dering van 22 Juli 1925 genoemde klachten over den administrateur der electrische centrale alhier, heeft aan die opdracht voldaan, en doet U hiertbij toekomen de op dat onderzoek be- trekking hebbende bescheiden. De kwestie inzake de hooge nota voor 10 lichtpunten, kon door onze commissie niet on- derzocht worden, wijl de betrokken personen geen toestemming geven, om deze zaak te pu- bliceeren. Intusschen verklaart de commissie' zich be- reid, om, desgevraagd in de raadszitting, waar- in de onderhavige kwestie in behandeling zal fcomen, nadere inlichtingen te verstrekken. 2°. Een resume van het ter vergadering op 11 November 1925 behandelde: De Raadscommissie, ingesteld bij raadsbe- duit van 11 October 1925, tot onderzoek der door het raadslid Hamelink in de raadsverga- deiing van 22 Juli 1925 genoemde klachten over den administrateur der electrische centrale, heeft daartoe op 11 November 1925 vergaderd. Tegenwoordig waren alle leden der com missie. Nadat de voorzitter de vergadering heeft ge- opend, wordt door dezen nog eens uiteengezet het doel dezer commissie. De commissie zal zich enkel bepalen tot het onderzoek der door het raadslid Hamelink in de raadsvergadering van 22 Juli 1925 genoemde klachten. De meerderheid der commissie is echter van oordeel, dat het onderzoek zich zal uitstrekken over alle aan de commissieleden bekende klach ten, Besloten wordt de meening van den raad te vragen in zijne vergadering op 12 Nov. h. a. v. Aan de orde komt het onderzoek inzake de klacht over het niet aansluiten van een electro motor. Daartoe verschijnt in de vergadering, op ver- zoek van den voorzitter de heer Leunis, op wien die klacht betrekking heeft. Op verzoek van den voorzitter geeft de heer L. eene korte geschiedenis ter zake van den door hem aangekochten benzine-motor. „Ongeveer 2 jaar geleden, „aldus spreker", kon ik bij C. van Eerdenburg een electro-motor koopen. Alvorens tot dezen koop over te gaan, heb ik eerst den heer Van der Lubbe gehoord, of die motor wel in orde was. Van der Lubbe kon echter dien motor niet aanbevelen. Daarop ben ik naar Van Eerdenburg gegaan met de mededeeling, dat ik dien motor niet van hem kon koopen, omdat hij niet deugde," Een lid der commissie vraagt, waarom de heer Leunis toen direct overgdng tot aanschaf- fing van een benzine-motor, en waarom hij niet uitzag om een anderen electro-motor te kun- nen koopen. Hierop antwoordt de heer Leunis dat de aan- schaffingskosten van een benzine-motor goed- kooper zijn dan van een electro-motor. Door een lid der commissie wordt gevraagd of Van der Lubbe ook een nieuwe electro-motor heeft aangeboden. Hierop wordt ontkennend geantwoord. L. heeft de electro-motor dien hij thans heeft, gekocht op den koopdag van Nol- son's Havenbedrijf voor een koopje. Dezen motor heeft hij naar de centrale gebracht, en is na verloop van ongeveer 2 weken in orde ge bracht. De voorzitter vraagt, of er dus geen sprake van weigering is door den heer Van der Lubbe, waarop L. ontkennend antwoordt. Een lid der commissie heeft inlichtingen in- gewonnen bij een knecht van Van Eerdenburg. Volgens dien persoon moet de heer Leunis ge- zegd hebben „Van Eerdenburg, ik kan dien mo tor niet gebruiken, want Van der Lubbe sluit hem niet aan. Dit wordt door Leunis pei ti- nent ontkend. Datzelfde lid vraagt, of Van der Lubbe den motor heeft onderzocht. Hierop wordt door Leunis ontkennend geantwoord. Hij deelt mede, dat Van der Lubbe dien motor kende, als van een slechte kwaliteit, omdat hij in bedrijf ge- weest was bij den wagenmaker Bareman. De commissie acht de zaak voldoende toe- gelicht, zoodat de heer Leunis de vergadering verlaat. Aan de orde komt het onderzoek inzake de door de centrale aan een particulier ingediende te hooge nota voor 10 lichtpunten. Een lid der commissie geeft te kennen, dat dit niet zal kunnen worden onderzocht, daar de betrokken personen geen toestemming geven, om deze zaak te publiceeren. Betreffende: de kwestie Libot. Voor ons verscheen in onze vergadering van 25 November 1925, de heer Klaassen, inspec teur van politie, daartoe door den heer Ver- linde uitgenoodigd. Door genoemden heer Klaassen werd betreffende de kwestie Libot het voligende verklaard: „In mijn kwaliteit als marktmeester kreeg ik omstreeks de maand J'uni of Juli 1925 een brief van den heer Libot, waarin deze vroeg-, of hij gedurende de