SPORTSUCCESSEN DOOR SELECTIE UIT MASSA
Waarom lopen die
Cubanen toch
zo akelig hard?
KERK in
beweging
M.
Penicilline tegen griep:
Het doodschieten van een mus met een kanon
Regissei
D,
Gebed erg belangrijk
in Oosterse kerken
vrij
J. Hulshof
Uit"'
Welzijn
Geheim succes
Arbeiders
CUBA: 20 jaar revolutie
Motivatie
Alles gratis
Ontnuchtering
gevaren
drie maal daags
verworvenheden
onleesbaar
door
Eenzijdig
HAVANNA - Voordat Fidel Castro en zijn bebaarde mak
kers de macht in Cuba overnamen, was het land op het inter
nationale sportgebied van geen betekenis. Noord-
Amerikaanse sponsors sleepten er wat goede honkbalspelers
en boksers vandaan. Daar hield het mee op. Volgens de meest
optimistische ramingen waren er toen slechts 20.000 Cubanen
die op georganiseerde wijze de sport beoefenden.
Op alle Olympische Spelen
was het knudde met de Cu
banen. Eén keer goud in 1904
en één keer zilver in 1964. De
internationale sportwereld
werd evenwel in 1968 tijdens
de Spelen te Mexico met ver
bazing geslagen. De Cu
baanse revolutie was bijna
tien jaar gaande en opeens
werden tien zilveren medail
les gewonnen. Daarna re
gende het in München en
Montreal goud, zilver en
brons voor de Cubaanse
sportlieden.
Landen als Brazilië (110
miljoen inwoners), Argenti
nië (25), Columbia (25) en de
hele rest van Latijns Ame
rika haalden tesamen met
hun driehonderd miljoen in
woners minder medailles dan
Cuba alleen, met zijn amper
tien miljoen. Op de Pan-
Amerikaanse Spelen zag je
dezelfde tendens. Tot hal
verwege de zestiger jaren
was Cuba een onbetekend
sportland, terwijl het sinds
dien bijna uitsluitend de Cu
baanse atleten zijn die partij
geven aan de Noord-
Amerikanen.
Wat is het geheim van de
Cubaanse successen. De pro-
pagandafolder „Analyse
over de sport, lichamelijke
opvoeding en recreatie" geeft
als verklaring: „Bij de suc
cessen van onze sportbewe-
ging hebben de richtlijnen en
steun van de Partij een door
slaggevende rol gespeeld,
evenals het gezamenlijk
werk met de politieke orga
nisaties om het ideologische,
politieke en culturele niveau
van onze atleten op te voe
ren".
Met dergelijke hoogdra
vende woorden kan ik geen
kant uit. Duidelijker was
Fidel Castro toen hij op 6 ok
tober een sportschool in Ha
vanna opende.
Castro: „Het eerste doel
van de sportontwikkeling is
het bevorderen van het wel
zijn en de gezondheid van het
volk en het tweede doel is
kampioenen zoeken. Ook
kampioenen zoeken! De
kampioenen hebben wij no
dig, omdat de kampioenen
een aanmoediging, een sym
bool zijn voor de jeugd en
voor de kleine kinderen; de
kampioenen vormen zich
overeenkomstig de sociale,
educatieve en culturele ont
wikkeling van onze revolutie
en van ons volk.
Het is erg belangrijk dat
wij ons niet vergissen; dat
door het zoeken naar kam
pioenen wij de algemene
sportbeoefening niet veron-
tachtzamen. Iedereen zou de
sport moeten beoefenen. De
jongeren, de volwassenen en
de bejaarden. De oudjes heb
ben het nog meer nodig dan
de jongeren. De jongeren ge
bruiken de sport vaak om de
overtollige energie kwijt te
kunnen. Bovendien is de
sport een instrument van dis
cipline, van onderwijs, van
gezondheid, van goede ge
woonten. De sport is het
voorbehoedsmiddel tegen de
ondeugd. De jeugd heeft het
nodig. En de oudjes hebben
het nodig, niet om overtollige
energie kwijt te raken, maar
om op juiste wijze de krach
ten te bewaren die hen.
blijven, en om de voor het
volledige leven zo noodzake
lijke gezondheid.
