ALGEMEEN NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR ZEEUWSCH-VLAANDEREN. PUROL ztiucMp No 8275 Vrijdag 21 September 19*58 69" Jaargang Eerste Blad. ASONH£<IENTSPRIJS: Bezwaren tegen een godsdienstige opvoeding. fr jfe 0 Ii L S T 0 fl, Oe innemende Landlooper G£M£MQD£ BE RICH TEN. r- t i. f 1 4r n(.r 'i Tnia Buiten Ter Neuzen fr. per post f 1,80 per 3 maanden Bij vooruitbetaling fr. per post 6.60 per jaar ^merika f 2,25, ovenqe landen Jf 2,60 per 3 maanden fr.' perW - Abonnementen voor bet buitenland alleen bif vooruitbetaling. Dit blad verscbijnt iederen Maandaq-, Woensdaq- en Vrijdaqavond. Wij bedoelen, als wij hier gaan schrij- van over de bezwaren tegen een gods dienstige opvoeding, niet die nu al weer lang en geheel overwonnen bezwaren. die. iaten wij zeggen vijftig, zestig jaar g^eleden van versc'niiiende zijden tegen een gods dienstige opvoeding werden ingebracht. Daar waren vooringenomen lieden, die het er, misschien onbewust, nu eenmaal op hadden gezet om den godsdienst en alles wat daarmede samenhing te kleinee- ren, en hun grimmigheid tegen godsdienst of veeleer tegen datgene, wat godsdienst scheen of leek, ging zoover, dat zij nu ook elke mogelijkheid van het kind en de opgroeiende jeugd wenschten te ontnemen ox9 met godsdienst in eenige aanraking te komen. Het was de tijd dit, wat nu volgt is historisch: dat er klakkeloos werd neergeschreven, dat de vruchten van een godsdienstige opvoeding waren „liefdeloosheid, hoogmoed, vervolgzucht, schijnheiligheid, trouweloosheid, bekrom- penheid, vooroordeel, dweperij, een hard- nekkige vijandschap tegen alles wat nieuw was, tegen alles wat maar in de verte op ontwikkeling leek, tegen alles wat voor- uitgang was of scheen, omdat deze gods dienstige opvoeding (zooals men stoute- lijk beweerde) van de kinderen maakte: formulierknechten, formuliersmeden zelfs, verkapte dits en dats, sectarissen, inquisi- teurs, door hondsdolheid aangetasten". Zco beweerde en schreef mender- gelijke beweringen werden gelezen en be- woaderd, door velen beaamd of in ieder geval nagepraat; er werd grif naar geluis- terd. Wie zoo over godsdienst oordeelde als een Multatuli ten onzent en duizenden elders in die dagen, kon en mocht voor godsdienstige opvoeding geen goed woord overnebben. Dan behoefde dus over mogelijke be zwaren tegen en gevaren van een gods- diensige opvoeding geen woord meer te worden gezegd of geschreven. Godsdienst heette een sta-in-den-weg voor vooruit- gang en geluk. Het spreken over en den- ken aan den hemel werd gezegd van de aarde een hel gemaakt te hebben; en wie dan nog godsdienstige opvoeding wensch- te, begon met de dwaling te maken tot basis der geestelijke vorming, scheen te gelooven, dat de duisternis de woede kon zijn of worden van het licht, of dat ooit de nacht den dag kon voortbrengen. Zoo moet er dan ook in die dagen iemand, wiens naam wij hier niet eens willen neer- schrijven om zijn familie niet te dupeeren, aan den opvoeder als eisch hebben ge- steld, dat deze uit niets zou laten blijken, of hij Protestant was of Roomsch, Moham- medaan dan wel ]ood. De eenige goede paedagoog was, volgens niemand minder dan Feuerbach, de consequente attei'st. Deze toch maakte, volgens dien Feuer- door E. I. RATH bach, ,,de menschen van geloovers tot den- kers, van bidders