ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN.
PUROL
ztiucMp
No 8275
Vrijdag 21 September 19*58
69" Jaargang
Eerste Blad.
ASONH£<IENTSPRIJS:
Bezwaren tegen een
godsdienstige opvoeding.
fr jfe 0 Ii L S T 0 fl,
Oe innemende Landlooper
G£M£MQD£ BE RICH TEN.
r- t i. f 1 4r n(.r 'i Tnia Buiten Ter Neuzen fr. per post f 1,80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post 6.60 per jaar
^merika f 2,25, ovenqe landen Jf 2,60 per 3 maanden fr.' perW - Abonnementen voor bet buitenland alleen bif vooruitbetaling.
Dit blad verscbijnt iederen Maandaq-, Woensdaq- en Vrijdaqavond.
Wij bedoelen, als wij hier gaan schrij-
van over de bezwaren tegen een gods
dienstige opvoeding, niet die nu al weer
lang en geheel overwonnen bezwaren. die.
iaten wij zeggen vijftig, zestig jaar g^eleden
van versc'niiiende zijden tegen een gods
dienstige opvoeding werden ingebracht.
Daar waren vooringenomen lieden, die
het er, misschien onbewust, nu eenmaal
op hadden gezet om den godsdienst en
alles wat daarmede samenhing te kleinee-
ren, en hun grimmigheid tegen godsdienst
of veeleer tegen datgene, wat godsdienst
scheen of leek, ging zoover, dat zij nu
ook elke mogelijkheid van het kind en de
opgroeiende jeugd wenschten te ontnemen
ox9 met godsdienst in eenige aanraking te
komen. Het was de tijd dit, wat nu
volgt is historisch: dat er klakkeloos
werd neergeschreven, dat de vruchten
van een godsdienstige opvoeding waren
„liefdeloosheid, hoogmoed, vervolgzucht,
schijnheiligheid, trouweloosheid, bekrom-
penheid, vooroordeel, dweperij, een hard-
nekkige vijandschap tegen alles wat nieuw
was, tegen alles wat maar in de verte op
ontwikkeling leek, tegen alles wat voor-
uitgang was of scheen, omdat deze gods
dienstige opvoeding (zooals men stoute-
lijk beweerde) van de kinderen maakte:
formulierknechten, formuliersmeden zelfs,
verkapte dits en dats, sectarissen, inquisi-
teurs, door hondsdolheid aangetasten".
Zco beweerde en schreef mender-
gelijke beweringen werden gelezen en be-
woaderd, door velen beaamd of in ieder
geval nagepraat; er werd grif naar geluis-
terd. Wie zoo over godsdienst oordeelde
als een Multatuli ten onzent en duizenden
elders in die dagen, kon en mocht voor
godsdienstige opvoeding geen goed woord
overnebben.
Dan behoefde dus over mogelijke be
zwaren tegen en gevaren van een gods-
diensige opvoeding geen woord meer te
worden gezegd of geschreven. Godsdienst
heette een sta-in-den-weg voor vooruit-
gang en geluk. Het spreken over en den-
ken aan den hemel werd gezegd van de
aarde een hel gemaakt te hebben; en wie
dan nog godsdienstige opvoeding wensch-
te, begon met de dwaling te maken tot
basis der geestelijke vorming, scheen te
gelooven, dat de duisternis de woede kon
zijn of worden van het licht, of dat ooit de
nacht den dag kon voortbrengen. Zoo
moet er dan ook in die dagen iemand,
wiens naam wij hier niet eens willen neer-
schrijven om zijn familie niet te dupeeren,
aan den opvoeder als eisch hebben ge-
steld, dat deze uit niets zou laten blijken,
of hij Protestant was of Roomsch, Moham-
medaan dan wel ]ood. De eenige goede
paedagoog was, volgens niemand minder
dan Feuerbach, de consequente attei'st.