kermis te Ter Neuzen licht zou kunnen krijgen van de electrische centrale, al hier, daar hij zijne lichtmachine, eene stoom- machine, liever thuis liet, omdat hij, bij verblijf in Holland, meermalen last had ondervonden, van de ambtenaren van het stoomwezen. Waar de tooneeltent van Bakker nog ieder jaar bij bezoek aan deze gemeente aangeslo- ten werd, heb ik aan den heer Van der Lubbe gevraagd, of hij genegen was het circus Libot gedurende de kermisweek stroom te leveren, waarop hij naar het aantal lichtpunten infor- meerde, wat door mij niet kon worden opgege- ven. Daarop heeft Van der Lubbe gezegd„Het komt wel in orde." Op dit antwoord, heb ik Libot geschreven, dat hij licht zou krijgen. Bij aankomst van het circus, alhier, is Libot naar het kantoor der centrale gegaan en om de toegezegde aansluiting gevraagd. Hem is toen door Van der Lubbe geantwoord, dat hij geen licht kreeg, met de mededeeling, dat de inspec- teur Klaassen n o oi t voor Libot om licht ge vraagd heeft. Op dit gezegde is Libot naar mij gekomen en van zijne ervaring op genoerod kantoor aan mij mededeeling gedaan. Ik ben toen, samen met Libot naar het kantoor der eentrale gegaan, teneinde Van der Lubbe over deze kwestie te spreken. De heer Van der Lub be was toen niet op het kantoor, echter wel een hoofdboekhouder uit Amsterdam en de heer De Klein. De hoofdboekhouder heeft Van der Lubbe op het kantoor ontboden, en naar het geval informeerende, werd door den admini strateur te kennen gegeven, dat ik wel om aan sluiting gevraagd had voor Peters (exploitant van het Lunapark) doch niet voor Libot. U kunt zich mijne verbazing voorstellen. Ik ben er vast van overtuigd, dat Van der Lubbe den naam Peters noemde, om zich er uit te redden. De heer De Klein kon zich echter herinneren, dat ik om licht gevraagd had voor de inrich- ting, welke achter de kopschool zou komen te staan. Tenslotte besloot de administrateur Libot aan te sluiten. Na afloop der kermis komt de heer Libot bij me en deelt me mede, dat, toen hij op het kan toor ging betalen, hem door Van der Lubbe eene verklaring ter onderteekening werd voor- gelegd: „0mdat ik mijij, bril niet bij me had, „aldus Libot", heb ik mij die verklaring laten voorlezen. In die verklaring staat, dat ik on- middellijk door de centrale ben geholpen. Ik kom u hiervan mededeeling doen. omdat ik de bedoeling van die verklaring piet begrijp, en om u te vragen, of u daarmede last zou kun nen worden aangedaan" Ook ik heb over die verklaring mijne verwondering uitgesproken. Besloten werd den heer Libot eene verkla ring te vragen, en deze en die van den inspec- teur van politie te zenden aan den heer Van der Lubbe, teneinde deze over het geval te hooren. 3°. Brief van de commissie aan Libot. Als voorzitter der door den gemeenteraad dezer gemeente ingestelde commissie van on derzoek naar klachten betreffende den admini strateur der electrische eentrale in deze ge meente, verzoek ik U beleefd, mij over de na- genoemde kwestie in te willen lichten. Onze commissie is n.l. ter oore gekomen, dat U bjj gelegenheid der kermis j.l., alhier, moei- lijkheden hebt ondervonden om Uw circus op het lichtnet der plaatselijke centrale aangeslo- ten te kunnen krijgen. Het zou mij aangenaam zijn, zoo u het hier bedoelde geval zoo uitvoerig mogelijk, per om- gaande, zou willen toelichten. Bij voorbaat mijn dank. 4°. Brief van Libot aan de commissie. In antwoord op Uw geeerd schrijven van 26 Nov. 1.1. heb ik de eer UEd. het volgende mede te deelen: Als ik met den heer Klaessens was overeen- gekomen over het plaatsen van mijn circus voor de kermis, heb ik hem gevraagd of ik ook electrisch licht kon bekomen. Het antwoord was, ik denk het wel. Ik zal er mijn best voor doen, want zonder licht kunt U niet spelen, dat zal wel in orde komen. Later bij onze aankomst met de kermis heb ik den heer Klaessens daarover gesproken, hij heeft mij gezegd, stuur maar iemand naar het kantoor, ik heb er al over gesproken, dan heb ik mijn zoon gestuurd naar het kantoor. Hij is teruggekomen met afwijzend antwoord, dan is mijn andere zoon gaan vragen, hij is terugge komen met antwoord, geen licht te bekomen, zij willen niet aansluiten. Dan heb ik den heer Klaessens gaan vinden in zijn huis, en heb hem het geval verteld1, waarop hij direct heeft op- gebeld naar het kantoor. Na het gesprek heeft hij mij gezegd, gaat U