Wat wij besteden aan sport
en lichamelijke opvoeding
daarvan kan men de volle
dige zekerheid hebben dat
wij het besparen in de ge
zondheidszorg en dat wij het
winnen in welzijn en levens
verlenging van de inwoners."
Tot zover de leider van de
Cubaanse revolutie. Met zijn
speciale logica heeft Fidel
Castro mijn belangstelling
aangewakkerd nog wat ver
der te spitten naar „het ge
heim" van de Cubaanse
sportsuccessen. Een ideale
plaats daarvoor is het „IN-
DER", het Nationale Insti
tuut voor Sport, Onderwijs
en Recreatie, gelegen in een
fraaie sportstad langs een
van de uitvalswegen van Ha
vanna. INDER houdt toe
zicht op 7000 sportcentra irn
het hele land.
„Wat jullie zien is het goud
en zilyer, onze veertiende
plaats tijdens de Olympische
Spelen in München en onze
achtste plaats in 1976 te
Montreal, terwijl Cuba vroe
ger altijd onderaan bengelde.
Maar, „zo vertelt ons dr.
Raudol Ruiz, de vijftigjarige
president van de weten
schappelijke raad van IN-
DER, „hetgeen jullie zien is
slechts de top van een pyra-
mide. Er is heel veel selectie
aan vooraf gegaan. Dat is de
basis van de successen: ieder
doet aan sport. Er zijn nu
4.700.000 deelnemers aan di
verse takken van sporten.
Velen beoefenen twee of drie
takken van sport, zodat het
aantal Cubanen dat conse
quent sport beoefent zeker
anderhalf a twee miljoen be
draagt."
- Hoe komen jullie tot een
behoorlijke selectie?
Ruiz: „Laten we beginnen
bij de kinderen. Wat doen die
aan sport? Tot negenjarige
leeftijd wordt er niet veel
meer gedaan dan gespeeld.
Op die leeftijd vindt een eer
ste selectie plaats, waarbij
zo'n 140.000 kinderen naar
een van de 1300 speciale
scholen gaan. Daar volgen zij
individuele sporten als atle-
tisme, gymnastiek etc. en
groepssporten als voetbal,
handbal etc. Dat duurt tot
het twaalfde levensjaar (eind
lagere school).
Dan begint de tweede tre
de, waarvoor zeven provin
ciale sportscholen zijn,
straks veertien, voor nege
nduizend leerlingen. Daar
krijgt de leerling van twaalf
tot en met vijftien jaar de rest
van zijn gewone algemene
vorming. Daarna wordt de
sportbeoefening krachtig ge
stimuleerd. Regel daarbij is
dat als je voor het onderwijs
zakt je die sportschool moet
verlaten, ook al ben je nog zo
goed in sport.
De derde trede is de ESPA,
de hoge sportschool, voor
jongeren van 15 tot 18 jaar.
Daarvoor hebben wij in Cuba
een school met een duizend
leerlingen. De vierde trede is
het nationaal trainingscen
trum „Cerro Pelado", waarin
zo'n vijfhonderd personen
zitten die behoren tot de na
tionale ploegen.
Komt die top rechtsstreeks
uit die vorige treden voort?
Ruiz: „O nee, het aantal
studenten op Cerro Pelado is
zestig procent, de overige
veertig procent zijn arbei
ders. De INDER bevordert
namelijk ook de sportbeoe-
femngen voor arbeiders, voor
boeren, voor vrouwen. Daar
uit komen ook kampioenen
naar voren, uit de onderlinge
competities tussen fabrie
ken, tussen vakbonden."
- Welke sporten beoefenen
de arbeiders?
Ruiz: Dat hangt een beetje
van de fabriek af, van de be
schikbare inatallaties, van de
belangstelling. Heb je een fa
briek met erg eenzijdig werk,
dan stimuleer je bepaalde
sporten wat meer dan ande
re, ter compensatie van de
eenzijdigheid. Iedere twee
Het Cubaanse loopwonder
Alberto Juantorena
jaar zijn er de spelen voor de
arbeiders, daar komen de
besten tegen elkaar uit, in
o.a. atletiek, schaken, honk
bal, basketbal, voetbal, ge
wichtheffen, gymnastiek.