tot arbeiders, van hemel- adspiranten tot wereldhervormers, van theoiogen tot anthrologen, van Godsken- ners tot menschkundigen, van lakeien van een of ander willekeurigen hemelschen dwingeland tot vrije burgers eener be- vrijde aarde, en van slippendragers eener priesterkaste tot de bezielde profeten van een betere toekomst." Nu mag het waar zijn, dat uit en door deze lieden de „geest des tijds' sprak, de geest des tijds is nog niet altijd hetzelfde geweest als de geest van alle tijden en nog minder hetzelfde als de Geest van God. Tegenover deze, hier nog maar spaarzamenlijk aangehaalde, uitingen van allerlei vijanden der godsdienstige opvoe ding staan uit dienzelfden en vooral uit lateren tijd tal van uitingen, die precies het omgekeerde zeggen, al moet daarbij dan ook worden erkend, dat degenen, die deze tcgenovergestelde meeningen waren toegedaan en daarom ook deze tegenover- gestelde gevoelens propageerden, begon- nen met zelf godsdienstige menschen te zijn of althans te willen verstaan wat godsdienst in des menschenleven zijn kon. Het zou zijn nut kunnen hebben eens rus- tig te overdenken een mooi woord van Beets, die geschreven heeft: ,,De geschie- denis heeft duidelijk geleerd, dat het toe- treden tot de Christelijke atmosfeer ner- gens of nimmer barbaarschheid heeft mee- gebracht, maar altijd en alom de rechte iucht en levensadem voor waarachtige beschaving is geweest, waarin kennis en wetenschap groeiden en bloeiden, terwijl een man als Drummond het Christendom genoemd heeft „den grooten stroom der gesciiiedenis en der wetenschap, den eeni gen stroom van vooruitgang en bescha ving". In volkomen overeenstemming daarmede heeft een Stanley Hall ge- wenscht, dat de Godsdienstige (en na- tuurlijk ook de zedelijke) opvoeding reeds bij de wieg zou beginnen, en een groot psycholoog als Tracy heeft beweerd; „Het godsdie'istig geloof is geen restant bijgeloof, neen, onbevooroordeeld, dcge- lijk psychologisch onderzoek leert, dat het tot de constitutieve elementen van het menschelijk bewustzijn behoort,-dat het door opvoeding zich kan ontwikkelen, on- der verkeerde Riding kan ontaarden, en door doodzwijgen en doodpreeken geheel kan vervagen." Wie dus zou wenschen. dat zijn kinderen nooit en nergens van God zullen hooren, moet weten, dat hij daarmede den eisch heeft laten vallen van een har- monische vorming, en aan het zedelijk leven zijn hechtsten steun heeft ontnomen. En mag hier niet met blijdschap worden aangehaald het woord van Goethe, die ge zegd heeft: „Hoe meer de volken zullen toenemen in beschaving, des te meer zal de B.jbel het boek der opvoeding kunnen worden". Hoe zullen echter kinderen dien Bijbel liefhebben, als zij hem niet kennen? Niemand minder dan Allard Pierson heeft gezegd, dat buiten den Bijbel om geen zin voor ware vroomheid kan worden gewekt. Het mag dus wel een brutale speculate worden genoemd op de onkunde van zijn steimd wordt door Hilda, wordt besloten, dat de chauffeur zich als heer zal kleeden en aan lafel invallen. Hij kwijt zich allervoortreffe- lrjkst van deze taak. toehoorders en lezers, als Domela Nieu- werhuis, die eertijas nog wel predikant was geweest, durfde beweren: datdebloei- tijden van den godsdienst steeds de tijd- perken zijn geweest, waarin de moraliteit het laagste stond. Wenschen wij alien heel vurig, dat onze kinderen goed, waar- lijk goed zullen zijn, van wien zullen zij dat beter kunnen L.