Deze toch maakte, volgens dien Feuer-
door
E. I. RATH
bach, ,,de menschen van geloovers tot den-
kers, van bidders tot arbeiders, van hemel-
adspiranten tot wereldhervormers, van
theoiogen tot anthrologen, van Godsken-
ners tot menschkundigen, van lakeien van
een of ander willekeurigen hemelschen
dwingeland tot vrije burgers eener be-
vrijde aarde, en van slippendragers eener
priesterkaste tot de bezielde profeten van
een betere toekomst."
Nu mag het waar zijn, dat uit en door
deze lieden de „geest des tijds' sprak, de
geest des tijds is nog niet altijd hetzelfde
geweest als de geest van alle tijden en
nog minder hetzelfde als de Geest van
God. Tegenover deze, hier nog maar
spaarzamenlijk aangehaalde, uitingen van
allerlei vijanden der godsdienstige opvoe
ding staan uit dienzelfden en vooral uit
lateren tijd tal van uitingen, die precies
het omgekeerde zeggen, al moet daarbij
dan ook worden erkend, dat degenen, die
deze tcgenovergestelde meeningen waren
toegedaan en daarom ook deze tegenover-
gestelde gevoelens propageerden, begon-
nen met zelf godsdienstige menschen te
zijn of althans te willen verstaan wat
godsdienst in des menschenleven zijn kon.
Het zou zijn nut kunnen hebben eens rus-
tig te overdenken een mooi woord van
Beets, die geschreven heeft: ,,De geschie-
denis heeft duidelijk geleerd, dat het toe-
treden tot de Christelijke atmosfeer ner-
gens of nimmer barbaarschheid heeft mee-
gebracht, maar altijd en alom de rechte
iucht en levensadem voor waarachtige
beschaving is geweest, waarin kennis en
wetenschap groeiden en bloeiden, terwijl
een man als Drummond het Christendom
genoemd heeft „den grooten stroom der
gesciiiedenis en der wetenschap, den eeni
gen stroom van vooruitgang en bescha
ving". In volkomen overeenstemming
daarmede heeft een Stanley Hall ge-
wenscht, dat de Godsdienstige (en na-
tuurlijk ook de zedelijke) opvoeding reeds
bij de wieg zou beginnen, en een groot
psycholoog als Tracy heeft beweerd;
„Het godsdie'istig geloof is geen restant
bijgeloof, neen, onbevooroordeeld, dcge-
lijk psychologisch onderzoek leert, dat het
tot de constitutieve elementen van het
menschelijk bewustzijn behoort,-dat het
door opvoeding zich kan ontwikkelen, on-
der verkeerde Riding kan ontaarden, en
door doodzwijgen en doodpreeken geheel
kan vervagen." Wie dus zou wenschen.
dat zijn kinderen nooit en nergens van God
zullen hooren, moet weten, dat hij daarmede
den eisch heeft laten vallen van een har-
monische vorming, en aan het zedelijk
leven zijn hechtsten steun heeft ontnomen.
En mag hier niet met blijdschap worden
aangehaald het woord van Goethe, die ge
zegd heeft: „Hoe meer de volken zullen
toenemen in beschaving, des te meer zal
de B.jbel het boek der opvoeding kunnen
worden". Hoe zullen echter kinderen dien
Bijbel liefhebben, als zij hem niet kennen?
Niemand minder dan Allard Pierson heeft
gezegd, dat buiten den Bijbel om geen zin
voor ware vroomheid kan worden gewekt.
Het mag dus wel een brutale speculate
worden genoemd op de onkunde van zijn
steimd wordt door Hilda, wordt besloten, dat
de chauffeur zich als heer zal kleeden en aan
lafel invallen. Hij kwijt zich allervoortreffe-
lrjkst van deze taak.
toehoorders en lezers, als Domela Nieu-
werhuis, die eertijas nog wel predikant
was geweest, durfde beweren: datdebloei-
tijden van den godsdienst steeds de tijd-
perken zijn geweest, waarin de moraliteit
het laagste stond. Wenschen wij alien
heel vurig, dat onze kinderen goed, waar-
lijk goed zullen zijn, van wien zullen zij
dat beter kunnen L.-eren dan van Jezus?
