvoerig werden be.proken de amende-
menten van de heeren Ter Laan, Schaepman,
Tilanus en Van Dijk.
Minister Deckers wenscht den heer Schaep
man tegemoet te komen door te verklaren,
dat hij in een algemeenen maatregel van be
stuur een imperatieve bepaling betreffende de
uitkeering zal opnemen. De amendementen
van de heeren Tilanus en van Dijk (het aan-
nemelijk maken, dat invaliditeit het gevolg
is van mobilisatiedienst) zullen, naar de mi
nister meent, tot moeilijkheden leiden, om
dat destjjds de keuring gebaseerd was op de
oude Pensioenwat. De aanmeldingstermijn
kan, zooals de heer ter Laan wil, niet ver-
vallen. Dit zou op groote schaal mobilisatie-
slachtoffers kweeken. Ook tegen verruiming
van den termijn bestaan dergelijke bezwaren.
De heer Tilanus (c.h.) repliceert en brengt
op de aanwijzing van den minister eenige
wijzigingen in zijn amendement aan. De heer
Schaepman (r.k.) trekt zijn amendement (im-
peratief stellen van uitkeering) in.
EEN KOSTBAAR GESCIIENK.
De erven van wijlen den staatsman S. van
Houten hebben aan het Groningsche Museum
ten geschenke gegeven een kostbare collectie
schilderijen en aquarellen, in hoofdzaak van
meesters der Haagsche school die in het bezit
van mr. van Houten zijn geweest, bestaande
uit 17 schilderijen en 5 aquarellen, o.m. van
Bosboom, Haverman, H. W. en Taco Mesdagh,
W. Maris, mevr. Mesdaghvan Houten,
Soevert en Pecquereau. De oudste dochter
van wijlen den heer Van Houten, mej. van
HENRI VAN DE CALSEYDE
Borluutstraat 8 - GENT. Tel. 124.15.
(dicht bij: het Stadhuis.)
(Ingez. Meid.)
zijn uiterlijk te oordeelen alles kon zijn:
van een slager-in-ruste af tot een boeren-
politicus toe.
„0, Walter, zei Lady Bellerby, toen
ons viertal achter elkaar, telkens een
tegelijk, binnenkwam, ,,hier heb je nog
een liefhebber van schilderijen. Deze
meneer heet Mr. Gibbs en hij is hier ge
komen speicaal om je schilderijen te zien.
Wees asjeblieft beleefd en vriendelijk
tegen hem, want hij heeft een kaartje
voor vanavond gekocht
Mr. Gibbs stond op en maakte een be-
leefde buiging.
„Ik hoop, dat u me dit onceremonieel
binnendringen niet kwalijk neemt, Sir",
begon hij beleefd. ,,Maar ik logeer voor
een paar dagen in Sandhaven en ik had
al zoo veel van uw collectie gehoord, dat
ik dacht: misschien dat ik, als vurige be-
wonderaar van schilderijen van Oude
Meesters
„Zeker! Zeker! Met het meeste ge-
noegen natuurlijk stemde Sir Walter
geestdriftig toe. En die geestdrift was
niet geveinsd, want hij was de soort ver-
zamelaar, die liever niet zou verzamelen
dan zijn verzameling onder een korenmaat
te moeten zetten. En ofschoon hij onder
gewone omstandigheden, wat zijn hou-
ding tegenover zijn medemenschen betrof,
zijn snobbistisch uiterlijk alle eer aan-
deed, stond hij elk uur van den dag en
van den nacht klaar om zijn schilderijen
te laten zien aan degenen, die ze wilden
komen bewonderen.
„Buitengewoon vriendelijk van u", zei
Mr. Gibbs dankbaar. „Buitengewoon
vriendelijk". Zijn blik gleed van Sir
Walter weg, taxeerde Miss Craig, in 't
voorbijglijden en botste tegen het gezicht
(Ingez. Meu.)
Houten, heeft een album toegevoegd dat aan
het echtpaar Van Houten bij hun zilveren hu-
welrjksfeest door de leden van de Teeken-
maatschappij is aangeboden en aquarellen
bevat van vele meesters der Haagsche school.
Deze schenking is een groote aanwinst voor
het Groningsch museum. Hierdoor is ook de
wensch van den overledene vervuld, de ver
zameling bijeen te houden.