„Voor de boeren zijn er
veelal wat minder mogelijk
heden. De sportbeoefening
onder hen is vaak nog be
perkt tot honkbal, atletiek
(veldloop), paardrijden,
schaken en enkele andere ta
felsporten. Voor de vrouwen
heb je ook een wat anders ge
richte sportbeoefening het
geen te maken heeft met ge-
wedstrijden). Voor een stu
dent ligt dat gemakkelijker:
hij blijft tussen de wed
strijden en trainingen door
gewoon studeren. Het is lo
gisch dat met die extra in
spanningen, vaak dubbele
bezigheden, je ook extra eet,
niet?"
- Wereldrecordhouder Al
berto Juantorena, die op de
Olympische Spelen twee
keer goud won, op de vier
honderd en achthonderd me
ter, heeft een groot huis, een
mooie auto....?
Ruiz: „Juantorena komt
uit een heel arme familie. Hij
studeert, heeft twee kinderen
en zijn vrouw werkt ook... Je
moet bij een topatleet ook
denken aan zijn psycholo
gisch evenwicht. De auto
heeft hij cadeau gekregen,
van organisaties hier. Ieder
een is blij dat hij die auto nu
heeft.
„De mensen vroegen zich
af hoe is het mogelijk dat
Juantorena, vermoeid na
trainen en studeren in volle
bussen hangt, waar hij een
stomp, een trap, een duw kan
krijgen. Overigens zijn zijn
inkomsten als die van iedere
andere student: een zakgeld
van ruim honderdvijftig gul
den per maand. Waarom
hebben andere landen geen
wicht, esthetica. Veel huis
vrouwen doen daar aan
mee".
- Arbeid en topsport, hoe
gaat dat samen?
Ruiz: „Voor de topsport-
bedrijvende arbeider maken
wij onderscheid in vier pe
rioden. Afhankelijk van de
periode traint hij tussen de
twee a vier uur per dag. De
rest van de tijd werkt hij.
Voor de student geldt eigen
lijk hetzelfde. Vlak voor in
ternationale wedstrijden, als
de sportlui in Cerro Pelado
bijeen zijn, verandert het een
beetje.
„Als hij een arbeider in
Havanna is, dan wordt be
vorderd dat hij zijn fabriek
blijft bezoeken en een beetje
dat werk doet dat het trai
ningsschema niet nadelig
beïnvloedt. Komt hij van bui
ten Havanna dan kan dat na
tuurlijk niet. Sommigen van
hen studeren wat. Voorts is er
recreatie. In het algemeen
slaapt de topsporter tenmin
ste acht uur. Hangt er ook een
beetje van af; je hebt ner
veuze typen en dan is het
minder."
- Alle Cubanen leven op de
bon, zij krijgen per maand
een beperkte hoeveelheid
voedsel, volgens sommigen
totaal onvoldoende. Hoe zit
dat met de sportlui?
Ruiz: „Wij in Cuba hebben
onze beperkingen, wij zijn
een land in opbouw. De voe
dingswaarde van het le
vensmiddelenpakket ligt op
bijna drieduizend calorieën.
Als dat niet zo was, zouden
wij allemaal erg dik zijn. De
Cubaan heeft daartoe aanleg.
De voedingswaarde van de
atleten op de scholen ligt
daarentegen op 3500 a 4500
calorieën. Dat hangt af van
de leeftijd en van de sport.
Een gewichtheffer eet
meer dan een hardloper. Als
een arbeider als sportman
naar boven is gekomen, dan
krijgt hij ook een beter uitge
balanceerd dieët, terwijl hij
voor de uitoefening van de
topsport per jaar twee a vier
maanden licentie krijgt (af
hankelijk van de sport en de
Juantorena? Hij is een voor
beeld voor de jeugd, als goed
sportman en als goed stu
dent. Mag de revolutie hem
dan niet dankbaar zijn?"
- Is de discipline streng?
Ruiz: „De zelf-discipline
van de atleten is groot. Offi
cieel heet het bijvoorbeeld
dat iemand niet na twaalf
uur naar zijn slaapkamer
moet gaan, maar toezicht is
er niet. Alles wordt altijd be
sproken met de atleten. Hun
verantwoordelijkheidsgevoel
is erg groot."
- De concurrentie, de
naijver worden die niet erg
gestimuleerd met jullie
sportaanpak?