Zou een onzer in ernst hen durven ver-
hinderen om tot Hem te gaan, die hen
zegent en die de kracht van hun leven
zijn wil? Een man als Herbart heeft reeds
gezegd, dat, wil de godsdienst werkelijk
iets worden in het leven, godsdienstige in-
drukken de oudste moeten zijn waartoe de
herinnering opklimt, en dat zij den ach-
tergrond moeten vormen van alles, wat
wij aan voorstellingen bezitten. Met an-
dere woorden, en om alles wat wij reeds
schreven kort saam te vatten: met weten-
schappelijke argumenten kan men een I
godsdienstige opvoeding niet meer met j
goed recht bestrijden.
Dan zijn er, en daarnaar willen wij
met meer aandacht en belangstelling luis-
teren ook godsdienstige bezwaren in- j
qebracht tegen een godsdienstige opvoe- j
ding. Arthur Bonus heeft geschreven (en
er is eenige waarheid in zijn bewering): j
,.Als men iemand acSt tot twaalf jaar lang, i
tenminste tweemaal per week, alle hoog-
ten en diepten vat wat men dan gods
dienst ncemt, methodisch heeft leeren ken- I
nen, dan heeft hij voor tijd en eeuwigheid
daarvan waarschijnlijk genoeg' Men
heeft beweerd, dat Luther bij velen daar-
om zoo impopulair is geworden, omdat
iedere regel van zijn catechismus aan
schoolvosserij doet denken. En een spot-
vogel heeft niet onaardig beweerd: wil
men het gevaar dat men van de roode
zijde ducht, afdoende bezweren, dan moet
men een waschechten sociaal-democraat
opdragen, wekelijks twee uur onderwijs t
te geven in de dogmatiek van Karl Nfarx,
alleen met deze b'eperkende bepaling, er-
bij, dat hij het moet doen volgens de
methode, die gebcuikelijk is bij de meeste
catecfiisatic%; Het R^.ulfaat zou een reu-
zensucces zijn, dat ieder conservatief in
verrukking bracht! Salzmann zal dan ook
wel niet de eenige zijn, die beweerde, dat
hij van het godsdienstonderwijs, in zijn
jeugd ontvangen, nooit eenigen godsdien-
stigen indruk had ontvangen. Zoo kennen
wij iemand, d e een best geheugen heeft,
en die desondanks tusschen zijn tiende en
dertiende jaar driemaal den heelen cate
chismus uit zijn hoofd heeft moeten lee
ren, terwijl hij daarvan alleen nog maar
het eerste antwoord (over den eenigen
troost, beide in leven en in sterven) heeft
onthouden.
Zulke bezwaren, als hier genoemd,
(en zij zouden nog gemakkelijk met vele
zijn te vermeerderen) zijn echter geen echt
religieuse bezwaren, doch veeleer bezwa
ren tegen een onbeholpen caricatuur van
godsdienstigheid. Neen, daar zijn andere
bezwaren, als hoedanig in de eerste plaats
zou kunnen worden genoemd: het gevaar
van ,,didactisch materialisme", zooals een
groot man op godsdienst-opvoedkundig
gebied genoemd heeft het dwaze uit-het-
hoofd—ieeren van heele rijtjes koningen en
richters van Israel. Daarnaast blijft dan
vaak het beste en schoonste onbekend.
