Ts» Netuensche Courant Tweede Blad. LANDBOUWBEBICHTE*. Maandag 18 Febr. No. 8491. GEMEENTERAAD VAN AXEL. VAN RAPPORT betreffende de ontwerpen van wet houdende nieuwe regeling van de pacht en regeling van de pachtcommis- sies, ingediend bij Kon. boodschap van 29 Juni 1929; uitgebracht door het Hoofdbestuur van de Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt in Zeeland. IV. c. Remissierecht. Door de wijze waarop het remissierecht in art. 1630a gereqeld wordt, zal het be- drijfsrisico voor een deel op de schouders van den verpachter worden geleqd, waar- door deze naast het bezitrisico ook het on- gunstigste dcel van het bedrijfsrisico heeft te dragen. Het vermoeden ligt voor de hand, dat ae pacht daardoor voor velen een goed deel der beteekenis verliest en deze meer de voorkeur zullen geven aan eigen exploitatie of door middel van een zetboer. De bezwaren tegen art. 1631 en 1632 B. W. golden voornamelijk het feit, dat daar- van kon worden afgeweken en dat ook algemeen plaats vindt. Toch wordt er in de practijk wel remissie verleend. Wanneer dit recht, neergelegd in bedoel- de artikelen, thans tot dwingend recht werd gemaakt, zou aan de bezwaren tegemoet zijn Sekomen. Zelfs zou dit recht zich kunnen eperken tot overstrooming en oorlog, aan- gezien door de molestrisicoverzekering men zich ook tegen stormschade kan verzekeren. d. Einde van de pacht. Wij achten het zeer gewenscht, dat in de bestaande bepalingen van het B. W. gron- dige wijziging wordt gebracht, omdat de geldende wettelijke bepalingen geheel ver- ouderd zijn en aanleiding geven tot zeer ingewikkelde rechtsverheudingen en dien- tengevolge tot moeilijk tot oplossing bren- gende processen. Voor een goede beeindiging en vlotte overgamg is het gewenscht, dat tusschen partijen vaststaat lo. op welk tijdstip de pachtovereen- komst eindigt 2o. wanneer de opzegging moet geschie- den 3o. welke rechten en plichten aan den overgang verbonden zijn. Er zou zeer veel voor te zeggen zijn, dat imperatief werd voorgeschreven, dat in het pachtcontract moet worden bepaald, de datum waarbp de overeenkomst kan worden beeindigd en de datum waarop de opzeg ging moet plaats vinden, tusschen welke minstens een jaar zou moeten liggen. Voorts zou de wet termijnen moeten voorschrijven die in acht zouden moeten worden genomen indien in het contract niets was bepaald. Waar contracten voor langer dan 7 jaar in openbare registers moeten worden inge- schreven, is tegen het vastleggen van dien eisch geen bezwaar, wanneer verder bepaald wordt, dat de met de inschrijving belaste ambtenaar verplicht is op dien eisch te letten en wanneer deze in gebreke is, gestraft kan worden. Uitdrukkelijk wijzen wij er op, dat het plaatselijk gebruik een slecht gekozen rechtsterm is, die in de praktijk hoe langer hoe meer tot moeilijkheden aanleiding geeft. Worden in de wet bepaalde data genoemd, dan zullen in de pachtcontracten wel opge- nomen worden, de data die ter plaatse net meest gebruikelijk zijn. Ten slotte volgen hieronder enkele op- merkingen ten aanzien van de artikelen waarbij wij ons bepaald hebben tot de strek- king, die de wetgever er in heeft neergelegd. Art. 1627. Wij vermogen niet in te zien, dat het wijzigen van het karakter van het pachtrecht in een zakelijk recht beteekenis heeft, omdat geheel de kenmerkende eigenschappen van een persoonlijk recht blij- ven bestaan. Art. 1629b. In dit artikel wordt aan den pachter de bevoegdheid gegeven, alle nood- zakelijke reparaties op kosten van den ver pachter te doen verrichten, wanneer deze na schriftelijke aanmaning in gebreke