Ruiz: „Wij geloven dat het
competitie-element op zich
niet slecht is en dat het inher
ent is aan de mens. Het is pas
slecht als de mens niet de ba
sisvoorbereiding heeft ge
had, dan is het discrimine
rend. De competitie is niet
eerlijk als het niet het resul
taat is van een ontwikke
lingsproces, waaraan ieder
een het recht had deel te ne
men, met een gelijke oplei
ding, met echt gelijke kan
sen."
- Een sportman die revolu
tionair is, loopt die harder?
Ruiz: „Een goeie vraag! Ik
geloof dat de motivatie erg
belangrijk is. In de kapitalis
tische wereld loopt een atleet
voor zichzelf of met de ge
dachte straks geld te gaan
verdienen als prof. De ideo
logie speelt een belangrijke,
rol in de motivatie.
„In een socialistische sa
menleving weten de sportlie
den dat alle kosten, hun posi
tie als sportmannen een ge
volg is van het werk en in
spanning van het volk. Die
ideologische motivatie is een
enorme kracht. Neem bij
voorbeeld de Vietnamezen,
zij hadden een echt motief
om te vechten en ondanks dat
de middelen, de condities, in
ferieur waren, wonnen zij
i INDER-leider Raudol Ruiz
uiteindelijk. Dat geldt ook
voor de sport."
- Waarom zijn jullie zo
slecht in sommige sporten,
zoals voetbal, zwemmen?
Ruiz: Het is waar, dat wij
internationaal nog niets
voorstellen. Zwemmen is ook
een probleem. Er is een ge
brek aan zwembaden. De
oorzaken van de achterstand
in bepaalde takken liggen in
het verleden. De imperialis
tische penetratie vanuit
Noord-Amerika was vóór de
revolutie totaal. Wij mochten
ze honkballers, boksers, vol
leyballers leveren. Voetbal
kende men in Noord-
Amerika niet, dus hier ook
niet. Was het andersom ge
weest, dan hadden wij bij het
begin van de revolutie een
zekere basis gehad. Nu niet.
- Overdrijft u niet een bee
tje?
Ruiz: „Weet u dat er vóór
de revolutie maar tien takken
■van sport werden beoefend?
Uitgezonderd honkbal en
boksen bestond er geen sport
voor de bevolking. Dat was
iets voor de heersende klasse,
in privé-clubs, op privé-
scholen. Weet u dat er nu 38
takken van sport in Cuba
worden beoefend, waarvan
negen in de recreatieve sec
tor? Wij hadden zevenhon
derdduizend kinderen zon
der scholen, tienduizend on
derwijzers werkloos, een mil
joen analfabeten. Er waren
toen twintigduizend sport
lieden en nu een paar mil
joen. Wij hebben nu alleen al
aan sportactivisten vijftig
duizend personen, mensen
die zich vrijwillig inzetten in
hun vrije tijd voor de opbouw
van de sport, van de installa
ties. En nog steeds hebben
wij vele tekorten. Op de la
gere scholen krijgt zestig
procent van de mensen li
chamelijke opvoeding en op
het platteland is het nog
slechter, tien procent.
„Er is nog steeds een groot
tekort aan sportleraren,
maar voor de revolutie was er
niets. Weet u dat wij ook een
hele eigen sportindustrie
hebben moeten opbouwen,
van de grond af aan? Alles
kwam voordien uit Noord-
Amerika, tot de ballen toe.
Nu produceren wij zelf per
jaar voor 35 miljoen gulden
aan allerlei sportartikelen."
Al het sportgebeuren op
Cuba is gratis, zowel de op
leiding als het bijwonen van
internationale wedstrijden.
Ongeveer honderdveertig
miljoen gulden geeft de over
heid per jaar uit aan de sport,
een bedrag dat vele malen
hoger zou liggen als niet
velen zich gratis zouden in
zetten. Ook is er buiten
landse hulp op sportgebied,
van gemiddeld vijftig trai
ners en technici, voorname
lijk uit de Sovjet-Unie.
Dat Cuba toch niet voor
een ieder een sportparadijs
is, bleek kort na deze ge
sprekken, toen bekend werd
dat een Cubaanse tennisser
naar het buitenland was uit
geweken. Anderzijds zijn er
evenwel ook gevallen te
noemen van sportmannen als
de Olympisch kampioen bok
sen, de zwaargewicht Teofilo
Stevenson, die een Noord-
Amerikaanse miljoenenaan
bieding vlotweg van de hand
wees, omdat hij Cuba niet
wilde verlaten.