Dan, in de tweede plaats, is het een heel
moeilijke vraag, in hoeverre den kinderen
iets mag of moet worden ingeprent dat op
„leer" lijkt. Wij zijn nu in een periode,
waarin men er al weer op teruggekomen
is om ten deze al te huiverig te zijn. Car
men Sylva heeft het uitgesproken: ,,Voor
volwassenen is dikwijls onbegrijpelijk, wat
kinderen heel duidelijk achten, maar ook
zijn voor kleinen allerlei ding en duister,
die voor grooten evident zijn". En een
bekend opvoeder als Dorpfeid, die zich
zijn leven lang met het vraagstuk der
godsdienstige opvoeding heeft bezigge-
houden, heeft geschreven, dat de heilsge-
schiedenis de beste heilsleer is. ,,Geen
stellingen zijn het daar, maar daden. God
heeft zijn waarheid onderwezen in den
vorm van historie. Wfe zich in abstrac-
ties verliest, sticht onheil. Zoo mag het
godsdienstonderwijs nooit een overwe-
gend verstandelijk karakter dragen, en
waar in den godsdienst vroomheid de
1 hoofdzaak is en niet allereerst de zuiver-
heid der vroomheid de hoofdzaak is en
niet allereerst de zuiverheid der voor
stellingen of de nauwkeurigheid der
formuieeringen, is niet de denkwijze
No. 1, maar de gemoedsgesteldheid. Het
gaat en ga dus steeds over het voile,
diepe leven, en over de gemeenschap met
Hem, die de Levensbron is. Een gods
dienstonderwijs zoo intellectualistisch, dat
een wiskunde-les er nog „opbouwend" bij
is, voert van de ware religie af inplaats
van er heen te leiden. En daarom zal de
uitspraak wel waar zijn, die wij eens la-
zen: dat ons godsdienstonderwijs er te
beter om zal zijn, naarmate het, zonder
ooit in een ,,preek" te ontaarden, minder
lijkt op onderwijs in andere vakken. Komt
men dan langs dezen weg nooit heelemaal
i „klaar", dit behoeft zeker geen bezwaar
te zijn.
Zoo blijft een van de groote gevaren
bij en bezwaren van het godsdienstonder
wijs, dat de eeuwigfe dingen hier worden
neergehaald in het vlak der begrijpelijk-
heid," en als het ware pasklaar worden ge
maakt voor het analyseerend denken.
Ook is er dan het cjevaar, dat de kinderen
den indruk bekomen, dat het kennen, aan-
vaarden en straks ook het verdedigen van
de waarheid" iets wezenlijks zou betee-
kenen ook voor en in hen, die niet zelf
„uit de waarheid waren. Dwang voert
zoo vaak tot reactie. Men moet liever
durven wachten tot God den wasdom
geeft, men moet niet forceeren, niet ver-
vroegen. Waar geen diepte van aarde
was," gaat het zaad veelal spoedig op. So-
berheid moet er zijn, met een vrees voor
het te veel en een beven voor het te wei-
nig. Terwijl ook gewaakt dient te worden
voor een te zeer vertrouwd raken met het
heilige, voor een familiaar-worden met het
goddelijke, en voor een bekeerd-willen-zijn
voor en aleer het schuldgevoel nog ont-
waakt was. Maar de met liefde geschil-
derde beeltenissen van de mannen en
vrouwen der H. Schrift, die Gods wegen-
gingen, zullen door haar aanschouwelijk-
heid ook voor de zedelijke vorming van
meer beteekenis blijken dan het inprenten
van formules. Kennis op zich zelf toch
leidt nooit tot een wilsdaad. Ieder waar
kennen moet gevolgd worden door een
doen, zal het echte waarde hebben.
Zoo gaat het dan bij de godsdienstige
opvoeding om echten godsdienst, en
daaromalieen. Dus komt het zeker hier
meer aan op karaktervorming dan op on
derwijs of onderricht. Men kome dus niet
aan met een of ander Godsbegrip, maar
men wijze op God. Stanley Jones vertelt.
in zijn nieuwste boek ,,Christus en de
Tafelzonde", dat de Indier Swami Vive-
kananda, als hij naar God zocht, gewoon
was den menschen twee vragen te stellem
De eerste was deze: ,,Hebt gij God ge-
vonden?" En de tweede luidde: ,,Kunt gii
mij ook zeggen, hoe ik God vinden kan?
En als er dan iemand, wien die vragen
waren gesteld, een lange redenatie begon
over de eigenschappen van God (of weet
ik waarover), dan keerde de Swami zich
om en wandelde hij zwijgend voort.