-eren dan van Jezus? Zou een onzer in ernst hen durven ver- hinderen om tot Hem te gaan, die hen zegent en die de kracht van hun leven zijn wil? Een man als Herbart heeft reeds gezegd, dat, wil de godsdienst werkelijk iets worden in het leven, godsdienstige in- drukken de oudste moeten zijn waartoe de herinnering opklimt, en dat zij den ach- tergrond moeten vormen van alles, wat wij aan voorstellingen bezitten. Met an- dere woorden, en om alles wat wij reeds schreven kort saam te vatten: met weten- schappelijke argumenten kan men een I godsdienstige opvoeding niet meer met j goed recht bestrijden. Dan zijn er, en daarnaar willen wij met meer aandacht en belangstelling luis- teren ook godsdienstige bezwaren in- j qebracht tegen een godsdienstige opvoe- j ding. Arthur Bonus heeft geschreven (en er is eenige waarheid in zijn bewering): j ,.Als men iemand acSt tot twaalf jaar lang, i tenminste tweemaal per week, alle hoog- ten en diepten vat wat men dan gods dienst ncemt, methodisch heeft leeren ken- I nen, dan heeft hij voor tijd en eeuwigheid daarvan waarschijnlijk genoeg' Men heeft beweerd, dat Luther bij velen daar- om zoo impopulair is geworden, omdat iedere regel van zijn catechismus aan schoolvosserij doet denken. En een spot- vogel heeft niet onaardig beweerd: wil men het gevaar dat men van de roode zijde ducht, afdoende bezweren, dan moet men een waschechten sociaal-democraat opdragen, wekelijks twee uur onderwijs t te geven in de dogmatiek van Karl Nfarx, alleen met deze b'eperkende bepaling, er- bij, dat hij het moet doen volgens de methode, die gebcuikelijk is bij de meeste catecfiisatic%; Het R^.ulfaat zou een reu- zensucces zijn, dat ieder conservatief in verrukking bracht! Salzmann zal dan ook wel niet de eenige zijn, die beweerde, dat hij van het godsdienstonderwijs, in zijn jeugd ontvangen, nooit eenigen godsdien- stigen indruk had ontvangen. Zoo kennen wij iemand, d e een best geheugen heeft, en die desondanks tusschen zijn tiende en dertiende jaar driemaal den heelen cate chismus uit zijn hoofd heeft moeten lee ren, terwijl hij daarvan alleen nog maar het eerste antwoord (over den eenigen troost, beide in leven en in sterven) heeft onthouden. Zulke bezwaren, als hier genoemd, (en zij zouden nog gemakkelijk met vele zijn te vermeerderen) zijn echter geen echt religieuse bezwaren, doch veeleer bezwa ren tegen een onbeholpen caricatuur van godsdienstigheid. Neen, daar zijn andere bezwaren, als hoedanig in de eerste plaats zou kunnen worden genoemd: het gevaar van ,,didactisch materialisme", zooals een groot man op godsdienst-opvoedkundig gebied genoemd heeft het dwaze uit-het- hoofd—ieeren van heele rijtjes koningen en richters van Israel. Daarnaast blijft dan vaak het beste en schoonste onbekend. Dan, in de tweede plaats, is het een heel moeilijke vraag, in hoeverre den kinderen iets mag of moet worden ingeprent dat op „leer" lijkt. Wij zijn nu in een periode, waarin men er al weer op teruggekomen is om ten deze al te huiverig te zijn. Car men Sylva heeft het uitgesproken: ,,Voor volwassenen is dikwijls onbegrijpelijk, wat kinderen heel duidelijk achten, maar ook zijn voor kleinen allerlei ding en duister, die voor