zelf maar eens mijnheer, en wanneer zij niet willen aansluiten, kom het mij dan maar zeggen, dan ben ik mijnheer zelf gaan vinden, maar er was niets aan te doen, hij wilde niet aansluiten, dan heb ik Mynheer gezegd: Mynheer Klaessens heeft mij nogtans gezegd, alsdat hy het u gevraagd heeft. Mijnheer Klaessens heeft mij daar niets over gesproken en ik kan bij U niet aansluiten U zyt geen inwoner van Ter Neuzen, was zijn antwoord. Dan ben ik terug naar Mijnheer Klaessens gekomen en heb hem het geval uit- gelegd. Dan zijn wy samen Mijnheer Klaessens en ik naar het kantoor gegaan en op zijne aan- vraag hebben zij direct aangesloten en verder hebben zij my bij het een of ander defect aan het licht op mijne eerste aanvraag, gedurende de kermis, goed en vlug bediend, waarover ik ook op het kantoor een brief heb geteekend. Zie hier mijnheer mym antwoord op Uw ge eerd schrijven. Mooht UEd. eventueel ook nog inlichtingen willen bekomen van mijn regisseur, die ook bij den administrateur geweest is, dan zal hij U ook nog inlichtingen geven omtrent de antwoorden, die den heer administrateur aan hem gerioht heeft. In de hoop dat UEd. zulks naar genoegen zal zijn, verblijf ik met de meeste hoogachting UEd. toegenegen LIBOT-Maldeghem. 5°. Brief van de commissie aan den Admi nistrateur der Centrale. Ter Neuzen, den 4 December 1925. De Raadscommissie, ingesteld bij raadsbe- sluit van 11 October j.l., tot onderzoek van en- kele over Uw optreden als Administrateur der electrische centrale alhier, geuite klachten, on- derzoekt o.m. de kwestie „Labot". Door die commissie zijn daartoe gehoord de heeren Klaassen, inspecteur van politie alhier, en Libot, directeur van het circus Libot". De door deze personen afgelegde verklaringen gaan in afschrift hierbij. Gaarne vernamen wij van U schriftelyk, zoo mogelyk eenigszins spoedig, Uwe meening tegenover die verklaringen. 6". Antwoord van Van der Lubbe. Ter Neuzen, 7 December 1925. Aan de Commissie, ingesteld bij raads- besluit van 11 October j.l., alhier. Myne Heeren, Tot mijne verbazing ontving ik Uw schrijven dd. 4 dezer met afschriften van een brief van den kermisreiziger Libot en een van den markt meester en inspecteur van politie. U zult mij ten goede houden, clat ik U moet mededeelen niet te kunnen begrijpen hoe sommig'e raads- leden nog zouden kunnen verwachten, dat ik op een dergelijke snertzaak, die n.b. geheel bui- ten de concessievoorwaarden van de Indu- strieele Maatschappij valt, antwoord of inlich- ting zou geven. Ik had wel verwacht, dat, ge geven de groote massa zoogenaamde beschul digingen tegen ond'ergeteekende in diverse raadszittingen te berde gebracht, dat men met werkelijke feiten aangaande concessie of ex- ploitatie voor den dag gekomen zou zijn, in- zonderheid die gevailen, welke ik in mijn be- kend aanbod had gesignaleerd. Indien de com missie dus geen andere klachten heeft, als van het onderhavige soort, moet zij van my geen antwoord verwachten als vallende geheel buiten de concessievoorwaarden. De Administrateur der Electrische Verlichting Ter Neuzen. De heer VAN RIET merkt in venband met de mededeeling van de commissie dat zij be- reid is desgevraagd nog nadere inlichtingen te verschaffen, op, dat dit z.i. beteekent de paar- den achter den wagen te spannen. Drie maan- den is het ruu geleden, dat die kwestie een ge schiedenis heeft gekregen. Spreker heeft zich, over hetgeen hem toen in den raad naar het hoofd is geslingerd stil gehouden, doch hij meent, dat thans aan hem de beurt is om te spreken. De commissie blijkt volgens de overgelegde stukken geen conclusie te hebben getrokken. De commissie zwijgt daarover stil. Hij meent, dat dit een gevolg is van de oppositiemannen in de commissie, die zich daarvan onthouden hebben als gevolg van het resultaat dat het onderzoek opleverde. Hij noemt de behandeling die hij hier on- dergaan heeft, toen hij naar aanleiding der beschuldigingen van den heer Hamelink hier namens den heer Van der Lubbe 500 en nog eens f 100 uitloofde ten behoeve der armeu, om die beschuldigingen waar te maken het toppunt van onwaardige behande ling. Er blykt thans voldoende, dat hetgeen de heer Hamelink in dit opzicht te berde heeft gebracht niets anders is dan laster en daaraan hebben de heeren Verlinde en Colsen ook aan mee geholpen. De woorden die hier in die ver gadering naar sprekers hoofd gAsUno-erd