Ervaringen zijn geen leerstellingen
maar leidingen Gods. Groot en vele zijn
derhalve de gevaren en bezwaren, aan een
godsdienstige opvoeding verbonden. De
taak, hierbij gesteld, is zoo zwaar, dat men
gerust vragen mag: ,,Is religie eigenlijk
wel te onderwijzen?" Zoo licht zal de
voet vertrappen, wat de hand gestrooid
had. Maar waar wij weten, dat een leven
zonder God een leven is zonder licht, zon
der kracht en zonder troost, zullen alien,
die godsdienstig onderricht geven aller
eerst hebben te bedenken, dat opvoeden
vooral beteekent: opgevoed worden, zich
laten opvoeden, altijd weer en altijd meer.
En dan zullen zij hun werk doen met
schroom en met liefde.
INGEZONDEN MEDEDEELINGEN.
liorte inhoud van de vorige 30 uummers.
Een reiziger, wiens levensomstandigheden
niet worden verteld, maar wiens uiterlijk, ma-
nieren en lang gedragen kleeding den man van
beschaving verraden, komt ergens in Amerika
per trein aan. Hij verneemt van een rijke
dame, mevr. Kilbourne, die ergens op her plat-
teland woont en een zwak heeft voor verhef-
fing van landloopers. De man, die zich Wade
Rawlins noemt, wordt tot chauffeur van de
familie aangesteld Marian, de vijftienjarige
dochter des huizes, biedt den nieuweling een
bondgenootschap aan op de voorwaarde van
wederzijdsche oprechtheid. Daarna rijdt de
nieuwbakken chauffeur de 25jarige Hilda Kil
bourne, die hem aan een scherp verhoor onder-
werpt, naar het golfterrein. Terwijl zij aan het
spelen is, komt een jonge man, die later haar
verloofde, Herbert Wheeler, blijkt te" zijn, on-
vcorzichtig met een andere auto aanrijden,
beschadigt de auto der Kilbournes en krijgt
twist met Rawlins. Rawlins haalt 's avonds
den heer Kilbourne van den trein, die nog den-
zelfden nacht per auto een uitstapje maakt,
waarvan niemand in huis behalve de nieuwe
chauffeur iets weten mag. 's Nachts in de
garage teruggekomen, ontdekt deze, dat de
zoon°des huizes, Kane Kilbourne, ook al een
geheim uitstapje gemaakt heeft; maar Marian
heeft iets van de gebeurtenissen des nachts
bemerkt. Nu neemt Hilda hem in vertrouwen;
zij wii tegen den zin der familie met Wheeler
trouwen en hij moet haar behulpzaam zijn bij
haar vertrek per auto. Rawlins rijdt haar, de
heer Wheeler wacht hen op en rijdt mee, maar
vervalt in ongenoegen met zijn bfuid, wegens
het medebrengen van den chauffeur. Blijkbaar
wil zij van hem af, want wanneer Rawlins
de auto plotseling stop zet en den heer Whee
ler in een bokspartij leelijk toetakelt en hem
vervolgens op den weg achterlaat, schijnt zij
niet ontevreden. Hij rijdt met haar naar huis
terug. Daar blijkt, dat voor een huiselijk
dinertje dienzelfden middag een der mannelijke
gasten verhinderd is en men toch een partner
voor zijn tafeldame moet hebben. Op een voor-
stel van Marian, dat merkwaardigerwijze ge-
Ze keek snel naar hem op.
,,We zijn niet meer aan tafel, Rawlins."
„Maar we moeten in onze rol blijven."
.Alleen tegenover anderen, alsjeblieft.
Hij vond het niet noodig, dat ze zoo
scherp was.
„Moet ik dan tegenover jou telkens
weer anders doen? Dat eeuwige veran-
deren zou me makkelijk kunnen verra-
den."
,,Je zult je wel redden, zei ze. ,,En nu
dans ik verder niet meer.'
Toen ze bij een bank waren aangeko-
men, liet hij haar los. Ze ging zitten en
hij nam plaats naast haar.
,,Als ik een mislukking ben, zeg het me
dan," sprak hij.
Ze keek hem vragend aan, als ver-
wachtte ze naderen uitleg.
,,Ik bedoel vanavond. Heb ik stom-
mi'teiten begaan? Heb ik de familie
te schande gemaakt? Heb ik een gek fi-
guur geslagen? Weet een van jullie ken-
nissen, wie ik eigenlijk ben?