grooten evident zijn". En een bekend opvoeder als Dorpfeid, die zich zijn leven lang met het vraagstuk der godsdienstige opvoeding heeft bezigge- houden, heeft geschreven, dat de heilsge- schiedenis de beste heilsleer is. ,,Geen stellingen zijn het daar, maar daden. God heeft zijn waarheid onderwezen in den vorm van historie. Wfe zich in abstrac- ties verliest, sticht onheil. Zoo mag het godsdienstonderwijs nooit een overwe- gend verstandelijk karakter dragen, en waar in den godsdienst vroomheid de 1 hoofdzaak is en niet allereerst de zuiver- heid der vroomheid de hoofdzaak is en niet allereerst de zuiverheid der voor stellingen of de nauwkeurigheid der formuieeringen, is niet de denkwijze No. 1, maar de gemoedsgesteldheid. Het gaat en ga dus steeds over het voile, diepe leven, en over de gemeenschap met Hem, die de Levensbron is. Een gods dienstonderwijs zoo intellectualistisch, dat een wiskunde-les er nog „opbouwend" bij is, voert van de ware religie af inplaats van er heen te leiden. En daarom zal de uitspraak wel waar zijn, die wij eens la- zen: dat ons godsdienstonderwijs er te beter om zal zijn, naarmate het, zonder ooit in een ,,preek" te ontaarden, minder lijkt op onderwijs in andere vakken. Komt men dan langs dezen weg nooit heelemaal i „klaar", dit behoeft zeker geen bezwaar te zijn. Zoo blijft een van de groote gevaren bij en bezwaren van het godsdienstonder wijs, dat de eeuwigfe dingen hier worden neergehaald in het vlak der begrijpelijk- heid," en als het ware pasklaar worden ge maakt voor het analyseerend denken. Ook is er dan het cjevaar, dat de kinderen den indruk bekomen, dat het kennen, aan- vaarden en straks ook het verdedigen van de waarheid" iets wezenlijks zou betee- kenen ook voor en in hen, die niet zelf „uit de waarheid waren. Dwang voert zoo vaak tot reactie. Men moet liever durven wachten tot God den wasdom geeft, men moet niet forceeren, niet ver- vroegen. Waar geen diepte van aarde was," gaat het zaad veelal spoedig op. So- berheid moet er zijn, met een vrees voor het te veel en een beven voor het te wei- nig. Terwijl ook gewaakt dient te worden voor een te zeer vertrouwd raken met het heilige, voor een familiaar-worden met het goddelijke, en voor een bekeerd-willen-zijn voor en aleer het schuldgevoel nog ont- waakt was. Maar de met liefde geschil- derde beeltenissen van de mannen en vrouwen der H. Schrift, die Gods wegen- gingen, zullen door haar aanschouwelijk- heid ook voor de zedelijke vorming van meer beteekenis blijken dan het inprenten van formules. Kennis op zich zelf toch leidt nooit tot een wilsdaad. Ieder waar kennen moet gevolgd worden door een doen, zal het echte waarde hebben. Zoo gaat het dan bij de godsdienstige opvoeding om echten godsdienst, en daaromalieen. Dus komt het zeker hier meer aan op karaktervorming dan op on derwijs of onderricht. Men kome dus niet aan met een of ander Godsbegrip, maar men wijze op God. Stanley Jones vertelt. in zijn nieuwste boek ,,Christus en de Tafelzonde", dat de Indier Swami Vive- kananda, als hij naar God zocht, gewoon was den menschen twee vragen te stellem De eerste was deze: ,,Hebt gij God ge- vonden?" En de tweede luidde: ,,Kunt gii mij ook zeggen, hoe ik God vinden kan? En als er dan iemand, wien die vragen waren gesteld, een lange redenatie begon