Ts» Netuensche Courant
Tweede Blad.
LANDBOUWBEBICHTE*.
Maandag 18 Febr. No. 8491.
GEMEENTERAAD VAN AXEL.
VAN
RAPPORT betreffende de ontwerpen van
wet houdende nieuwe regeling van de
pacht en regeling van de pachtcommis-
sies, ingediend bij Kon. boodschap van
29 Juni 1929; uitgebracht door het
Hoofdbestuur van de Maatschappij tot
bevordering van Landbouw en Veeteelt
in Zeeland.
IV.
c. Remissierecht.
Door de wijze waarop het remissierecht
in art. 1630a gereqeld wordt, zal het be-
drijfsrisico voor een deel op de schouders
van den verpachter worden geleqd, waar-
door deze naast het bezitrisico ook het on-
gunstigste dcel van het bedrijfsrisico heeft
te dragen. Het vermoeden ligt voor de hand,
dat ae pacht daardoor voor velen een
goed deel der beteekenis verliest en deze
meer de voorkeur zullen geven aan eigen
exploitatie of door middel van een zetboer.
De bezwaren tegen art. 1631 en 1632 B.
W. golden voornamelijk het feit, dat daar-
van kon worden afgeweken en dat ook
algemeen plaats vindt. Toch wordt er in de
practijk wel remissie verleend.
Wanneer dit recht, neergelegd in bedoel-
de artikelen, thans tot dwingend recht werd
gemaakt, zou aan de bezwaren tegemoet zijn
Sekomen. Zelfs zou dit recht zich kunnen
eperken tot overstrooming en oorlog, aan-
gezien door de molestrisicoverzekering men
zich ook tegen stormschade kan verzekeren.
d. Einde van de pacht.
Wij achten het zeer gewenscht, dat in de
bestaande bepalingen van het B. W. gron-
dige wijziging wordt gebracht, omdat de
geldende wettelijke bepalingen geheel ver-
ouderd zijn en aanleiding geven tot zeer
ingewikkelde rechtsverheudingen en dien-
tengevolge tot moeilijk tot oplossing bren-
gende processen.
Voor een goede beeindiging en vlotte
overgamg is het gewenscht, dat tusschen
partijen vaststaat
lo. op welk tijdstip de pachtovereen-
komst eindigt
2o. wanneer de opzegging moet geschie-
den
3o. welke rechten en plichten aan den
overgang verbonden zijn.
Er zou zeer veel voor te zeggen zijn, dat
imperatief werd voorgeschreven, dat in het
pachtcontract moet worden bepaald, de
datum waarbp de overeenkomst kan worden
beeindigd en de datum waarop de opzeg
ging moet plaats vinden, tusschen welke
minstens een jaar zou moeten liggen. Voorts
zou de wet termijnen moeten voorschrijven
die in acht zouden moeten worden genomen
indien in het contract niets was bepaald.
Waar contracten voor langer dan 7 jaar
in openbare registers moeten worden inge-
schreven, is tegen het vastleggen van dien
eisch geen bezwaar, wanneer verder bepaald
wordt, dat de met de inschrijving belaste
ambtenaar verplicht is op dien eisch te
letten en wanneer deze in gebreke is, gestraft
kan worden.
Uitdrukkelijk wijzen wij er op, dat het
plaatselijk gebruik een slecht gekozen
rechtsterm is, die in de praktijk hoe langer
hoe meer tot moeilijkheden aanleiding geeft.
Worden in de wet bepaalde data genoemd,
dan zullen in de pachtcontracten wel opge-
nomen worden, de data die ter plaatse net
meest gebruikelijk zijn.
Ten slotte volgen hieronder enkele op-
merkingen ten aanzien van de artikelen
waarbij wij ons bepaald hebben tot de strek-
king, die de wetgever er in heeft neergelegd.
Art. 1627. Wij vermogen niet in te zien,
dat het wijzigen van het karakter van het
pachtrecht in een zakelijk recht beteekenis
heeft, omdat geheel de kenmerkende
eigenschappen van een persoonlijk recht blij-
ven bestaan.
Art. 1629b. In dit artikel wordt aan den
pachter de bevoegdheid gegeven, alle nood-
zakelijke reparaties op kosten van den ver
pachter te doen verrichten, wanneer deze na
schriftelijke aanmaning in gebreke is ge-
bleven.
De beoordeeling van de noodzakelijkheid
is hier in handen gelegd van den pachter wat
ons niet juist voorkomt.