Hilda had kunnen antwoorden, dat de
fam lie K lbourne eigenlijk niet eens wist,
wie hij was, maar ze wilde dat onderwerp
dien avond niet weer aanroeren.
„Ik heb niets op je aan te merken
antwoordde ze. ,,Je hebt je keurig gedra
gen, Rawlins."
„Wees dan toch ook eerlijk tegen me,
al is het alleen voor vanavond."
„Ik ben eerlijk. Ik help je alleen her-
inneren."
„Vergeet het", drong hij aan.
Ze veranderde het onderwerp van ge-
sprek.
„Je moet ook nog met juffrouw Mc
Cumber dansen, Rawlins.'
Zeker. Ik zal er aan denken.
,,En misschien met mevrouw Shinn.
,,Uitstekend."
,,De rest hoeft niet", zei ze peinzend.
,,En daarna? Herhalen?
„We zullen waarschijnlijk niet lang
dansen. Dat doen we nooit."
Ze keek terloops naar Minnie Harlan
en Rawlins zag het.
„Als er nog iets is, dan hoor ik het wel
zei hij, opstaand. „Ib ben uw dienstwilliqe
dienaar en bereid alles te doen, wat noo
dig is. Ik geloof, dat juffrouw McCumber
op het oogenblik vrij is.'
Hilda keek hem na, toen hij van haar
wegliep om anbermaal zijn phcht te ver-
vullen. Ze bleef zitten tot hij langs kwam
met juffrouw McCumber, die slecht
danste, maar blijkbaar haar uiterste best
deed. Daarna zocht Hilda haar moeder
op, om te overlegqen, wat ze na afloop
van het feest zouden doen.
Zooals Hilda al gezegd had, werd er
niet lang gedanst.
Marian en Minnie dansten nog een
tweeden keer met den sp;ookjesman. maar
Hilda bedacht een uitvlucht. Daarna
begon het gezelschap langzaam te ver-
dwijnen. met behulp van het zesde zin-
tuig, dat gasten laat voelen, wanneer hun
diensten niet langer noodig zijn.
Rawlins stond afscheid te nemen bij de
familie Kilbourne en hij verleende aan
deze gebeurtenis een zekere charme en
plechtigheid, waar Hilda zich inwendig
over verbaasde. Omdat ze vlak bij hem
stond, ving ze een gespzek op tusschen
hem en het meisje Harlan.
„Ik heb in lang niet gespeeld zei hij.
,,Maar we spelen geen van alien echt
goed. Ik reken op u."
,,Het is heel vriendelijk van u.
,,Dan zal ik naar u uitkijken."
,,Ik kom vast."
,,Om elf uur", zei ze. ,,En u moet Hilcia
natuurlijk meebrengen."
Hij boog zich over haar hand en be-
loofde, dat hij zijn best zou doen. Hi) had
haar uitgeleide willen doen tot haar auto,
maar hij zag toevallig den chauffeur, die
getuige was geweest van het voorval op
de qolfclub.
Toen de laatste gast verawenen was,
zocht Hilda-hem op. Ze zag hem met haar
vader bij het buffet staan en wachtte tot
ze klaar waren. Ten slotte hield ze hem
staande, toen hij het terras overstak, blijk
baar op weg naar de garage.
Rawlins!"
Haar stem klonkqebiedend, maar te qe-
lijkertijd ook wat angstig.
,,Neem me niet kwalijk zei hij. ,.lk
vergat goeden nacht te zeggen.
„Ik heb iets gehoord. Ik kon het met
helpen. Ik
„{a?"
„Wat heb je met juffrouw Harlan af-
gesproken, voor ze wegging
„Om te komen tennissen", antwoordde
hij kalm.
Ze keek hem ongeloovig aan.
,,Dat wil dus zeggen leq me precies
uit, wat het zeggen wil", beval ze.
„Dat ik morgen om elf uur ga tennis-
sen bij de Harlans zei hij. „Ik moet jou
meebrengen. Heeft ge er niets van ge-
zegd?"