is ge- bleven. De beoordeeling van de noodzakelijkheid is hier in handen gelegd van den pachter wat ons niet juist voorkomt. Bovendien is hier een bron van veel moei lijkheden, die niet alleen aanleiding kan geven tot slechte verhoudingen, doch veeleer tot langdurige processen. De beoordeeling van de noodzakelijkheid, moet blijven of bij den verpachter of wan neer men regelingen wenscht, aan de beoor deeling van een onafhankelijk, doch deskun- dig college. Art. 1630 geeft naar onze meening zooals ook onder de algemeene opmerkingen is ge- zegd, niets, daar de verpachter het recht be- houdt om zich te verzetten. Wij wijzen er hier nogmaals op, dat het beter is een dergelijk artikel geheel weg te laten, dan verwachtingen te voeden, die niet verwezenlijkt worden. Het practisch gevolg van een en ander zal zijn, dat in de pachtcontracten alle op een bedrijf aan te brengen verbeteringen ge noemd worden en ten laste van den pachter worden gebracht. De pachter is dan genoodzaakt om over alle verbeteringen toch met den verpachter te spreken. Het moreele recht, dat hij thans bezit, wordt hier omgezet in een wettelijk recht zonder inhoud. De positie van den pachter wordt daardoor o.i. verzwakt. Art. 1630a. Wij meenen, dat dit artikel niet in dezen vorm dient opgenomen te worden en geven de voorkeur aan een dwin gend remissierecht in gevallen van over strooming en oorlog. Voorts wijzen wij er op, dat in elk geval de buitengewone omstan- digheden niet door een algemeenen maat- regel van bestuur mogen worden bepaald. Dit schept het tegenaeel van rechtszeker- heid. Indien zooals thans is voorgesteld de verpachter vermindering van den pacht- prijs moet gedoogen, wanneer gedurende een padhtjaar of pachtseizoen tengevolge van buitengewone omstandigheden de op- brengst van het bedrijf aanzienlijk minder is geweest, dan bij het aangaan der over eenkomst te verwachten was, op billijkheids- gronden aan den verpachter ook het recht op verhoogdng moet worden gegeven wan neer door andere buitengewone omstandig heden de opbrengst aanzienlijk meer is ge weest. Het toegestane recht op verhooging neergelegd in art. 1632 is niet aeguivalent met het recht aan den pachter gegeven. Overigens is het ons onmogelijk in te zien hoe bij deze redactie, een praktische oplos sing kan worden bereikt. Er wordt door deze wettelijke bepaling een bron van moei lijkheden, die zoo gemakkelijk aanleiding kunnen geven tot procedures, in het leven geroepen, die er toe zullen bijdragen dat de verhoudingen tusschen pachter en verpach ter worden verseherpt. Art. 1630b zal oorzaak zijn, dat de pachter verplicht wordt zich tegen vele omstandig heden te verzekeren en hem de keuze niet wordt gelaten het risico zelve te dragen. Het is een bekend feit, dat in groote vee- bedrijven de veeverzekering niet veel op- gang heeft gemaakt, waarvan de reden is, dat de kapitaalkrachtige veehouders het risico zelf durven dragen. Art. 1631b. Dit artikel zal zonder nadere toelichting niet duidelijk zijn. De pachter mag de bestemming niet veranderen. In art. 1629f staat, dat de verpachter, de ge- daante of inrichting niet mag veranderen. Volgt hieruit, dat de begrippen bestem- miing, aan den eenen kant en gedaante en inrichting aan den anderen kant verschil lende beteekenis inhouden? Mag de pachter de gedaante en inrichting wel veranderen Het komt ons niet gewenscht voor, dat dergelijke rechten wettelijk worden vastge- legd. Immers in de goede verhoudingen worden verpachter en pachter het in den regel eens, wanneer het in het belang van het bedrijf en de exploitatie is. Beter