Bovendien is hier een bron van veel moei
lijkheden, die niet alleen aanleiding kan
geven tot slechte verhoudingen, doch veeleer
tot langdurige processen.
De beoordeeling van de noodzakelijkheid,
moet blijven of bij den verpachter of wan
neer men regelingen wenscht, aan de beoor
deeling van een onafhankelijk, doch deskun-
dig college.
Art. 1630 geeft naar onze meening zooals
ook onder de algemeene opmerkingen is ge-
zegd, niets, daar de verpachter het recht be-
houdt om zich te verzetten.
Wij wijzen er hier nogmaals op, dat het
beter is een dergelijk artikel geheel weg te
laten, dan verwachtingen te voeden, die niet
verwezenlijkt worden.
Het practisch gevolg van een en ander zal
zijn, dat in de pachtcontracten alle op een
bedrijf aan te brengen verbeteringen ge
noemd worden en ten laste van den pachter
worden gebracht.
De pachter is dan genoodzaakt om over
alle verbeteringen toch met den verpachter
te spreken.
Het moreele recht, dat hij thans bezit,
wordt hier omgezet in een wettelijk recht
zonder inhoud. De positie van den pachter
wordt daardoor o.i. verzwakt.
Art. 1630a. Wij meenen, dat dit artikel
niet in dezen vorm dient opgenomen te
worden en geven de voorkeur aan een dwin
gend remissierecht in gevallen van over
strooming en oorlog. Voorts wijzen wij er
op, dat in elk geval de buitengewone omstan-
digheden niet door een algemeenen maat-
regel van bestuur mogen worden bepaald.
Dit schept het tegenaeel van rechtszeker-
heid.
Indien zooals thans is voorgesteld
de verpachter vermindering van den pacht-
prijs moet gedoogen, wanneer gedurende
een padhtjaar of pachtseizoen tengevolge
van buitengewone omstandigheden de op-
brengst van het bedrijf aanzienlijk minder
is geweest, dan bij het aangaan der over
eenkomst te verwachten was, op billijkheids-
gronden aan den verpachter ook het recht
op verhoogdng moet worden gegeven wan
neer door andere buitengewone omstandig
heden de opbrengst aanzienlijk meer is ge
weest. Het toegestane recht op verhooging
neergelegd in art. 1632 is niet aeguivalent
met het recht aan den pachter gegeven.
Overigens is het ons onmogelijk in te zien
hoe bij deze redactie, een praktische oplos
sing kan worden bereikt. Er wordt door
deze wettelijke bepaling een bron van moei
lijkheden, die zoo gemakkelijk aanleiding
kunnen geven tot procedures, in het leven
geroepen, die er toe zullen bijdragen dat de
verhoudingen tusschen pachter en verpach
ter worden verseherpt.
Art. 1630b zal oorzaak zijn, dat de pachter
verplicht wordt zich tegen vele omstandig
heden te verzekeren en hem de keuze niet
wordt gelaten het risico zelve te dragen.
Het is een bekend feit, dat in groote vee-
bedrijven de veeverzekering niet veel op-
gang heeft gemaakt, waarvan de reden is,
dat de kapitaalkrachtige veehouders het
risico zelf durven dragen.
Art. 1631b. Dit artikel zal zonder nadere
toelichting niet duidelijk zijn. De pachter
mag de bestemming niet veranderen. In
art. 1629f staat, dat de verpachter, de ge-
daante of inrichting niet mag veranderen.
Volgt hieruit, dat de begrippen bestem-
miing, aan den eenen kant en gedaante en
inrichting aan den anderen kant verschil
lende beteekenis inhouden?
Mag de pachter de gedaante en inrichting
wel veranderen
Het komt ons niet gewenscht voor, dat
dergelijke rechten wettelijk worden vastge-
legd. Immers in de goede verhoudingen
worden verpachter en pachter het in den
regel eens, wanneer het in het belang van
het bedrijf en de exploitatie is.
Beter ware misschien het artikel te doen
luiden: De pachter is niet bevoegd om de
bestemming, gedaante en inrichting te ver
anderen met uitzondering van het nivellee-
ren.
Art. 1631c. De bestaande redactie van
het B.W. komt ons beter voor. Het facul-
tatieve karakter in de tweede alinea dient
o.a. in elk geval te verdwijnen.
Alrt. 1631e. Het bepaalde is theoretisch
heel mooi, jammer dat de praktijk vaak an-
ders is.