ziin waren een toppunt van schandelijkheid, het wasja, hij wil niet in dezelfde fout ver-- vervallen, het was te schoftig! En wanneer nu blijkt, dat de beschuldigingen die hier door een raadslid zijn geuit niets anders zijn dan laster en spreker, dat aan de kaak wil stellen, onder uitloving van een premie van f 500 en flOO voor de armen, omdat de belasterde burger zich hier zelf niet verdedigen kan, dan vraagt spre ker wat Van Riet daarmede voor verkeerds heeft gedaan? Er werd tegen hem getoornd, alsof het een halsmisdaad gold, terwijl hij hier todh de gelegenheid opende om 500 en 100 voor de armen te verdienen, plus voor den bur ger aan wien te veel zou zijn berekend voor een installatie het te veel betaalde bedrag. De VOORZITTER verzoekt spreker zich te bepalen tot het rapport der commissie. De heer VAN RIET zal dit doen. Hij her- innert, dat door den heer Hamelink was be- weend, dat de bewuste persoon een electro motor had gekocht, doch genoodzaakt was een benzinemotor aan te schaffen omdat de admi nistrateur der centrale die electromotor niet wilde aansluiten. Dat was een groote leugen, want die persoon heeft geen electromotor ge kocht. Het tweede geval noemt spreker nog erger. Daarin wordt verteld van een man wien het dubbele van het bedrag in rekening zou zijn gebracht voor het maken eener installatie van het bedrag dat voorloopig als prijs was opge- geven. En wat blijkt nu Als het onderzocht wordt moet de commissie verklaren, dat zij dit niet kan onderzoeken omdat de aanbrenger zegt, dat die persoon geen vergunning verleent om hem te noemen. Op gromd daarvan moet spreker vragen be- staat er wel een ander persoon? Hij gelooft daar niets van! Want als die persoon bestond, dan zou hy toch wel opgekomen zijn om zijn f 90 te kunnen verdienen. Er blykt uit de boe- ken van de centrale in de laatste tijden in het geheel niets van een installatie van f 200. Voor spreker bestaat die derde persoon een- voudig niet en de eenige toeleg die bij de heeren heeft voorgezeten is om den administra teur in een kwaad daglicht te stellen, dat is voor hem de eenige voorstelling. Toen het on derzoek begon is aan de heeren der oppositie den grond onder de voeten weggezakt, zooals die onder voeten wegzakt als er een stormvloed komt en het huis is op zandgrond gebouwd. Indien voor de hier geuite beschuldigingen bewijzen waren bijgebracht was het iets an ders, doch daarvan zijn de beschuldigers in gebreke gebleven en hij wijst er de heeren •van de oppositie op, dat het o zoo gemakkelyk is laster naar voren te brengen. Dat kan men iedereen doen. Men heeft er heel wat van gemaakt, dat Van Riet hier tegen den laster, geuit door de heeren Verlinde, Hamelink en Colsen,, nopens den ad ministrateur der centrale heeft durven opko- men, welke woorden zijn daarover niet geuit, men heeft spreker toen dood verklaard, en de heer Colsen nam het zelfs zoo kwalijk, dat hij er hem wilde uitwerpen. En toch deed hij niets anders dan opkomen tegen laster. Hy meent als raadslid verplicht te zyn, als een burger belasterd wordt, die zich hier niet verdedigen kan, op te komen. Het is niet de eerste maal, dat de heer Hamelink hier een burger belastert. Is hy den laster in de vergadering van 14 April l.L 1921 vergeten Een raadslid moet met zyn lasteren uiterst voorzichtig zijn, daar hij zich hier niet verde digen kan en hem daarvoor niets anders open staat dan een ingezonden stuk in de Ter Neu- zensche Courant, waarvan deistyds bedoelde burger gebruik gemaakt heeft en waarop de heer Hamelink tot nu toe steeds het antwoord is schuldig gebleven. Hy acht zich dus voor nu en in de toekomst verplicht voor de belasterde burgers op te komen. Indien burgers onder el- kaar lasteren, kunnen zy ook nog door den rechter ter verantwoording worden geroepen, doch die gelegenheid ontbreekt tegenover een raadslid. Spreker zal zich van die gedragslijn niet laten weerhouden, ondanks de heeren Ha melink, Verlinde en Colsen. Door den heer Colsewerd destijds een motie van afkeuring ten opzichte van Van Riet voor- gesteld. Het zal hem benieuwen wat hy nu zal voorstellen, nu gebleken is, dat de beschuldi gingen van den heer Hamelink geen grond hebben en niets anders zyn dan vuile laster, nu bewezen is, dat Van Riet toch niets meer deed dan zijn plicht. De heer Hamelink moet wel bedenken, dat laster, hier geuit, een byzondere