ware misschien het artikel te doen luiden: De pachter is niet bevoegd om de bestemming, gedaante en inrichting te ver anderen met uitzondering van het nivellee- ren. Art. 1631c. De bestaande redactie van het B.W. komt ons beter voor. Het facul- tatieve karakter in de tweede alinea dient o.a. in elk geval te verdwijnen. Alrt. 1631e. Het bepaalde is theoretisch heel mooi, jammer dat de praktijk vaak an- ders is. Art. 1632. Wanneer we dit artikel in verband brengen met artikel 1630a dan komt het er op neer, dat de eigenaar slechts in een geval verhooging van pacht kan ver- krijgen, terwijl voor verlaging verschil lende buitengewone omstandigheden, die de opbrengst beheerschen, zullen kunnen gelden. Wij handhaven onze meening, dat deze remissie er geheel uit moet. Art. 1633a. Hierin is in de le alinea de beeindiging van de pacht vastgelegd. De opzegging is geregeld in de 2e alinea, „n.l. ten minste een jaar voor het oogenblik, waar op de pachter met de ontruiming van het ge- pachte een aanvang moet maken." De oplossing is o.i. zeer onvolledig. Im mers de tijd van ontruiming begint in een bouwbedrijf reeds gedeeltelijk na den oogst, die voor de verschillende gewassen niet ge- lijk is. Veel juister achten wij, dat de op zegging moet aeschieden minstens een jaar voor het beeindigen van de overeenkomst. Eveneens achten wij het onjuist, dat bij gebreke van een behoorlijke opzegging (aan wie is dat ter beoordeeling de pachtover- eenkomst geacht wordt ,,voor een gelijken termijn op de vroegere voorwaarden te zijn verlengd. Dit schept onmogelijke toe- standen. Immers wanneer pachter en verpachter het niet voor den fatalen termijn eens kunnen worden heeft de pachter er belang bij om de onderhandelingen te traineeren, want op deze wijze zal hij onder dezelfde voorwaar den voor gelijken termijn kunnen pachten. De verpachter zal tegen het naderen van den opzeggingstijd tot opzegging moeten overgaan om niet het gevaar te loopen aan de oude overeenkomst gebonden te zijn. Het gevolg hiervan zal practisch zijn, ver- pachten voor onbepaalden tijd of van jaar tot jaar. Dit artikel schept dus het tegendeel van goede verhoudingen. Beter ware dan ook om te bepalen, dat bij niet behoorlijke en tijdige opzegging de over eenkomst wordt geacht te zijn verlengd met een jaar onder dezelfde voorwaarden. Art. 1633b. Ook in de 2e alinea zou moe ten worden bepaald, dat de opuwgging mins tens een jaar voor het einde van tie overeen komst zou moeten geschieden. Alinea 3 achten wij in strijd met de 2e alinea. Bovendien achten wij het plaatselijk gebruik een slecht gekezen rechtsterm. Bovendien levert net geval, waarin er geen zoodanig gebruik is, veel moeilijkheden, om dat dan geldt het tijdstip, dat den pachter in staat stelt, de vruchten van het laatste pacht- jaar naar behooren te innen. Een tweejarig gewas als karwij zal hier moeilijkheden geven. Welke regel men ook stelt, het is beter dat men in de wet neerlegt een practisch bruik- bare en duidelijk aangegeven opzegtermijn. Te lang mag deze niet zijn, aangezien het gevaar dan bestaat, dat het gepachte het laatste jaar wordt verwaarloosd. Overigens achten wij een regeling waarbij aan den vertrekkenden pachter tijd wordt gelaten om te liquideeren noodig dus dat hij beschikking kan houden over plaatsruimte tot een bepaalden datum voor den nieuwen oogst, ect. wel gewenscht. KANTONGERECHT TE TER NEUZEN. Zitting van 30 .Tanuari 1930. Motor- en Rijwielwet. A. A., Hontenisse, f 15 of 10 d. h.; J. F. d. K., Hontenisse /5 of 3 d. h.A. A. d. V. en K. H., beiden Ter Neuzen, ieder /5 of 3 