Art. 1632. Wanneer we dit artikel in
verband brengen met artikel 1630a dan
komt het er op neer, dat de eigenaar slechts
in een geval verhooging van pacht kan ver-
krijgen, terwijl voor verlaging verschil
lende buitengewone omstandigheden, die de
opbrengst beheerschen, zullen kunnen gelden.
Wij handhaven onze meening, dat deze
remissie er geheel uit moet.
Art. 1633a. Hierin is in de le alinea de
beeindiging van de pacht vastgelegd. De
opzegging is geregeld in de 2e alinea, „n.l.
ten minste een jaar voor het oogenblik, waar
op de pachter met de ontruiming van het ge-
pachte een aanvang moet maken."
De oplossing is o.i. zeer onvolledig. Im
mers de tijd van ontruiming begint in een
bouwbedrijf reeds gedeeltelijk na den oogst,
die voor de verschillende gewassen niet ge-
lijk is. Veel juister achten wij, dat de op
zegging moet aeschieden minstens een jaar
voor het beeindigen van de overeenkomst.
Eveneens achten wij het onjuist, dat bij
gebreke van een behoorlijke opzegging (aan
wie is dat ter beoordeeling de pachtover-
eenkomst geacht wordt ,,voor een gelijken
termijn op de vroegere voorwaarden te zijn
verlengd. Dit schept onmogelijke toe-
standen.
Immers wanneer pachter en verpachter het
niet voor den fatalen termijn eens kunnen
worden heeft de pachter er belang bij om de
onderhandelingen te traineeren, want op
deze wijze zal hij onder dezelfde voorwaar
den voor gelijken termijn kunnen pachten.
De verpachter zal tegen het naderen van
den opzeggingstijd tot opzegging moeten
overgaan om niet het gevaar te loopen aan
de oude overeenkomst gebonden te zijn.
Het gevolg hiervan zal practisch zijn, ver-
pachten voor onbepaalden tijd of van jaar
tot jaar.
Dit artikel schept dus het tegendeel van
goede verhoudingen.
Beter ware dan ook om te bepalen, dat bij
niet behoorlijke en tijdige opzegging de over
eenkomst wordt geacht te zijn verlengd met
een jaar onder dezelfde voorwaarden.
Art. 1633b. Ook in de 2e alinea zou moe
ten worden bepaald, dat de opuwgging mins
tens een jaar voor het einde van tie overeen
komst zou moeten geschieden.
Alinea 3 achten wij in strijd met de 2e
alinea. Bovendien achten wij het plaatselijk
gebruik een slecht gekezen rechtsterm.
Bovendien levert net geval, waarin er geen
zoodanig gebruik is, veel moeilijkheden, om
dat dan geldt het tijdstip, dat den pachter in
staat stelt, de vruchten van het laatste pacht-
jaar naar behooren te innen. Een tweejarig
gewas als karwij zal hier moeilijkheden
geven.
Welke regel men ook stelt, het is beter dat
men in de wet neerlegt een practisch bruik-
bare en duidelijk aangegeven opzegtermijn.
Te lang mag deze niet zijn, aangezien het
gevaar dan bestaat, dat het gepachte het
laatste jaar wordt verwaarloosd.
Overigens achten wij een regeling waarbij
aan den vertrekkenden pachter tijd wordt
gelaten om te liquideeren noodig dus dat
hij beschikking kan houden over plaatsruimte
tot een bepaalden datum voor den nieuwen
oogst, ect. wel gewenscht.
KANTONGERECHT TE TER NEUZEN.
Zitting van 30 .Tanuari 1930.
Motor- en Rijwielwet.
A. A., Hontenisse, f 15 of 10 d. h.; J. F. d.
K., Hontenisse /5 of 3 d. h.A. A. d. V. en
K. H., beiden Ter Neuzen, ieder /5 of 3 d. h.;
C. P. S., Ter Neuzen, 6 of 3 d. h.; H. P. P.,
Ter Neuzen, I of 1 d. h.; J. S. en K. v. D.,
beiden Ter Neuzen, ieder 5 of 3 d. h.; C. M.