De Duitsche regeering heeft ter uitvoering
van de deviezenregeling van 3 dezer het be-
drag van de zonder toestemming uit te voe
ren betalingsmiddelen en papieren van waarde
beperkt tot een maximum van 200 R.M. Moei-
ljjkheden, welke voor personen, die voor tijde-
lijk verblijf in Duitschland daarheen reizen
of door Duitschland reizen, uit deze beper-
king van den uitvoer zouden kunnen ontstaan
brj de uitreis uit Duitschland, kunnen hierdoor
worden vermeden, dat deze personen bij het
binnenkomen in Duitschland zich door de
douane- autoriteiten aan de grens een bewijs
laten geven betreffende het bedrag van de
door hen meegebrachte betalingsmiddelen en
papieren van waarde. Zij zijn dan gerechtigd,
deze betalingsmiddelen en papieren van waar
de bij hun terugkeer uit Duitschland binnen
vier weken zonder bijzondere toestemming
weer uit te voeren. De Duitsche regeering
heeft de douane-autoriteiten aan de grens
aangeschreven, op verzoek zulke bewijzen af
te geven.
UITGAVEN VOOR DE WERKLOOZEN-
ZORG OVER 1930.
De overheid droeg ruim 23 j/) millioen bij.
Naar aanleiding van een vroeger door het
Tweede-Kamerlid Dr. Vos gedane vraag,
heeft de Minister van Binnenlandsohe Zaken
en Landbouw thans aan de Kamer eenige ge-
gevens verstrekt over de uitgaven voor werk-
loozenzorg in het jaar 1930.
De bijdragen aan werkloozenkassen be-
droegen f 3.010.000 van het Rijk en 2.800.000
van de gemeenten.
Voor wachtgeldregeliing werd door het Rijk
betaald 21.500 en door de gemeenten
f 34.000; voor kosten voor verplaatsing van
arbeidskrachten resp. f 13.800 en 12.200.
Door de gemeenten werd 9.227.522,58 be
taald aan kosten voor steunverleening, terwijl
het Rijk betaalde f 4.006.110, wegens kosten
van wenkverschaffing en steunverleening.
Tenslotte werd voor werkverschaffing betaald
door de gemeenten 4.169.165,85 en door de
provincies 177.843,52.
Totaal kwam dus voor rekening van de
overheid f 23.772.141,95.
Ter verduideJijking wordt nog opgemerkt,
dat een groot deel der werkverschaffing heeft
bestaan uit werken, welke door derden
waterschappen, particulieren e. a.) werden
uitgevoerd. Het deel der uitgaven, hetwelk
ten laste van derden kwam (kosten van
kunstwerken, aankoop van gronden, een deel
van de arbeidsloonen, kosten van toezicht,
enz.) is in bavenstaande clijfers niet opge-
nomen.
Hetgeen door de tegen werkloosheid ver-
zekerde arbeiders ten behoeve van de werk
loozenkassen is betaald, is evenmin in boven-
staande cijfers verwerkt.
van Peter op, die zich bescheidenlijk wat
op den achtergrond gehouden had. Hij
schrok, zijn strooperige glimlach ver-
dween en een seconde keek hij of hij zich
absoluut uit het veld geslagen voelde.
Maar het volgende oogenblik had hij zich
alweer hersteld en deed hij met een glim
lach van welkom een stap naar Peter toe.
„Dat is een gelukkig toeval", zei hij op-
gewekt. „Ik heb overal naar u gezocht,
moet u weten. Moest u even spreken
over dat villatje. Ik ben juist uit Well-
bridge terug, waar ik van dien post-
directeur te hooren heb gekregen, dat hij
hetzelfde villatje een uur te voren aan
een dame verhuur had. Mijn schuld na
tuurlijk niet, maar ik heb me toch wel wat
ongerust over u gemaakt".
,,Hoeft niet", stelde Peter hem gerust.
,,Miss Craig hier is de dame in quaestie
en ik geloof niet, dat zij zich benadeeld
voelt. En ik ben ergens anders ingetrok-
kendat wil zeggen, dat ben ik van
plan en daarom
,,Dat is dan in orde", zei Mr. Gibbs
verlicht. „Ik was bang, dat
Hier werd hij door een stentorstem in
de rede gevallen.
Als rechtgeaard lid van de Tweede
Kamer was Sir Walter niet van plan, om
zijn gasten een gesprek te laten voeren,
waaraan hij niet kon deelnemen. Als er
gepraat moest worden, deed hij dat het
liefst en het beste! zelf. En die
man Gibbs moest niet denken, dat hij een
andermans huis kon binnendringen en
dan de praterij, die daar aan den gang
was, monopoliseeren. Als hij dat dacht,
zou hij, Sir Walter Bellerby, hem wel-
eens even ontnuchteren.
(Wordt vervolgd.)