d. h.; C. P. S., Ter Neuzen, 6 of 3 d. h.; H. P. P., Ter Neuzen, I of 1 d. h.; J. S. en K. v. D., beiden Ter Neuzen, ieder 5 of 3 d. h.; C. M. Ter Neuzen, 3 of 2 d. h.; C. M., Ter Neuzen, f 5 of 3 d. h.; A. S., Ter Neuzen, 2 of 1 d. h.; J. P. v. W., Biervliet, 3 of 2 d. h.; J. P. v. W., Biervliet, /I of 1 d. b.; P. v. E., Bier vliet, f 10 of 10 d. h.; J. D., L. S., A. L., A. K., A. P. J. en A. N., alien Axel, ieder 5 of 3 d. h.; J. P. v. d. H., Hulst, 3 en fl of 2 X 1 d. h.; P. E. M. v. W., Hulst, 5 of 3 d. h.; W. V., Middelburg en M. P. Selzaete, ieder 5 of 3 d. h.; J. M. v. L., Selzaete, 10 of 5 d. b.; P. v. d. A., Selzaete, 5 of 3 d. b.; R. D., Selzaete, 6 of 3 d. h.; A. B., en M. E., beiden Selzaete, ieder 1 of 1 d. b.; A. P. V., Ch. L. H., J. d. V., C. S., en A. S., alien Sel zaete, ieder /5 of 3 d. b.; E. G., Gent, /2 of 1 d. h.; E. G., Gent, lh of 5 d. b.; J. d. P., Zaamslag, 2 of 1 d. h.; A. D., L. d. V., bei den Zaamslag en E. F. B., Philippine, ieder 5 of 3 d. h.A. J. Z., Sas van Gent, 2 X 5 of 2 X 2 d. b.; J. G., Sas van Gent, 10 of 5 d. h.; A. le C., Sas van Gent, vrijspraak; P. J. R., Sas van Gent, /I of 1 d. b.; P. V., Sas van Gent, 5 en 1 of 3 en 1 d. b.C. F. v. A., Sas van Gent, 5 of 3 d. h.Cb. d. M., Sas van Gent, 2 of 1 d. b.A. E. B., Slulskil, 10 of 5 d. h.M. A. R., Hoek, R. J. P., en A. d. V., beiden Waehtebeke, R. v. A. en C. V., beiden Koefracht, en J. D., Stop- peldijk, ieder 5 of 3 d. h.; Ph. V., Westdorpe, 3 en 1 of 2 X 1 d. b.; E. C., Westdorpe, /2 of 1 d. h.; E. M. K., Westdorpe, 5 of 3 d. h.; G. v. E., Assenede, 1 of 1 d. h.; P. H. en P. V., beiden Assenede, ieder /5 of 3 d. b.; G. M. J. v. d. P., St. Eloij (Vijver), 2 X f 5 en 3 of 2 X 3 en 2 d. h.; H. P., Vlissingen, G. R. D., Appels, O. G. D., Heijst, C. v. d. W., Saffelaere en C. v. M., Bouchaute, ieder /5 of 3 d. h. Visscherijwet. C. M. D., St. Nicolaas, 2 of 1 d. h. Art. 224 W. v. S. A. V., Ter Neuzen, 5 of 1 w. tuchtschool; D. W. F. K., Ter Neuzen, berisping. Art. 424 W. v. S. P. A. v. W., Philippine, /15 of 5 d. h.; W. S., Axel, /5 of 3 d. h.; A. N., Axel en A. A. M. W., Sas van Gent, ieder 7 of 3 d. h.; M. S. d. G., Sas van Gent, vrijspraak. Politieverordening Zaamslag. R. G., Zaamslag, 3 of 1 w. tuchts. Wet Openbare middelen van vervoer. P. S., Ter Neuzen, 2 X 15 en 2 of 2 X 5 en 1 d. b.; K. S., Ter Neuzen, 7 en 15 of 1 en 2 w. tuchts. Art. 426. S. G., Ter Neuzen, 6 d. voorw.; H. F. d. F., Sas van Gent, vrijspraak. Reglement Rivieren en Kanalen. J. C. S., Ierseke, 50 of 10 d. h.; J. C. B., St. Maartensdijk, 25 of 10 d. h.; H. D., Gent, /2 of 1 d. h.; F. P. Powierzen, 2 X fl of 2 X 1 d. h. Binnenvaart Reglement. B. J. B., Hardinxveld en H. N., Alphen a/d Rfln, ieder 5 of 3 d. h. Algem. Politieverordening Westdorpe. U. v. K., Westdorpe, /10 of 5 d. b. Algem. Politieverordening Axel. J. C. M., Amsterdam 5 of 3 d. h. Spoorwegwet. D. d. V., Assenede, 5 of 3 d. h.P. N., Assenede, 3 of 1 d. h. Art. 453 W. v. S. O. A. v. A., Westdorpe, 15 of 30 d. h.; M. W., Assenede, 10 of 5 d. h.; O. A. v. A., Westdorpe, /15 of 30 d. h.; L. A. v. d. P., en M. N., beiden Ter Neuzen, H. W., Wasa, en P. Th. d. W., Philippine, ieder 10 of 5 d. h.; C. d. B., Gent, 15 of 10 d. h.; L. D., A. F. d. B. en E. G., alien Axel, ieder 10 of 5 d. h. Leerplichtwet. E. W., Westdorpe, 3 of 2 d. h. Art. 455 W. v. S. J. G. T., Sleijdinge, 12 of 6 d. h. Arbeidswet. D. J. M., Ter Neuzen, 3 of 1 d. h. Algem. Politieverordening Sas van Gent. A. J. Z., Sas van Gent, 2 X /5 of 2 X 3 d. h.; F. B. M., Sas van Gent, /5 of 3 d. b.; L. M. de G., Sas van Gent, /7 of 4 d. b. Art. 461 W. v. S. C. A. E., Zaamslag, 2 of 1 d. h. Algem. Politieverordening Ter Neuzen. L. L. K., Ter Neuzen, 15 of 10 d. h. Rijkswegen Reglement. Ch. L. Z. en R. G. Z., beiden Dackman, ieder /7,50 of 3 d. b. Trekhondenwet. Th. S., Philippine, 2 X f2 of 2 X 1 d. b. Vergadering van Dinsdag 11 Februari 1930, des voormiddags 10 uur. Voorzitter de heer F. Blok, Burgemeester. Tegenwoordig de leden: J. M. Oggel, A. E. C. Kruijsse, M. W. Koster, Pb. J. van Dix- hoom, C. Tb. van de Bilt, H. Wolfert, Ch. Claessens, A. Th. 