Ter Neuzen, 3 of 2 d. h.; C. M., Ter Neuzen,
f 5 of 3 d. h.; A. S., Ter Neuzen, 2 of 1 d. h.;
J. P. v. W., Biervliet, 3 of 2 d. h.; J. P. v.
W., Biervliet, /I of 1 d. b.; P. v. E., Bier
vliet, f 10 of 10 d. h.; J. D., L. S., A. L., A. K.,
A. P. J. en A. N., alien Axel, ieder 5 of
3 d. h.; J. P. v. d. H., Hulst, 3 en fl of
2 X 1 d. h.; P. E. M. v. W., Hulst, 5 of 3
d. h.; W. V., Middelburg en M. P. Selzaete,
ieder 5 of 3 d. h.; J. M. v. L., Selzaete, 10
of 5 d. b.; P. v. d. A., Selzaete, 5 of 3 d. b.;
R. D., Selzaete, 6 of 3 d. h.; A. B., en M. E.,
beiden Selzaete, ieder 1 of 1 d. b.; A. P. V.,
Ch. L. H., J. d. V., C. S., en A. S., alien Sel
zaete, ieder /5 of 3 d. b.; E. G., Gent, /2 of
1 d. h.; E. G., Gent, lh of 5 d. b.; J. d. P.,
Zaamslag, 2 of 1 d. h.; A. D., L. d. V., bei
den Zaamslag en E. F. B., Philippine, ieder
5 of 3 d. h.A. J. Z., Sas van Gent, 2 X 5
of 2 X 2 d. b.; J. G., Sas van Gent, 10 of
5 d. h.; A. le C., Sas van Gent, vrijspraak;
P. J. R., Sas van Gent, /I of 1 d. b.; P. V.,
Sas van Gent, 5 en 1 of 3 en 1 d. b.C.
F. v. A., Sas van Gent, 5 of 3 d. h.Cb. d.
M., Sas van Gent, 2 of 1 d. b.A. E. B.,
Slulskil, 10 of 5 d. h.M. A. R., Hoek, R.
J. P., en A. d. V., beiden Waehtebeke, R. v.
A. en C. V., beiden Koefracht, en J. D., Stop-
peldijk, ieder 5 of 3 d. h.; Ph. V., Westdorpe,
3 en 1 of 2 X 1 d. b.; E. C., Westdorpe,
/2 of 1 d. h.; E. M. K., Westdorpe, 5 of 3
d. h.; G. v. E., Assenede, 1 of 1 d. h.; P. H.
en P. V., beiden Assenede, ieder /5 of 3 d. b.;
G. M. J. v. d. P., St. Eloij (Vijver), 2 X f 5
en 3 of 2 X 3 en 2 d. h.; H. P., Vlissingen,
G. R. D., Appels, O. G. D., Heijst, C. v. d.
W., Saffelaere en C. v. M., Bouchaute, ieder
/5 of 3 d. h.
Visscherijwet.
C. M. D., St. Nicolaas, 2 of 1 d. h.
Art. 224 W. v. S.
A. V., Ter Neuzen, 5 of 1 w. tuchtschool;
D. W. F. K., Ter Neuzen, berisping.
Art. 424 W. v. S.
P. A. v. W., Philippine, /15 of 5 d. h.;
W. S., Axel, /5 of 3 d. h.; A. N., Axel en
A. A. M. W., Sas van Gent, ieder 7 of 3 d.
h.; M. S. d. G., Sas van Gent, vrijspraak.
Politieverordening Zaamslag.
R. G., Zaamslag, 3 of 1 w. tuchts.
Wet Openbare middelen van vervoer.
P. S., Ter Neuzen, 2 X 15 en 2 of 2 X
5 en 1 d. b.; K. S., Ter Neuzen, 7 en 15 of
1 en 2 w. tuchts.
Art. 426.
S. G., Ter Neuzen, 6 d. voorw.; H. F. d. F.,
Sas van Gent, vrijspraak.
Reglement Rivieren en Kanalen.
J. C. S., Ierseke, 50 of 10 d. h.; J. C. B.,
St. Maartensdijk, 25 of 10 d. h.; H. D.,
Gent, /2 of 1 d. h.; F. P. Powierzen, 2 X fl
of 2 X 1 d. h.
Binnenvaart Reglement.
B. J. B., Hardinxveld en H. N., Alphen a/d
Rfln, ieder 5 of 3 d. h.
Algem. Politieverordening Westdorpe.
U. v. K., Westdorpe, /10 of 5 d. b.
Algem. Politieverordening Axel.
J. C. M., Amsterdam 5 of 3 d. h.
Spoorwegwet.
D. d. V., Assenede, 5 of 3 d. h.P. N.,
Assenede, 3 of 1 d. h.
Art. 453 W. v. S.