strekking krygt. De pers vervult niets meer dan haar plicht, indien zij aan het hier gesprokene ruchtbaanheid heeft. De Ter Neuzensche Cou rant moet haar verslag brengen onder de oogen barer lezers in en buiten Ter Neuzen, en zoo hebben zij ook dien hier gesproken laster ver- spreid. Hij vraagt die redacties nu dringend om ook het thans gesprokene weer te geven, nu inderdaad aangetoond is, dat van de be schuldigingen niets is waar gemaakt en dat daardoor blijkt, dat de hderem Hamelink, Col sen en Verlinde den administrateur der cen trale hebben belasterd. Spreker heeft dit resultaat voorzien, en daarom zijn tijd afgewacht, daarom was hij zoo verstandig in de vorige vergadering zyn mond te houden, daar hij overtuigd was, dat het niets was als laster en hij zijn beurt wilde afwachten. Wat moet hij zeggen van de hou- ding van den heer Colsen, die zich permitteer- de er ook al aanmerking op te maken, dat spre ker een vorige vergadering hetgeen hij in het midden wensehte te brengen, bij de algemeene beschouwingen van het papier las, en uitriep, dat dit papier spreker wel door een ander in de handen zou gestopt zyn. Spreker meent, dat den heer Colsen thans wel duidelijk zal zijn, dat de heer Van Riet best in staat is het woord te voeren, ook al heeft hij niets op pa pier staan. Spreker zou zich schamen zulke uitdrukkingen te doen. Ten slotte wijst hij er op, dat de commissie meende toch nog iets gevonden te hebben door de kwestie-Libot. De administrateur is echter wel zoo verstandig geweest daar niet op in te- gaan, want dat is iets, dat buiten de concessie valt. Met personen van buiten Ter Neuzen kan hij doen wat hij wil. De heer VAN DRIEL: Die verwijzen we dan in 't vervolg naar de P. Z. E. M. De heer VAN RIET wijst met betrekking tot den laster er op, dat die, hier uitgesproken, gelijk is aan een zak veeren die men op den toren uitspreidt en die door den wind naar heinde en ver verspreid worden. Zoo gaat het ook met den laster en daarom moet men er zich voor wachten die uit te spreken. Spreker is nu begonnen met te trachten die veeren te verzamelen laten de heeren Hamelink, Verlinde en Colsen daaraan mede werken, zoowel als de andere leden van dit college. De heer COLSEN merkt naar aanleiding van het betoog van den heer Van Riet op, dat er bij het samenkomen der commissie verschil van opinie bleek. Hij heeft destijds het vormen eener commissie voorgesteld met de bedoeling alle bekende klachten te onderzoeken en was ook van meening, dat dit gebeuren zou. Daar- tegenover werd door den heer Van Aken ge- steld, dat slechts de klachten, die door den heer Hamelink waren genoemd zouden worden on derzocht en de commissie heeft zich daarbij ten slotte neergelegd. Bij het onderzoek is echter gebleken, dat de menschen blijkbaar bij zoo'n onderzoek anders verklaren dan in het gewone leven, als ze eens met iemand spreken. Naar aanleiding der ver klaring van den heer Leunis omtrent den motor noemt spreker het jammer dat de andere per soon die met juistheld verklaren kon of die motor al of niet verkocht treweest is iruniddels is -overladen. Spreker heeft echter zelf de knecht van Van Eerdenburg gesproken, die ge- woonlijk voor dezen op het terrein de boel na- liep, en deze verklaarde, dat de motor door Leunis wel degelyk al gekocht was, doch dat deze zich later bij zyn baas vervoegde met de mededeeling, dat hij dien motor niet mocht accepteeren van Van der Lubbe. Leunis ver- telt het nu anders en daar kan de commissie niets aan doen. Spreker protesteert, dat er sprake zou ge weest zyn van eenige samenspanning tusschen hem en de heeren Hamelink en Verlinde; hij heeft gesproken zooals naar zijn meening de loop der zaken dit vorderde en had alle aan leiding om te spreken van het zich papieren in de handen laten stoppen door den heer Van Riet, nadat deze hier met dien brief van Van der Lubbe voor den dag is gekomen. De menschen verklaren dikwijls zeer veel, maar als ze voor de commissie komen verkla ren ze niets en hij blijft van meening, dat die motor wel degelijk gekocht was. De heer VERLINDE deelt mede, dat de com missie van het weergeven eener conclusie is afg'ezien, omdat de opgeroepenen naar hare meening niet vrijuit spraken. Toen de heer Leunis voor de eerste maal voor de commis sie kwam, had spreker de overtuiging gekre gen, dat de man bang was om door zijn ver klaring in moeilijkheden