't Gilde, F. Dieleman, J. de Feijter en P. de Feijter, benevens de Secre- taris J. L. J. Maris. (3. Slot.) 5. Oprichting Provincialen Brandvveer- bond. Ontvangen is een schrijven van den Com- missaris der Koningin in Zeeland, dd. 14 Jan. 1930, luidende als volgt: Ik doe U hierbij toekomen eene circulaire van het op 8 dezer geconstitueerde Comity van voorbereiding tot vorming van een Pro vincialen Brandweerbond. Het groote belang dezer aangelegenheid is in deze circulaire (met welks inhoud ik mij ook overigens geheel kan vereenigen) vol- doende uiteengezet. Ook mij wil het voorkomen, dat vorming van een dergelijken bond eene zaak van groote urgentie is. Ik meen daarom te mogen verwachten, dat Uw college al het noodige zaj doen, om de tot- standkoming eener Provinciale organisatie op het gebied van het brandwezen te bevorderen, en zal het op prijs stellen, wanneer gij aan den raad eveneens mijne zienswrjze zult wil- len te kennen geven. De in dit schrijven bedoelde circulaire luidt als volgt: De groote brand, welke op 7 December van het vorig jaar te Middelburg plaats greep, gaf aanleiding tot een onderhoud van den Com- missaris der Koningin met den voorzitter der Koninklijke Nederlandsche Brandweerveree- niging, den heer Mr. J. Dijckmeester, burge meester der gemeente Zutphen; bij dit onder houd werd besproken de wijze, waarop de op richting van een gewestelijken bond voor Zeeland, als afdeeling van genoemde Neder landsche Vereeniging het beste kans van sla- gen zou hebben. De Commissaris der Koningin heeft daarop, na overleg met een aantal burgemeesters, on- dergeteekenden als vertegenwoordigers uit de verschillende deelen van ons gewest uitgenoo- digd tot eene bespreking op 8 dezer. Op deze conferentie werd een comitd van voorberei ding opgericht, met den eerst-ondergeteeken- de als voorzitter; dit comitd zal zich uitslui- tend belasten met voorbereidende werkzaam- heden, als het contact zoeken met de ge- meentebesturen, het opstellen van een ont- werp-statuten enz. Het behoeft geen betoog, dat groote ram- pen, zooals de recente ramp te Middelburg, in de toekomst slechts zullen kunnen worden vermeden, althans tot den meest mogelijken geringen omvang beperkt, door organisatie op het gebied van het brandwezen; dat 66ne gemeente in dergelijke gevallen is aangewezen op den steun van andere gemeenten, is bij den brand te Middelburg afdoende gebleken. Wij zijn met den Commissaris der Koningin derhalve van oordeel, dat vorming van een Provincialen Brandweerbond voor deze pro- vincie urgent is. Omtrent de wijze, waarop deze bond zal worden ingericht en zal werken, kunnen wij uit den aard der zaak thans nog geene mededeeling doen. Wel kan het zijn nut hebben, wanneer wij U hieronder geven een uittreksel van ontwerp-statuten, gelijk dit ons werd toegezonden door de Koninklijke Nederlandsche Brandweervereeniging, waar van de Zeeuwsche bond eene afdeeling zal vormen; hiermede is uit den aard der zaak niet gezegd, dat deze artikelen in de te zijner tijd vast te stellen statuten letterlijk zullen worden