O. A. v. A., Westdorpe, 15 of 30 d. h.;
M. W., Assenede, 10 of 5 d. h.; O. A. v. A.,
Westdorpe, /15 of 30 d. h.; L. A. v. d. P., en
M. N., beiden Ter Neuzen, H. W., Wasa, en
P. Th. d. W., Philippine, ieder 10 of 5 d. h.;
C. d. B., Gent, 15 of 10 d. h.; L. D., A. F.
d. B. en E. G., alien Axel, ieder 10 of 5 d. h.
Leerplichtwet.
E. W., Westdorpe, 3 of 2 d. h.
Art. 455 W. v. S.
J. G. T., Sleijdinge, 12 of 6 d. h.
Arbeidswet.
D. J. M., Ter Neuzen, 3 of 1 d. h.
Algem. Politieverordening Sas van Gent.
A. J. Z., Sas van Gent, 2 X /5 of 2 X 3
d. h.; F. B. M., Sas van Gent, /5 of 3 d. b.;
L. M. de G., Sas van Gent, /7 of 4 d. b.
Art. 461 W. v. S.
C. A. E., Zaamslag, 2 of 1 d. h.
Algem. Politieverordening Ter Neuzen.
L. L. K., Ter Neuzen, 15 of 10 d. h.
Rijkswegen Reglement.
Ch. L. Z. en R. G. Z., beiden Dackman,
ieder /7,50 of 3 d. b.
Trekhondenwet.
Th. S., Philippine, 2 X f2 of 2 X 1 d. b.
Vergadering van Dinsdag 11 Februari 1930,
des voormiddags 10 uur.
Voorzitter de heer F. Blok, Burgemeester.
Tegenwoordig de leden: J. M. Oggel, A. E.
C. Kruijsse, M. W. Koster, Pb. J. van Dix-
hoom, C. Tb. van de Bilt, H. Wolfert, Ch.
Claessens, A. Th. 't Gilde, F. Dieleman, J. de
Feijter en P. de Feijter, benevens de Secre-
taris J. L. J. Maris.
(3. Slot.)
5. Oprichting Provincialen Brandvveer-
bond.
Ontvangen is een schrijven van den Com-
missaris der Koningin in Zeeland, dd. 14 Jan.
1930, luidende als volgt:
Ik doe U hierbij toekomen eene circulaire
van het op 8 dezer geconstitueerde Comity
van voorbereiding tot vorming van een Pro
vincialen Brandweerbond.
Het groote belang dezer aangelegenheid is
in deze circulaire (met welks inhoud ik mij
ook overigens geheel kan vereenigen) vol-
doende uiteengezet.
Ook mij wil het voorkomen, dat vorming
van een dergelijken bond eene zaak van
groote urgentie is.
Ik meen daarom te mogen verwachten, dat
Uw college al het noodige zaj doen, om de tot-
standkoming eener Provinciale organisatie op
het gebied van het brandwezen te bevorderen,
en zal het op prijs stellen, wanneer gij aan
den raad eveneens mijne zienswrjze zult wil-
len te kennen geven.
De in dit schrijven bedoelde circulaire luidt
als volgt:
De groote brand, welke op 7 December van
het vorig jaar te Middelburg plaats greep, gaf
aanleiding tot een onderhoud van den Com-
missaris der Koningin met den voorzitter der
Koninklijke Nederlandsche Brandweerveree-
niging, den heer Mr. J. Dijckmeester, burge
meester der gemeente Zutphen; bij dit onder
houd werd besproken de wijze, waarop de op
richting van een gewestelijken bond voor
Zeeland, als afdeeling van genoemde Neder
landsche Vereeniging het beste kans van sla-
gen zou hebben.
De Commissaris der Koningin heeft daarop,
na overleg met een aantal burgemeesters, on-
dergeteekenden als vertegenwoordigers uit de
verschillende deelen van ons gewest uitgenoo-
digd tot eene bespreking op 8 dezer. Op deze
conferentie werd een comitd van voorberei
ding opgericht, met den eerst-ondergeteeken-
de als voorzitter; dit comitd zal zich uitslui-
tend belasten met voorbereidende werkzaam-
heden, als het contact zoeken met de ge-
meentebesturen, het opstellen van een ont-
werp-statuten enz.
Het behoeft geen betoog, dat groote ram-
pen, zooals de recente ramp te Middelburg, in
de toekomst slechts zullen kunnen worden
vermeden, althans tot den meest mogelijken
geringen omvang beperkt, door organisatie
op het gebied van het brandwezen; dat 66ne
gemeente in dergelijke gevallen is aangewezen
op den steun van andere gemeenten, is bij den
brand te Middelburg afdoende gebleken.