te komen en zijn woordenkeuze goed had overdacht, uit over- weging: hoe kom ik van dat grapje af. Hij heeft te kennen gegeven, dat de motor bij Van Eerdenburg stond en dat hij die kon koo pen, doch dit niet heeft gedaAn. De knecht van Van Eerdenburg stond er bij, toen Leunis op het terrein kwam en aan Van Eefdenburg te kennen gaf, dat de heer Van der Lubbe ge- zeg'd had, dat hij hem het koopen van dien motor niet kon aanraden, want dat die motor niet deugde en hij er niets mede kon doen. In elk geval blijkt daar toch uit, dat de heer Van der Lubbe het koopen van dien motor zou ont- raBen hebben, omdat die van minder goede kwaliteit was. Die motor is echter later ge kocht door den heer Van der Peijl, directeur van „De Hoop" alhier, die heeft daar ge- draaid, is stuk gegaan en is toen door den heer Van der Lubbe gerepareerd. Spreker kan niet anders zeggen, dan dat de indruk dien hij kreeg was, dat de betrokken man geheel anders verklaarde dan de werke lijke toedracht was. Hij protesteert tegen de bewering van den heer Van Riet, dat hij hier laster zou hebben uitgesproken ten opzichte van den administra teur der centrale. Hij heeft hier over die lichtpunten niet gesproken. Hy heeft daarover in een particulier gesprek wel iets medege- deeld, doch heeft niet gezegd, dat dit als een klacht hier ter sprake moest worden gebracht. Hij tart den heer Van Riet hem te overtuigen van hier uitgesproken laster. In dat particu lier gesprek heeft spreker het over die 10 lichtpunten gehad, doch hij noemt geen namen, al was het ook, dat de heer Van Riet hier 1000 of zelfs f 2000 kwam uitloven, om geen menschen in moeily.kheden te brengen. Als men den heer Van Riet daarover hoort rede- neeren zou men zeggen, dat hij heelemaal niet weet hoe het er naar toe gaat, als de men schen naar voren zouden durven komen. Hij houdt zich daaromtrent van den domme. Met betrekking tot de kwestie Libot voelde de administrateur nattigheid en daarom zegt hij: dat valt buiten de concessie. Hij denkt: ik zal ze wel krygen. De zaak staat zoo- dat de centrale geen concessie heeft voor het maken van imstallaties. Wat haar echter niet volgens contract is verzekerd, tracht ze zich langs anderen weg te krijgen. Men dwingt de menschen voor de installaties naar de centrale te komen. Terwijl toch ieder vrij is om zijn installatie te laten maken door wie hij wil Maar hoe gaat dat. Onlangs was er iemand die zijn installatie door een ander had laten maken en een defect had. Hy riep de hulp der centrale in doch kreeg ten antwoord: dat moet je maar laten maken door dien knoeier die het heeft aangelegd. Moet men, zulke feiten hoorende, maar zeg gen: dat is goed Het is toch niet verboden om naar een anderen installateur te gaan Hetgeen spreker heeft gezegd, heeft hy .te berde gebracht in hetgeen hij meende te zijn het algemeen belang. Hij zou veel liever zien, dat alles goed marcheerde en zulke opmerkin- gen niet noodig waren. Hij wijst er op, dat een handelaar te Ter Neuzen aan iemand lampen geleverd had, die teruggehaald moesten worden, omdat de admi nistrateur anders geen aansluiting wilde geven, en dat een vrouw een lamp gekocht had, doch den anderen dag kwam zeggen, dat ze die niet kon accepteeren, omdat ze dan geen aansluiting kreeg. Spreker noemt geen namen, doch wijst er op, dat de voorzitter dezer vergadering die gevailen ook kent. Kan de heer Van Riet die benadeeling van een Ter Neuzensch winkelier goedkeuren Ieder behoort toch vrij te zijn in het verkoo- pen van lampen en lichtkronen Doch koopt men ze bij anderen dan sluit de heer Van der Lubbe ze niet aan Waar blijft dan die vrij- heid De raad behoort te waken voor de belangen en vrijheden van de burgerij en indien de heer Van Riet had willen opkomen voor de belan gen van de burgerij had hy geheel anders moeten handelen dan hij nu doet en gedaan heeft, want hij is gedurende de geheele be handeling der electriciteitskwestie opgekomen voor de belangen van slechts een persoon. De heer HAMELINK moet verklaren, dat hij hetzelfde gewild had als de heer Van Riet, nl. dat de commissie aan de stukken een con clusie zou hebben toegevoegd, doch hij wil gaame aannemen, dat de leden der commissie de overtuiging hebben gekregen, dat de opge- roepen personen niet vrij stonden in hunne verklaringen en alzoo de conclusie waartoe die verklaringen aanleiding zouden geven