overgenomen, doch de doelstelling en de algemeene grondslagen voor den Bond kun nen U op deze wijze duidelijk worden. Art. 3. De bond heeft ten doel, in samenwerking met de Koninklijke Nederlandsche Brand weervereeniging het bestuur der provincie en de gemeentebesturen in het gewest: a. het behartigen der belangen, en het ver- hoogen van het peil van het brandwezen in de provincie; b. het verstrekken van voorlichting en het verleenen van medewerking bij het oprichten of reorganiseeren van brandweerorganisaties; c. het vormen van brandweerleiders en brandweerlieden d. het ontwerpen van regelingen tot onder- linge hulpverleening en samenwerking van brandweren; e. het bevorderen van de invoering van maatregelen ter voorkoming van brand; f. het versterken van den band tusschen brandweerkameraden g. het verleenen van medewerking aan de uitvoering vein de door de Koninklijke Neder landsche Brandweervereeniging in het belang van het brandwezen genomen besluiten. Art. 4. Hij tracht het onder Art. 3 omschreven doel te bereiken door: a. het houden van vergaderingen, lezingen, oefeningen en cursussen; b. het bevorderen van eenheid in de rich- ting en uitrusting van brandweren; c. het instellen van commissies voor het ontwerpen van regelingen als bedoeld in Art. 3 sub d; d. het ontwerpen van maatregelen als be doeld in Art. 3 sub e; e. andere wettige middelen, die aan het doel bevorderlijk kunnen zijn. Art. 5. Leden kunnen zijn: a. de gemeenten in de provincie; b. ambtelijke colleges, korpsen of rechts- persoonlijkheid bezittende vereenigingen, werkzaam op brandweergebied, die zich onder overlegging van een verklaring, dat zij als lid tot de Koninklijke Nederlandsche Brand weervereeniging wenschen toe te treden, als lid van den bond doen inschrijven door het bestuur, dat de inschrijving weigeren kan, behoudens beroep op de algemeene vergade ring. Art 6. Leden kunnen met ingang van een nog niet aangevangen vereenigingsjaar bij schriftelijke kennisgeving uittreden. Het lidmaatschap gaat voorts verloren door: a. ontbinding of verlies der rechtpersoon- lijkheid; b. schrapping door de algemeene vergade ring. Art. 8. De jaarlijksche bijdrage der leden be- draagt in gemeenten beneden de 1000 inwoners /3; in gemeenten van 1000 tot 2000 inwoners 4in gemeenten van 2000 tot 5000 inwoners 5; in gemeenten van 5000 tot 10000 inwoners 6; in gemeenten van 10000 tot 20000 inwo ners 8; in gemeenten van 20000 tot 50000 inwoners 12in gemeenten van 50000 tot 100000 inwoners /20; in gemeenten van 100000 en meer inwoners f 25. Vereenigingen, korpsen en colleges, die niet de brandw^er eener gemeente in hoogste in- stantie vertegenwoordigen, betalen 3 per jaar. De algemeene vergadering kan deze bij dragen voor een nog niet voor een vierde deel verloopen vereenigingsjaar gelijkvoudig ver- meerderen of verminderen. Die voor de Koninklijke Nederlandsche Brandweervereeni ging worden door het bestuur gelijktijdig ge- ind en voor 15 November van het vereeni- ginsjaar aan den penningmeester dier vereeni ging afgedragen. Wij vestigen er daarbij uitdrukkelijk Uwe aandacht op, dat voor aansluiting bjj de Koninklijke Nederlandsche Brandweervereeni ging allereerst noodig is toetreding tot een Provincialen bond. Verder zullen de hier- boven aangegeven contributies met twee die- nen te worden vermenigvuldigd; een gemeente met minder dan 1000 inwoners zal 6 hebben te betalen (waarvan dan 3 door den Provin cialen bond wordt afgedragen aan de Konink lijke Nederlandsche Brandweervereeniging), eene gemeente van 1000 tot 2000 inwoners 8, enz. De kosten kunnen, naar