Wij zijn met den Commissaris der Koningin
derhalve van oordeel, dat vorming van een
Provincialen Brandweerbond voor deze pro-
vincie urgent is. Omtrent de wijze, waarop
deze bond zal worden ingericht en zal werken,
kunnen wij uit den aard der zaak thans nog
geene mededeeling doen. Wel kan het zijn
nut hebben, wanneer wij U hieronder geven
een uittreksel van ontwerp-statuten, gelijk dit
ons werd toegezonden door de Koninklijke
Nederlandsche Brandweervereeniging, waar
van de Zeeuwsche bond eene afdeeling zal
vormen; hiermede is uit den aard der zaak
niet gezegd, dat deze artikelen in de te zijner
tijd vast te stellen statuten letterlijk zullen
worden overgenomen, doch de doelstelling en
de algemeene grondslagen voor den Bond kun
nen U op deze wijze duidelijk worden.
Art. 3.
De bond heeft ten doel, in samenwerking
met de Koninklijke Nederlandsche Brand
weervereeniging het bestuur der provincie en
de gemeentebesturen in het gewest:
a. het behartigen der belangen, en het ver-
hoogen van het peil van het brandwezen in de
provincie;
b. het verstrekken van voorlichting en het
verleenen van medewerking bij het oprichten
of reorganiseeren van brandweerorganisaties;
c. het vormen van brandweerleiders en
brandweerlieden
d. het ontwerpen van regelingen tot onder-
linge hulpverleening en samenwerking van
brandweren;
e. het bevorderen van de invoering van
maatregelen ter voorkoming van brand;
f. het versterken van den band tusschen
brandweerkameraden
g. het verleenen van medewerking aan de
uitvoering vein de door de Koninklijke Neder
landsche Brandweervereeniging in het belang
van het brandwezen genomen besluiten.
Art. 4.
Hij tracht het onder Art. 3 omschreven doel
te bereiken door:
a. het houden van vergaderingen, lezingen,
oefeningen en cursussen;
b. het bevorderen van eenheid in de rich-
ting en uitrusting van brandweren;
c. het instellen van commissies voor het
ontwerpen van regelingen als bedoeld in Art.
3 sub d;
d. het ontwerpen van maatregelen als be
doeld in Art. 3 sub e;
e. andere wettige middelen, die aan het
doel bevorderlijk kunnen zijn.
Art. 5.
Leden kunnen zijn:
a. de gemeenten in de provincie;
b. ambtelijke colleges, korpsen of rechts-
persoonlijkheid bezittende vereenigingen,
werkzaam op brandweergebied, die zich onder
overlegging van een verklaring, dat zij als
lid tot de Koninklijke Nederlandsche Brand
weervereeniging wenschen toe te treden, als
lid van den bond doen inschrijven door het
bestuur, dat de inschrijving weigeren kan,
behoudens beroep op de algemeene vergade
ring.
Art 6.
Leden kunnen met ingang van een nog niet
aangevangen vereenigingsjaar bij schriftelijke
kennisgeving uittreden.
Het lidmaatschap gaat voorts verloren
door:
a. ontbinding of verlies der rechtpersoon-
lijkheid;
b. schrapping door de algemeene vergade
ring.
Art. 8.
De jaarlijksche bijdrage der leden be-
draagt
in gemeenten beneden de 1000 inwoners
/3; in gemeenten van 1000 tot 2000 inwoners
4in gemeenten van 2000 tot 5000 inwoners
5; in gemeenten van 5000 tot 10000 inwoners
6; in gemeenten van 10000 tot 20000 inwo
ners 8; in gemeenten van 20000 tot 50000
inwoners 12in gemeenten van 50000 tot
100000 inwoners /20; in gemeenten van
100000 en meer inwoners f 25.
Vereenigingen, korpsen en colleges, die niet
de brandw^er eener gemeente in hoogste in-
stantie vertegenwoordigen, betalen 3 per
jaar.
De algemeene vergadering kan deze bij
dragen voor een nog niet voor een vierde deel
verloopen vereenigingsjaar gelijkvoudig ver-
meerderen of verminderen. Die voor de
Koninklijke Nederlandsche Brandweervereeni
ging worden door het bestuur gelijktijdig ge-
ind en voor 15 November van het vereeni-
ginsjaar aan den penningmeester dier vereeni
ging afgedragen.