JOS SCHURINK
De vorige artikelen in deze
serie staan in De Stem van 4
februari en 9 februari.
de stem van zaterdag
„Er wordt niet meer gebe
den." Dat is gauw gezegd,
maar wie weet het eigenlijk?
Degenen die er iets van kunnen
weten, zijn meestal nogal
voorzichtig in hun oordeel. On
langs stelde een katechesedo-
cent in de vierde klas van een
Mavo de vraag Wie bidt er af
en toe?" De schriftelijke en
anonieme antwoorden waren
op zijn minst verrassend. Heel
wat leerlingen vertelden dat ze
af en toe of regelmatig baden in
ogenblikken van geluk of moe
deloosheid, van dankbaarheid
of ellende, van eenzaamheid of
schuld.
Géén twijfel bestaat er om
trent de teruggang van som
mige klassieke vormen van
bidden: morgen- en avondge
bed, tafelgebeden, rozenkrans,
litanieën en toewijdingen.
Voor een deel heeft dat met
heel praktische redenen te ma
ken. Het ritme van het gezins
leven is veranderd. De leden
van een gezin zijn minder sa
men. Het eten gebeurt vaak on
regelmatig en ongelijktijdig.
De televisie bezet een goed deel
van het gezinsleven. Uitgaan-
spatronen liggen anders.
Maar uiteraard is er méér
aan de hand. Je hoeft er de ver
slagen maar op na te lezen van
gespreksgroepen uit de zesti
ger jaren. „Je kunt niet op
commando bidden." „Beter
niet bidden dan bidden uit
sleur en routine." „Beter al
léén bidden in een bos of aan
het strand dan in een volle
kerk." „Bidden moet uit het
binnenste komen, niet uit een
kerkboek." Uit dat alles
spreekt een verlangen naar
meer echtheid, meer persoon
lijke ervaring. Misschien wor
telden de oude gebedsvormen
niet meer in de ervaring. Wat
hadden de woorden nog te
maken met dankbaarheid of
geluk, eenzaamheid of schuld,
angst of hoop? De gebeden
droogden uit als bloemen die
geen water meer krijgen. Er
groeide een verlangen naar een
spontanere manier van bidden.
En zo verdwenen de kerkboe
ken en rozenkransen in de kast
en had bijna niemand nog een
goed woord over voor vast
staande gebedsformules of li
tanieën.
Intussen is er wel zoiets als
een ontnuchtering ingetreden.
Spontaan bidden, meteen van
uit de punt van de ziel, zonder
voorbeelden, zonder hulpmid
delen en leermeesters is niet zo
eenvoudig als het lijkt. Alle
waardevolle dingen moeten
aangeleerd worden. Er zijn
zeldzame natuurtalenten, die
op een piano voor de vuist weg
improviseren, maar de
doorsnee-muziekliefhebber
kan het niet zonder notenleer
en zonder elementaire tech
niek stellen. Zou het bij het
bidden anders zijn?
Grootmeesters in het bidden
vinden we o.a. in de Griekse en
Russische kerk. Wie hen wat
beter wil leren kennen, kan
prachtige teksten vinden in de
Nederlandse vertaling van een
Duitse bloemlezing, die van de
Nederlandse uitgever niet he
lemaal terecht de titel „Filoka-
lia" heeft gekregen. De Filoka-
lia is het Griekse verzamel-
(Van een onzer verslagge
vers).
NIEUWENHAGEN - „Het
grote preventieve gebruik van
antibiotica dient te worden
beperkt door een scherpere,
therapeutische indicatie".
Zo luidt een van de 14 stel
lingen die het proefschrift be
geleiden waarmee apotheker
L. Maussen uit Nieuwenhagen
woensdag 22 februari aan de
Rijksuniversiteit in Leiden
promoveert tot doctor in de1
wiskunde en natuurweten
schappen. „De apotheken
hebben het deze dagen ontzet
tend druk met griepgevallen.
Ter genezing daarvan wordt
enorm veel het gebruik van pe
nicilline voorgeschreven. Dat
is niet; goed. Het griepvirus
reageert er toch niet op".