Vol afgrijzen keek ze hem aan.
XVII.
Een paar seconden staarde ze Rawlins
aan, als was hij de Medusa. fi
„Nooit!" riep ze toen boos. „Nooit.
Laten we er morgen over spreken
zei" hij. „Je bent nu waarschijnlijk moe.
.We zullen er hier en nu over spre-
k.en en een eind aan de zaak maken.
Ze sprak nu luid en Rawlins wierp een
blik op de deur, die naar de hal leidde.
Ze begreep zijn bedoeling, maar Jiet zich
er niet door afleiden.
Gi mee naar het andere eind van het
terras," zei ze kalm. „Ik ben niet van plan
het uit te stellen."
Hij volgde haar. Ze ging met den rug
teqen een pilaar staan vouwde de armen
en keek hem onderzoekend aan Het was
duidelijk, dat ze te gelijk boos en bang
was, maar ze beheerschte zich volkomen.
„Als ik het wel begrijp, sprak ze, „heb
je het gewaagd een afspraak te maken
met een van onze gasten, waarbij ik be-
trokken ben. Is dat zoo?
,,Ongetwijfeld."
Weer keek Hilda hem aan.
VEKNET'S KUS IN DEN TUNNEL.
He Deroemde Bransche schilder Horace >/er—
net reisde eens van Versailles naar Parijs en.
kwam toevalligerwijs in een coupe met twee
zeer leelijke en onsympathieke Engelsche da
mes. Steeds wanneer zij dachten. dat Vemet
't niet bemerkte, namen zij den schilder op zeer
onbescheiden wijze op en zeiden elkaar in hun
„Dan is dat schandelijk van je. Het is
bespottelijk en onmogelijk. Ik schaam me
en je hebt me teleurgesteld."
,,Ik ben het niet met je eens". zei hij
langzaam. „Wat had ik anders kunnen
doen?"
,,Zie je dan niet in, hoe dwaas en on
mogelijk het is? Heb je geen begrip van
fatsoen?"
„Met fatsoen heeft het niet veel te ma
ken, lijkt me. Ik kon er gewoonweg niet
af."
Hilda zuchtte.
,,Je probeert op schandelijke wijze par-
tij te trekken van een ongelukkig toeval,
i begon ze. „Daardoor alieen heb je van-
middag aan tafel gegeten. Je bent bij ons
1 gekomen als landlooper. Moeder is goed
vcor je geweest. Ze heeft je in dienst ge-
nomen als chauffeur. Je hebt deel uitge-
maakt van ons personeel. Zij kennen je
evengoed als wij. In een "ncodgeval heu-
ben we je hulp inoeroepen. omdat we
dachten, dat je die ons zoudt kunnen 9t-
ven. En nu nu je het gedaan hebt,
I durf je je uitgeven voor vriend des huizes.
Jij! Een
„Landlooper," zei hij buigend toen ze
van woede blcef steken. „Mear ik geloor,
dat je vergeet, dat ik nooit op net denk-
beeld ben gekomen mij als vriend des hui
zes voor te doen. Hebben jullie het eigen
lijk niet zelf gedaan? Ik heb het nooit
I voorgesteld."
Ze maakte een o igedunge beweging
I .Dit is geen quaestie om over te rede-
twisten, Rawlins".
I „Dat doe ik niet. Ik ben hier geweest
om op jullie verzoek de gasten aangenaam
bezig te houden. Ik heb gedaan, wat ir
kon. Jullie vrienden moesten denken, dat
ik hier logeerde. Ik was genoodzaakt mijn
rol te vervullen, beleefd te zijn tegenover
de buren van mijn vrienden. Kon ik
een eenvoudige uitnoodiging om te komen
tennissen, afslaan? Zou ik dan mijn ro>
goed vervuld hebben?
H Ida luisterde, maar vond hem een
drogredenaar.
(Wordt vervolgd.)
TER NEUZENSCHE COURANT
-mi,- mfwlMl
In doozen van 30-60 en 90 ct. Tube 80 ct.
Bi) Apoth. en Drogisten
31) Vervolg.