het ons toeschijnt, geen bezwaar zijn, vooral, waar het geldt een zoo vitaal belang als het brand wezen, dat toch eene voomame plaats in de gemeentehuishouding inneemt. Gelijk reeds hierboven is gezegd, kunnen thans nog geene mededeelingen worden ge- daan omtrent de werkwijze en de inrichting van den Bond. Wel bestaat reeds het denk- beeld, dat, gezien de eigenaardige samenstel- ling onzer Provincie met hare waterwegen, verschillende groepen zullen dienen te worden gevormd, die elk haar eigen bestuur behooren te hebben. Maar ook daaromtrent zal eerst later eene beslissing kunnen worden genomen. Van de houding der gemeentebesturen zal het dus afhangen of de Provinciale Bond tot stand komt. Samenwerking der gemeenten zal den grondslag moeten vormen, waarop s het nieuwe instituut, waarvan de zegenrijke t werking zeker zal worden ondervonden, kan worden opgebouwd. Wij vertrouwen, dat Uw college met ons van het groote belang der zaak overtuigd is en verzoeken U, wel te willen bevorderen, dat door den raad de gevraagde medewerking wordt verleend door toetreding tot den op te richten Provincialen Bond, en de benoodigde contributie wordt toegezegd. Mocht Uw college, alvorens daartoe strek- kende voorstellen aan den raad te doen, nog Iinlichtingen omtrent een en ander wenschen in te winnen, dan geven wij U in overweging, zich te wenden tot het lid van het Comitd van voorbereiding, dat voor het betrokken onder- deel van ons gewest zitting heeft. Gaame zien wij een bericht Uwerzijds (het- welk aan de Provinciale Griffie kan worden ingezonden) v66r 15 Februari a.s. tegemoet. Het Comite van voorbereiding, i G. A. HAJENIUS, burgemeester van Goes, Voorzitter. J. C. A. BANNINK, Burgemeester van Zierikzee. Jhr. P. J. BOOGAERT, voorzitter van het bestuur der brandweer te Middelburg. P. ERASMUS, Burgemeester van Oostburg. J. HUIZINGA, Burgemeester van Neuzen. H. P. KLEPPE, Burgemeester van St, Phi- lipsland. P. J. WEMELSFELDER, oud-commandant der brandweer te Vlissingen. Burgemeester en Wethouders geven te ken nen, wel overtuigd te zijn, dat de gemeenteiijke brandweer op behoorlijk peil staat, doch dat door toetreding als lid van den provincialen brandweerbond deze op nog hooger peil Wan gebracht worden, ook ten opzichte van de on- derlinge samenwerking. Zij stellen voor, tot toetreding bij deze op te richten vereeniging te besluiten. De contri butie bedraagt voor deze gemeente 12 per jaar, hetgeen geen bezwaar kan zijn. Met algemeene stemmen wordt aldus be- sloten. 6. Vaststelling verordening op de heffing en op de inning van gelden voor het gebruik van de gemeenteiyke plaats van afslag op de Kaaiwal. Burgemeester en Wethouders deelen mede, dat in den laatsten tijd blijkt, dat op de z.g. Vischbank op de Kaaiwal ook andere artikelen worden afgeslagen dan visch. Waar de ver ordening van 17 Juli 1900 alleen spreekt van de onzuivere opbrengst der afgeslagen visch, blijkt, dat het noodig is, dat een nieuwe ver ordening wordt vastgesteld, waarbij bepaald wordt, dat rechten verschuldigd zijn van de afgeslagen artikelen of roerende goederen op die plaats. Zij stellen op grond daarvan voor, met in- trekking van de bestaande heffings- en invor- deringsverordening, vast te stellen de volgende verordeningen VERORDENING op de heffing van gelden voor het gebruik van de gemeente iijke plaats van afslag op de Kaai wal in de gemeente Axel. Artikel 1. Ten behoeve der Gemeente zullen voor het gebruik van de gemeenteiijke plaats van af slag op de Kaaiwal worden geheven: vier centen van iederen gulden van de onzuivere opbrengst der afgeslagen