over de eigenschappen van God (of weet ik waarover), dan keerde de Swami zich om en wandelde hij zwijgend voort. Ervaringen zijn geen leerstellingen maar leidingen Gods. Groot en vele zijn derhalve de gevaren en bezwaren, aan een godsdienstige opvoeding verbonden. De taak, hierbij gesteld, is zoo zwaar, dat men gerust vragen mag: ,,Is religie eigenlijk wel te onderwijzen?" Zoo licht zal de voet vertrappen, wat de hand gestrooid had. Maar waar wij weten, dat een leven zonder God een leven is zonder licht, zon der kracht en zonder troost, zullen alien, die godsdienstig onderricht geven aller eerst hebben te bedenken, dat opvoeden vooral beteekent: opgevoed worden, zich laten opvoeden, altijd weer en altijd meer. En dan zullen zij hun werk doen met schroom en met liefde. INGEZONDEN MEDEDEELINGEN. liorte inhoud van de vorige 30 uummers. Een reiziger, wiens levensomstandigheden niet worden verteld, maar wiens uiterlijk, ma- nieren en lang gedragen kleeding den man van beschaving verraden, komt ergens in Amerika per trein aan. Hij verneemt van een rijke dame, mevr. Kilbourne, die ergens op her plat- teland woont en een zwak heeft voor verhef- fing van landloopers. De man, die zich Wade Rawlins noemt, wordt tot chauffeur van de familie aangesteld Marian, de vijftienjarige dochter des huizes, biedt den nieuweling een bondgenootschap aan op de voorwaarde van wederzijdsche oprechtheid. Daarna rijdt de nieuwbakken chauffeur de 25jarige Hilda Kil bourne, die hem aan een scherp verhoor onder- werpt, naar het golfterrein. Terwijl zij aan het spelen is, komt een jonge man, die later haar verloofde, Herbert Wheeler, blijkt te" zijn, on- vcorzichtig met een andere auto aanrijden, beschadigt de auto der Kilbournes en krijgt twist met Rawlins. Rawlins haalt 's avonds den heer Kilbourne van den trein, die nog den- zelfden nacht per auto een uitstapje maakt, waarvan niemand in huis behalve de nieuwe chauffeur iets weten mag. 's Nachts in de garage teruggekomen, ontdekt deze, dat de zoon°des huizes, Kane Kilbourne, ook al een geheim uitstapje gemaakt heeft; maar Marian heeft iets van de gebeurtenissen des nachts bemerkt. Nu neemt Hilda hem in vertrouwen; zij wii tegen den zin der familie met Wheeler trouwen en hij moet haar behulpzaam zijn bij haar vertrek per auto. Rawlins rijdt haar, de heer Wheeler wacht hen op en rijdt mee, maar vervalt in ongenoegen met zijn bfuid, wegens het medebrengen van den chauffeur. Blijkbaar wil zij van hem af, want wanneer Rawlins de auto plotseling stop zet en den heer Whee ler in een bokspartij leelijk toetakelt en hem vervolgens op den weg achterlaat, schijnt zij niet ontevreden. Hij rijdt met haar naar huis terug. Daar blijkt, dat voor een huiselijk dinertje dienzelfden middag een der mannelijke gasten verhinderd is en men toch een partner voor zijn tafeldame moet hebben. Op een voor- stel van Marian, dat merkwaardigerwijze ge- Ze keek snel naar hem op. ,,We zijn niet meer aan tafel, Rawlins." „Maar we moeten in onze rol blijven." .Alleen tegenover anderen, alsjeblieft. Hij vond het niet noodig, dat ze zoo scherp was. „Moet ik dan tegenover jou telkens weer anders doen? Dat eeuwige veran- deren zou me makkelijk kunnen verra- den." ,,Je zult je wel redden, zei ze. ,,En nu dans ik verder niet meer.' Toen ze bij een bank