Wij vestigen er daarbij uitdrukkelijk Uwe
aandacht op, dat voor aansluiting bjj de
Koninklijke Nederlandsche Brandweervereeni
ging allereerst noodig is toetreding tot een
Provincialen bond. Verder zullen de hier-
boven aangegeven contributies met twee die-
nen te worden vermenigvuldigd; een gemeente
met minder dan 1000 inwoners zal 6 hebben
te betalen (waarvan dan 3 door den Provin
cialen bond wordt afgedragen aan de Konink
lijke Nederlandsche Brandweervereeniging),
eene gemeente van 1000 tot 2000 inwoners
8, enz. De kosten kunnen, naar het ons
toeschijnt, geen bezwaar zijn, vooral, waar het
geldt een zoo vitaal belang als het brand
wezen, dat toch eene voomame plaats in de
gemeentehuishouding inneemt.
Gelijk reeds hierboven is gezegd, kunnen
thans nog geene mededeelingen worden ge-
daan omtrent de werkwijze en de inrichting
van den Bond. Wel bestaat reeds het denk-
beeld, dat, gezien de eigenaardige samenstel-
ling onzer Provincie met hare waterwegen,
verschillende groepen zullen dienen te worden
gevormd, die elk haar eigen bestuur behooren
te hebben. Maar ook daaromtrent zal eerst
later eene beslissing kunnen worden genomen.
Van de houding der gemeentebesturen zal
het dus afhangen of de Provinciale Bond tot
stand komt. Samenwerking der gemeenten
zal den grondslag moeten vormen, waarop
s het nieuwe instituut, waarvan de zegenrijke
t werking zeker zal worden ondervonden, kan
worden opgebouwd.
Wij vertrouwen, dat Uw college met ons
van het groote belang der zaak overtuigd is
en verzoeken U, wel te willen bevorderen, dat
door den raad de gevraagde medewerking
wordt verleend door toetreding tot den op te
richten Provincialen Bond, en de benoodigde
contributie wordt toegezegd.
Mocht Uw college, alvorens daartoe strek-
kende voorstellen aan den raad te doen, nog
Iinlichtingen omtrent een en ander wenschen
in te winnen, dan geven wij U in overweging,
zich te wenden tot het lid van het Comitd van
voorbereiding, dat voor het betrokken onder-
deel van ons gewest zitting heeft.
Gaame zien wij een bericht Uwerzijds (het-
welk aan de Provinciale Griffie kan worden
ingezonden) v66r 15 Februari a.s. tegemoet.
Het Comite van voorbereiding,
i G. A. HAJENIUS, burgemeester van Goes,
Voorzitter.
J. C. A. BANNINK, Burgemeester van
Zierikzee.
Jhr. P. J. BOOGAERT, voorzitter van het
bestuur der brandweer te Middelburg.
P. ERASMUS, Burgemeester van Oostburg.
J. HUIZINGA, Burgemeester van Neuzen.
H. P. KLEPPE, Burgemeester van St, Phi-
lipsland.
P. J. WEMELSFELDER, oud-commandant
der brandweer te Vlissingen.
Burgemeester en Wethouders geven te ken
nen, wel overtuigd te zijn, dat de gemeenteiijke
brandweer op behoorlijk peil staat, doch dat
door toetreding als lid van den provincialen
brandweerbond deze op nog hooger peil Wan
gebracht worden, ook ten opzichte van de on-
derlinge samenwerking.
Zij stellen voor, tot toetreding bij deze op
te richten vereeniging te besluiten. De contri
butie bedraagt voor deze gemeente 12 per
jaar, hetgeen geen bezwaar kan zijn.
Met algemeene stemmen wordt aldus be-
sloten.
6. Vaststelling verordening op de heffing
en op de inning van gelden voor het
gebruik van de gemeenteiyke plaats
van afslag op de Kaaiwal.
Burgemeester en Wethouders deelen mede,
dat in den laatsten tijd blijkt, dat op de z.g.
Vischbank op de Kaaiwal ook andere artikelen
worden afgeslagen dan visch. Waar de ver
ordening van 17 Juli 1900 alleen spreekt van
de onzuivere opbrengst der afgeslagen visch,
blijkt, dat het noodig is, dat een nieuwe ver
ordening wordt vastgesteld, waarbij bepaald
wordt, dat rechten verschuldigd zijn van de
afgeslagen artikelen of roerende goederen op
die plaats.
Zij stellen op grond daarvan voor, met in-
trekking van de bestaande heffings- en invor-
deringsverordening, vast te stellen de volgende
verordeningen
VERORDENING op de heffing van gelden
voor het gebruik van de gemeente
iijke plaats van afslag op de Kaai
wal in de gemeente Axel.