niet voor hunne verantwoording konden nemen. Hij meent, dat het van den heer Van Riet beter ware geweest, indien deze hetgeen hij thans wensehte te zeggen weer maar op pa pier had gezet, dan zou het waarschijnlijk niet zoo onbekookt en zoo onsamenhangend zijn geweest, waardoor het lastig wordt hetgeen hij aanvoerde te bespreken. Toch wil spreker er lets van zeggen, en wel dat*hij zich bij de be handeling der voorstellen met betrekking tot de concessie der Industrieele Maatschappij al- leen heeft laten leiden door zijn verantwoorde- lijkheidsgervoel om als raadslid te moeten op komen voor de belangen der gemeente en hare ingezetenen, doch in geen .enkel opzicht bij hem voorzat eene persoonlijke bestrijding van den heer Van der Lubbe. Door den heer Van Riet is hier beweerd, dat spreker beschuldigingen heeft geuit die thans niet meer dan laster zijn gebleken. Men kan het noemen zooals men wil, spreker heeft hier klachten, die hem bekend zijn geworden, in verband met de wending die de besprekin- gen destydis namen naar voren gebracht, en hij verklaart thans die klachten nog onver- minderd te handhaven. Spreker heeft nimmer beweerd, dat Leunis een motor had gakoolit, maar gezegd, dat deze een motor had kunnen koopen, hetgeen ook in juist verband staat met sprekers geheele be toog. En nu maakt men gebruik vsn de om- standigheid, daf spreker weinig gebruik maakt van de gelegenheid tot het aambrengen van correctie in de drukproef van het verslag, waardoor daarin is vermeld blijven staan, dat Leunis den motor gekocht had, om hem daar op te vangen. Men baseert zich ook op de verklaring van Leunis, maar de knecht van Van Eerdenburg, dien de heer Colsen gesproken heeft, ver klaart geheel anders, en teekenend voor hot stadium waarin de ondenhandelingen over aankoop van dien motor hebben verkeerd was wel, dat belanghebbenden nog hebben bespro- ken aan den, heer Van der Lubbe van dien ver- koop een percentage als provisie aan te bieden, opdat hij van dezen verkoop, aangezien hij dan geen nieuwe kon leveren geen schade zou hebben. Dit teekent overigens ook den, toe- stand. En nu noemt spreker dit geen beschuldiging tegenover den heer Van der Lubbe, het is ook geen laster, doch het is een feit. En als bewijs wat men van die zijde verwachten kan is toch duidelijk genoeg gebleken, men behoeft zich dan maar te herinneren de verduistering van schrifturen, het aanvankelijk niet overleggen van de laatste nota's betreffende de meters. Droevig en onbegrijpelijk noemt spreker de houding van de heeren die in besloten verga dering te kennen geven, dat het in het belang van de gemeente zou zijn dat Van der Lubbe verdwijnt, doch in openbare vergadering an ders praten en besluiten helpen nemen waar door de burgery wordt overgeleverd aan de willekeur van dien administrateur. En van den man die voor de commissie ver- schenen is, is het ve'rklaarbaar, dat hij wellicht dacht, dat een leugentje om bestwil hier niet schaden kon, al was het dan ook dat hij een raadslid die getracht heeft de burgery tegen dien willekeur te beschermen, daardoor afviel, en. kij za' ('at dan 's avonds op zijn bloote knieen maar met zijn geweten en zijn Opper- wezen hebben moeten uitmaken. Breepoel, de knecht van Van Eerdenburg, heeft in elk geval geheel anders verklaard. Men kan zich nu ech ter achter wijlen Van Eerdenburg verschuilen. En Van Riet, die in deze de handschoen voor den administrateur heeft opgevat, weet van niets en heet alles wat dezerzijds wordt aangevoerd een leugen. Spreker wensehte dat het anders was. Hij heeft niet kunnen ver- moeden, dat die nog eens op deze manier naar voren zou komen. Hij walgt er van. Het schijnt dat dit voor Ter Neuzen zoo iets is a la Bergen op Zoom Spreker zou met de heeren Verlinde en Col sen hebben samen gespannen! De heer Verlinde heeft aan spreker dat ge val van die 10 lichtpunten vertelt. Hij heeft geen aanleiding, de woorden van den heer Ver linde niet als waar aan te nemen. En dat de man die het betrof liever niet voor den dag komt, kan men wel nagaan indien men denkt aan het gebeurde bij den heer F. Kaan, omdat diens naam hier in de vergadering genoemd was! De menschen blijven liever buiten on- aangenaamheden. Spreker heeft niet de bedoeling gehad den administrateur in een ongnnstig daglicht te stellen. Hij heeft g-esproken zooals hy meende in het belang der gemeente en