Het ingewortelde handelen
om hele grote afweermiddelen
tegeh kleine kwaaltje in te zet
ten is gevaarlijk. Bij veelvuldig
gebruik verliest het genees
middel zijn helende werking.
En dat kan in gevallen dat pe
nicilline werkelijk dringend
nodig is funeste gevolgen heb
ben. Deze medicijn inzetten
tegen griep is ongeveer het
zelfde als het doodschieten van
een mus met een kanon. Veel
beter is: Een paar aspirientjes
en dan twee, drie dagen het bed
in", licht apotheker Maussen
toe.
In stelling zegt de heer
Maussen: „De doceringsinter-
vallen voor geneesmiddelen
gebruik, aangegeven door
middel van „drie maal daags",
dienen in het algemeen niet te
worden gekoppeld aan de drie
dagelijkse maaltijden". De
promovendus over het waar
om: „Indien het drie maal
daags wordt gekoppeld aan de
maaltijden betekent dit dat de
medicijn te kort na elkaar
wordt genomen, waardoor bij
voorbeeld 's nachts geen the
rapie mogelijk is. Doeltreffen
der is het de geneesmiddelen
om ongeveer de acht uur te
nemen: 's morgens (ontbijt), 's
avonds (maaltijd) en kort voor
het slapen gaan. Op die manier
krijgt het medicijn gelegen
heid ook tijdens de nachtelijke
uren zijn genezende werking te
verrichten".
Stelling 13 waarschuwt
tegen een te royaal gebruik van
de verworvenheden van de
medische vooruitgang: „De
kosten van de gezondheidszorg
kunnen worden verlaagd door
het intomen van de prescriptie
van de arts en de consumptied
rift van de patiënt". De heer
Maussen; Er wordt te snel
naar medicamenten gevraagd
die eigenlijk beter gereserv
veerd kunnen blijven voor ern
stiger kwalen. De drang om
vlot weer „de oude" te zijn
speelt daarbij een grote rol.
Maar de patiënt is te veel leek
om zich te realiseren wat daar
de gevolgen van kunnen zijn.
Wij zien die beter. Vandaar dat
tot voorzichtigheid wordt ge
maand".
Een humoristische stelling
14 sluit de rij: „De communica
tie tussen arts en apotheker
wordt sterk bevorderd door
het onleesbaar handschrift van
de eerste". Met die onlees
baarheid valt het overigens
nogal mee. Zo'n 90 tot 95
van de recepten die artsen
schrijven kunnen door apot
hekers worden ontcijferd: „Er
resteert gelukkig genoeg dat
tot geregeld contact aanleiding
geeft. Een contact dat tot de
conclussie leidt <jat de arts
toch wel behoefte heeft aan
deze communicatie, omdat ook
hij geen ingewijde is in de
doolhof van de geneesmidde
lenindustrie", aldus de heer
Maussen.
llllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
werk van de monniken rami]
berg Athos, die vele
van monniken, kluizenaars«I
kerkvaders in één boek öijml
gebracht hebben.
Deze Nederlandse kitgiJ
bevat o.a. uittreksels uit
Dobratoubje, de Russische lil
werking van de Filokm
Daarnaast komen latere Rietl
sche meesters aan het kioiJ
als Dimitri van Rostov, Jok
nes van Kroonstad en niet:
vergeten de starets Serafr
van Sarov, wiens beroemde J
sprek met de grootgrondbem
ter en rechter Nikolai MotitaJ
één van de hoogtepunten
het boek vormt. Deze 1
zijn volgens zeven hoo/ditól
ken ingedeeld, waarin deji'
sen, methoden, ervaring
aanvechtingen en rracto|
van het gebed besproken u
den. De draad, die al ctafs'l
reis van de Oosterse spiritui',,,
teit aaneenrijgt, levert «r
ander bekend boek uit de 0is,
terse kerken: "Wat is kï
Jezus-gebed volgens de Iraól
tie van de orthodoxe keil'
(Walaamklooster Fink
1938)
Al deze monnikken en klum
naars geven blijk vaneen te;'.