Artikel 1.
Ten behoeve der Gemeente zullen voor het
gebruik van de gemeenteiijke plaats van af
slag op de Kaaiwal worden geheven: vier
centen van iederen gulden van de onzuivere
opbrengst der afgeslagen artikelen of roeren
de goederen.
Het minimumrecht, dat voor het gebruik
dezer plaats geheven wordt, bedraagt: vijf en
twintig cent.
Artikel 2.
De belasting is verschuldigd door hen, die
de artikelen of roerende goederen doen af-
slaan.
Artikel 3.
Deze verordening treedt in werking op den
achtsten dag, nadat de Koninklijke goedkeu-
ring is ontvangen, alsdan vervalt de vorige
verordening van den 17 Juli 1900, goedgekeurd
bij Koninklijk Besluit van 31 October 1900,
no. 57.
VERORDENING op de inning van gelden
voor het gebruik van de gemeente
iijke plaats van afslag op de Kaai
wal in de gemeente Axel, in afwg-
king van het bepaalde in artikel
113 der gemeentewet.
Artikel 1.
De afslager van visch is belast met de inning
der ontvangsten voortvloeiende uit de hef
fing van gelden voor het gebruik van de ge
meenteiijke plaats voor afslag op de Kaaiwal
in deze gemeente.
Artikel 2.
Van de door hem voor de gemeente gedane
ontvangsten houdt hij geregeld boek in een
register van ontvang.
Artikel 3.
Bij elke ontvangst geeft hij een bewijs van
ontvangst af.
Artikel 4.
De ontvangen gelden worden aan de Ge-
meente-Ontvanger afgedragen tegen dezen af
te geven bewijs van ontvangst.
Artikel 5.
De in artikel 4 bedoelde afdracht heeft
plaats op den eerstvolgenden zittingsdag van
den Gemeente-Ontvanger, nadat de heffing
van die gelden heeft plaats gehad.
Artikel 6.
Het toezicht op de inning der ontvangsten is
opgedragen aan Burgemeester en Wethouders.
Dit toezicht kan door dezen aan een lid van
hun College of aan een ambtenaar der Ge
meente worden opgedragen. Gedeputeerde
Staten kunnen te alien tijde de inning der
ontvangsten van hunnentwege controleeren.
Artikel 7.
De stukken, bedoeld in de artikelen 2 en 3
worden ingericht naar door Burgemeester en
Wethouders vast te stellen modellen.
Artikel 8.
Deze verordening treedt in werking tege-
lijkertijd met de heffingsverordening van gel
den voor het gebruik van de gemeenteiijke
plaats van afslag, vastgesteld op denzelfden
datum.
De heer CLAESSENS vraagt, of voor den
omroeper niet eens opnieuw zou kunnen wor
den vastgesteld waar hij komen moet, zulks
in verband met de uitbreiding der kom met
nieuwe straten.
De VOORZITTER zeg;t toe, dat Burgemees
ter en Wethouders de instructie hieromtrent
eens zullen bezien.
De heer DIELEMAN vraagt, of de ont
vangst van dien afslag nog iets te beteekenen
heeft. Is dat niet het geval dan zou hij dat
maar afschaffen.
De VOORZITTER antwoordt, dat het niet
veel is, maar ongeveer de kosten zal dekken.
De gemeente moet er toch ook iemand voor
aanstellen, die het regelt.
De heer OGGEL acht het niet onbillijk, dat
er iets voor het gebruik betaalt wordt.
De voorgestelde verordeningen worden met
algemeene stemmen aangenomen.
7. Verzoek om vergoeding wegens extra-
diensten voor de Vleeschkeuring.
Ingekomen is een adres van den keurings-
veearts, hoofd van dienst, kring ,,Axel",
waarin deze, naar aanleiding van het feit, dat
hij gedurende de maanden Januari en Febru
ari 1929 alle werkzaamheden in den kring
,,Axel" van den keuringsdienst voor vee en
vleesch alleen heeft moeten verrichten, en wel
onder zeer ongunstige weersgesteldheid (bij
voortduring zwaar besneeuwde wegen) zich
tot den raad wendt met het verzoek over die
beide maanden 1929 per maand hetzelfde te
willen uitkeeren als vergoeding voor deze
extra-werkzaamheden als hem per maand over
het jaar 1928 is gegeven voor hetzelfde werk.
Burgemeester en Wethouders deelen mede.
dat het aantal keuringen in dat gedeelte van