artikelen of roeren de goederen. Het minimumrecht, dat voor het gebruik dezer plaats geheven wordt, bedraagt: vijf en twintig cent. Artikel 2. De belasting is verschuldigd door hen, die de artikelen of roerende goederen doen af- slaan. Artikel 3. Deze verordening treedt in werking op den achtsten dag, nadat de Koninklijke goedkeu- ring is ontvangen, alsdan vervalt de vorige verordening van den 17 Juli 1900, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 31 October 1900, no. 57. VERORDENING op de inning van gelden voor het gebruik van de gemeente iijke plaats van afslag op de Kaai wal in de gemeente Axel, in afwg- king van het bepaalde in artikel 113 der gemeentewet. Artikel 1. De afslager van visch is belast met de inning der ontvangsten voortvloeiende uit de hef fing van gelden voor het gebruik van de ge meenteiijke plaats voor afslag op de Kaaiwal in deze gemeente. Artikel 2. Van de door hem voor de gemeente gedane ontvangsten houdt hij geregeld boek in een register van ontvang. Artikel 3. Bij elke ontvangst geeft hij een bewijs van ontvangst af. Artikel 4. De ontvangen gelden worden aan de Ge- meente-Ontvanger afgedragen tegen dezen af te geven bewijs van ontvangst. Artikel 5. De in artikel 4 bedoelde afdracht heeft plaats op den eerstvolgenden zittingsdag van den Gemeente-Ontvanger, nadat de heffing van die gelden heeft plaats gehad. Artikel 6. Het toezicht op de inning der ontvangsten is opgedragen aan Burgemeester en Wethouders. Dit toezicht kan door dezen aan een lid van hun College of aan een ambtenaar der Ge meente worden opgedragen. Gedeputeerde Staten kunnen te alien tijde de inning der ontvangsten van hunnentwege controleeren. Artikel 7. De stukken, bedoeld in de artikelen 2 en 3 worden ingericht naar door Burgemeester en Wethouders vast te stellen modellen. Artikel 8. Deze verordening treedt in werking tege- lijkertijd met de heffingsverordening van gel den voor het gebruik van de gemeenteiijke plaats van afslag, vastgesteld op denzelfden datum. De heer CLAESSENS vraagt, of voor den omroeper niet eens opnieuw zou kunnen wor den vastgesteld waar hij komen moet, zulks in verband met de uitbreiding der kom met nieuwe straten. De VOORZITTER zeg;t toe, dat Burgemees ter en Wethouders de instructie hieromtrent eens zullen bezien. De heer DIELEMAN vraagt, of de ont vangst van dien afslag nog iets te beteekenen heeft. Is dat niet het geval dan zou hij dat maar afschaffen. De VOORZITTER antwoordt, dat het niet veel is, maar ongeveer de kosten zal dekken. De gemeente moet er toch ook iemand voor aanstellen, die het regelt. De heer OGGEL acht het niet onbillijk, dat er iets voor het gebruik betaalt wordt. De voorgestelde verordeningen worden met algemeene stemmen aangenomen. 7. Verzoek om vergoeding wegens extra- diensten voor de Vleeschkeuring. Ingekomen is een adres van den keurings- veearts, hoofd van dienst, kring ,,Axel", waarin deze, naar aanleiding van het feit, dat hij gedurende de maanden Januari en Febru ari 1929 alle werkzaamheden in den kring ,,Axel" van den keuringsdienst voor vee en vleesch alleen heeft moeten verrichten, en wel onder zeer ongunstige weersgesteldheid (bij voortduring zwaar besneeuwde wegen) zich tot den raad wendt met het verzoek over die beide maanden 1929 per maand hetzelfde te willen uitkeeren als vergoeding voor deze extra-werkzaamheden als hem per maand over het jaar 1928 is gegeven voor hetzelfde werk. Burgemeester en Wethouders deelen mede. dat het aantal keuringen in dat gedeelte van

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1930 | | pagina 5