waren aangeko- men, liet hij haar los. Ze ging zitten en hij nam plaats naast haar. ,,Als ik een mislukking ben, zeg het me dan," sprak hij. Ze keek hem vragend aan, als ver- wachtte ze naderen uitleg. ,,Ik bedoel vanavond. Heb ik stom- mi'teiten begaan? Heb ik de familie te schande gemaakt? Heb ik een gek fi- guur geslagen? Weet een van jullie ken- nissen, wie ik eigenlijk ben? Hilda had kunnen antwoorden, dat de fam lie K lbourne eigenlijk niet eens wist, wie hij was, maar ze wilde dat onderwerp dien avond niet weer aanroeren. „Ik heb niets op je aan te merken antwoordde ze. ,,Je hebt je keurig gedra gen, Rawlins." „Wees dan toch ook eerlijk tegen me, al is het alleen voor vanavond." „Ik ben eerlijk. Ik help je alleen her- inneren." „Vergeet het", drong hij aan. Ze veranderde het onderwerp van ge- sprek. „Je moet ook nog met juffrouw Mc Cumber dansen, Rawlins.' Zeker. Ik zal er aan denken. ,,En misschien met mevrouw Shinn. ,,Uitstekend." ,,De rest hoeft niet", zei ze peinzend. ,,En daarna? Herhalen? „We zullen waarschijnlijk niet lang dansen. Dat doen we nooit." Ze keek terloops naar Minnie Harlan en Rawlins zag het. „Als er nog iets is, dan hoor ik het wel zei hij, opstaand. „Ib ben uw dienstwilliqe dienaar en bereid alles te doen, wat noo dig is. Ik geloof, dat juffrouw McCumber op het oogenblik vrij is.' Hilda keek hem na, toen hij van haar wegliep om anbermaal zijn phcht te ver- vullen. Ze bleef zitten tot hij langs kwam met juffrouw McCumber, die slecht danste, maar blijkbaar haar uiterste best deed. Daarna zocht Hilda haar moeder op, om te overlegqen, wat ze na afloop van het feest zouden doen. Zooals Hilda al gezegd had, werd er niet lang gedanst. Marian en Minnie dansten nog een tweeden keer met den sp;ookjesman. maar Hilda bedacht een uitvlucht. Daarna begon het gezelschap langzaam te ver- dwijnen. met behulp van het zesde zin- tuig, dat gasten laat voelen, wanneer hun diensten niet langer noodig zijn. Rawlins stond afscheid te nemen bij de familie Kilbourne en hij verleende aan deze gebeurtenis een zekere charme en plechtigheid, waar Hilda zich inwendig over verbaasde. Omdat ze vlak bij hem stond, ving ze een gespzek op tusschen hem en het meisje Harlan. „Ik heb in lang niet gespeeld zei hij. ,,Maar we spelen geen van alien echt goed. Ik reken op u." ,,Het is heel vriendelijk van u. ,,Dan zal ik naar u uitkijken." ,,Ik kom vast." ,,Om elf uur", zei ze. ,,En u moet Hilcia natuurlijk meebrengen." Hij boog zich over haar hand en be- loofde, dat hij zijn best zou doen. Hi) had haar uitgeleide willen doen tot haar auto, maar hij zag toevallig den chauffeur, die getuige was geweest van het voorval op de qolfclub. Toen de laatste gast verawenen was, zocht Hilda-hem op. Ze zag hem met haar vader bij het buffet staan en wachtte tot ze klaar waren. Ten slotte hield ze hem staande, toen hij het terras overstak, blijk baar op weg naar de garage. Rawlins!" Haar stem klonkqebiedend, maar te qe- lijkertijd ook wat angstig. ,,Neem me niet kwalijk zei hij. ,.lk vergat goeden nacht te zeggen. „Ik heb iets gehoord. Ik kon het met helpen. Ik „{a?" „Wat heb je met juffrouw Harlan af- gesproken, voor ze wegging „Om te komen tennissen", antwoordde hij kalm. Ze keek hem ongeloovig aan. ,,Dat wil dus zeggen leq me precies uit, wat het zeggen wil", beval