hare ingezete nen te moeten, spreken en indien hy daarbij enkele feiten heeft genoemd, was het, dat zulks noodig was voor ondersteuning van zyn betoogen, bij den moeizamen stryd om den raad duidelijk te maken welken weg in deze zou behooren te worden, ingeslagen. Door den heer Van Riet is gezegd, dat spre ker in de vergadering van 14 April 1921 iemand zou belasterd hebben. Hij heeft de notulen daarvan niet bij zich en hem is niet bekend waar dit op spreekt, doch indien uit een of ander bleek, dat "hij zich heeft vergist heeft spreker nog nimmer geweigerd zijn ongelyk te erkennen, en zijn woorden terug te trekken. Doch van laster gesproken! Heeft de heer Van Riet nog nimmer gelasterd Wat waren de uitdrukkingen die hij zich in den loop van het vorig jaar over de dames Kuijk veroor- looftle anders dan, laster? Maar hier is geen sprake van laster. De kwestie-Libot valt buiten de concessie zegt de heer Van Riet. Waarom? Spreker heeft bij de commissie die kwestie-Libot niet ter sprake gebracht op grond van de al of niet stroomievering, aangezien hy ook wel weet dat de centrale op grond der concessie niet kan verplicht worden om aan personen van buiten de gemeente tijdelijk stroom te leveren, trou- wens nog niet eens voor tijdelijke installaties van ingezetenen, doch om er eens de aandadht op te vestigen hoe de administrateur aan be wijzen tracht te komen om eventueel binnen- komende klachten te kunnen bestrijden. Waar spreker de aandacht op wilde vestigen was niet op hetgeen gebeurd is voor tot stroom ievering werd overgegaan, doch op 'hetgeen zich daarna heeft afgespeeld, dat hij den heer Libot een briefje ter onderteekening voorlegde of liet voorleggen waarop, in strijd met de waarheid, werd verklaard, dat deze op eerste verzoek van electrisehen stroom is voorzien. D5t is een bewijs voor de daar gebruikelijke methodes. Indien iemand overtuigd was te hebben gedaan wat zijn plicht voorschreef en geheel vrij te staan, behoefde een zoodanige valsche verklaring toch niet te worden ge vraagd Dat doet men alleen in gevailen, dat men voorziet zich te eeniger tijd eens ergens uit te moeten redden. Indien de zaken eens konden belicht worden zooals zij naar sprekers overtuiging inderdaad zijn, dan zou men tot geheel andere conclusies komen. En als hij hier alleen zou zitten om een persoon te bekladden, dan zou zijn party hem daarvoor wel ter verantwoording hebben geroepen, dan zou hij zijn ambt misbruiken. Indien Leunis vooruitzicht had gehad, dat hij zou worden geholpen zooals het behoorde, dan zou hij niet ineens, omdat een motor die hij kon koopen werd afgekeurd niet ineens zijn overgegaan tot het plaatsen van een benzine- motor. En toen de zaak hier aan het rollen was en Leunis weer van een benzinemotor tot het plaatsen van een electromotor is overgegaan moest alles zo6 vlug gaan, dat, niettegenstaan- de de administrateur er zoo sterk voor is, dat alle voorschriften nauwkeurig worden in acht genomen, de motor al geplaatst was voor het verzoek ingevolge de Hinderwet daarvoor was gedaan, want die is van veel lateren datum. Spreker herhaalt, te wal gen van deze geschie denis, doch hij is in het geheel nog niet bang om daarover met den heer Van Riet een open- baar debat aan te gaan en hij biedt hem dit hierbij aan. En spreker zal dan in die openbare bijeenkomst evenmin een blad voor zijn mond nemen als hy dit hier heeft gedaan en ten voile de verantwoordelijkheid daarvoor op zich ne men. Desgewenscht kan men hem dan justi- tieel ter verantwoording roepen. En wanneer de heer Van Riet dit niet son durven aannemen, dan kan spreker hem wel voorspellen, dat zijne partij dit bij de eerst- volgende verkiezingen voor den gemeenteraad tot een punt van practische politiek zal maken om de houding van den heer Van Riet in deze zaak aan de kaak te stellen. De heer VAN AKEN was niet voornemens. over deze zaak veel woorden vuil te maken. In- zondenheid omtrent het geval Leunis meende hij, dat alle drie de commissieleden overtuigd waren, dat dit in orde was. Nu hoort hij het van de heeren anders. Er wordt nu aance- haald een verklaring van den knecht van Van Eerdenburg, doch de heer Leunis heeft ver klaard, dat er geen derde persoon bij was, toen

Krantenbank Zeeland

Ter Neuzensche Courant / Neuzensche Courant / (Algemeen) nieuws en advertentieblad voor Zeeuwsch-Vlaanderen | 1926 | | pagina 6