ze. „Dat ik morgen om elf uur ga tennis- sen bij de Harlans zei hij. „Ik moet jou meebrengen. Heeft ge er niets van ge- zegd?" Vol afgrijzen keek ze hem aan. XVII. Een paar seconden staarde ze Rawlins aan, als was hij de Medusa. fi „Nooit!" riep ze toen boos. „Nooit. Laten we er morgen over spreken zei" hij. „Je bent nu waarschijnlijk moe. .We zullen er hier en nu over spre- k.en en een eind aan de zaak maken. Ze sprak nu luid en Rawlins wierp een blik op de deur, die naar de hal leidde. Ze begreep zijn bedoeling, maar Jiet zich er niet door afleiden. Gi mee naar het andere eind van het terras," zei ze kalm. „Ik ben niet van plan het uit te stellen." Hij volgde haar. Ze ging met den rug teqen een pilaar staan vouwde de armen en keek hem onderzoekend aan Het was duidelijk, dat ze te gelijk boos en bang was, maar ze beheerschte zich volkomen. „Als ik het wel begrijp, sprak ze, „heb je het gewaagd een afspraak te maken met een van onze gasten, waarbij ik be- trokken ben. Is dat zoo? ,,Ongetwijfeld." Weer keek Hilda hem aan. VEKNET'S KUS IN DEN TUNNEL. He Deroemde Bransche schilder Horace >/er— net reisde eens van Versailles naar Parijs en. kwam toevalligerwijs in een coupe met twee zeer leelijke en onsympathieke Engelsche da mes. Steeds wanneer zij dachten. dat Vemet 't niet bemerkte, namen zij den schilder op zeer onbescheiden wijze op en zeiden elkaar in hun „Dan is dat schandelijk van je. Het is bespottelijk en onmogelijk. Ik schaam me en je hebt me teleurgesteld." ,,Ik ben het niet met je eens". zei hij langzaam. „Wat had ik anders kunnen doen?" ,,Zie je dan niet in, hoe dwaas en on mogelijk het is? Heb je geen begrip van fatsoen?" „Met fatsoen heeft het niet veel te ma ken, lijkt me. Ik kon er gewoonweg niet af." Hilda zuchtte. ,,Je probeert op schandelijke wijze par- tij te trekken van een ongelukkig toeval, i begon ze. „Daardoor alieen heb je van- middag aan tafel gegeten. Je bent bij ons 1 gekomen als landlooper. Moeder is goed vcor je geweest. Ze heeft je in dienst ge- nomen als chauffeur. Je hebt deel uitge- maakt van ons personeel. Zij kennen je evengoed als wij. In een "ncodgeval heu- ben we je hulp inoeroepen. omdat we dachten, dat je die ons zoudt kunnen 9t- ven. En nu nu je het gedaan hebt, I durf je je uitgeven voor vriend des huizes. Jij! Een „Landlooper," zei hij buigend toen ze van woede blcef steken. „Mear ik geloor, dat je vergeet, dat ik nooit op net denk- beeld ben gekomen mij als vriend des hui zes voor te doen. Hebben jullie het eigen lijk niet zelf gedaan? Ik heb het nooit I voorgesteld." Ze maakte een o igedunge beweging I .Dit is geen quaestie om over te rede- twisten, Rawlins". I „Dat doe ik niet. Ik ben hier geweest om op jullie verzoek de gasten aangenaam bezig te houden. Ik heb gedaan, wat ir kon. Jullie vrienden moesten denken, dat ik hier logeerde. Ik was genoodzaakt mijn rol te vervullen, beleefd te zijn tegenover de buren van mijn vrienden. Kon ik een eenvoudige uitnoodiging om te komen tennissen, afslaan? Zou ik dan mijn ro> goed vervuld hebben? H Ida luisterde, maar vond hem een drogredenaar. (Wordt vervolgd.) TER NEUZENSCHE COURANT -mi,- mfwlMl In doozen van 30-60 en 90 ct. Tube 80 ct. Bi) Apoth. en Drogisten 31) Vervolg.

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1928 | | pagina 1