intense en persoonlijke j
dservaring. Van de anin
kant zeggen ze heel nuèt
dat bidden iets is dat iemd
moet leren. En de l
zo zeggen al deze meeste
heeft hulpmiddelen nodig: re
schikte lichaamshouding, eet,
rustige ademhaling, een jtj,
schikt bankje, niet te hoogt,;
niet te laag, een halfdonkn
ruimte, een kerkboek ofeenfI
zenkrans, een korte mirt'
gende gebedsformule, die rit,
tig en geconcentreerd herhti:
dient te worden zoals het',n
zusgebed: „Jezus Cftresl
Zoon van God ontferm U o."|
mij". Theofanos, een I
kluizenaar, zegt het zo:
moet immers niet onnodig fI
zien van beproefde hulpmiiH
len. Vooral omdat het sW-j
bouwsteigers zijn die vnn'Jl
wegvallen wanneer het
werk gereed is."
Er komen momenten iutd
mand de hulpmiddelen
meer nodig heeft. Parfenijffl
Kiev: „Het gebed van J*
derde gebedsbeoefenaarskt
voort uit hun gehele hcrLj
deze toestand wordt het 58»
tot innerlijke noodzaak,
spijs en drank, ja tot een w»|
in het hart. Het ware S l'
vergroeid met de ziel en rtc'H
steeds verricht in de fft®
Bidden kan een tweede natufl
worden. Dan doordringt
onopvallend het hele
en het hele leven.
Weinig geslaagd vind
Nederlandse inleiding l" I
Ernst Verwaal. In
ling tot de Duitse inleiding1'
nadert Verwaal deze
christenen wel erg eenift
vanuit Boeddhisme en Tw jl
gaat aan wezenlijke tr J
van hun spiritualiteit toot
Deze monniken en fchtW,
wisten heel goed, dat
heid niet hetzelfde is als 'I
digheid, dat bidden méér is
zelfinkeer, dat Chris
reld niet door zijn Hoge'1s
wustzijn, maar door het
verlost heeft en dat de I
naar Christus derhalve
langs de omkeer dan la»9 1
inkeer verloopt.
("Filokalia. Het innfjil
gebed, inl. van drs. Ernst
waal (oorspr. titel ""aS
merwahrende Herzensg'w
uitg. Ankh-Hermes bv U
ter z.j., serie Grote Klasse j
183 blz., prijs fl. 34,80
*In dezelfde serie een^',<
Nederlandse uitgave1
Wolfgang Cordans Duits'
taling en commentaar J
Popol Vuh, het heilig'J,:*
van de Maya's, 226 blz-, P
34,80)
.eer dan 40 jaar na
het verschijnen van het
boek is „Dr. Vlimmen" nu
op de film vastgelegd.
Volgende week gaat de
film, met Peter Faber,
Monique van de Ven en
Roger van Hooi in de
voornaamste rollen, in
première. De tijden zijn
veranderd. Het verhaal
van de veearts die de strijd
aanbond met de conserva
tieve katholieke macht
hebbers in het Brabant
van de jaren dertig, zal
weinigen meer schokken.
Het boek veroorzaakte
destijds grote deining. De
schrijver, mr. A. M. H.
Roothaert kreeg het met
name van de kant van de
kerk zwaar te verduren.
In de film wordt het accent
trouwens anders gelegd.
Producent Gerrit Visscher is
van mening dat de scherpe
tegenstellingen op kerkelijk
gebied niet meer aanspreken.
„De film wordt een ode
aan de grote liefde van
veearts Vlimmen voor de die
ren", aldus Visscher. „Hij
raakt wel verwikkeld in de
dorpsroddel en de dorpspoli
tiek waarin naast de pastoor
lokale potentaten en kwezels
een rol spelen. Wij hebben
bewust gekozen voor een
meer sociale en humane pro
blematiek".
Toch hebben Visscher en
regisseur Guido Pieters ge
probeerd het oorspronkelijke
werk niet te verloochenen.
De sfeer van het oude Bra-
e film „Three Wo
men" heeft het zuiden des
lands nog niet gehaald.
Liefhebbers kunnen deze
creatie van Robert Alt
man in Rotterdam in Kri-
terion gaan bekijken en
voor minder fanatieke
bioscoopgangers kunnen
we alleen maar op onze
blote knietjes bidden dat
„Three women" langer in
Nederland blijft rouleren
dan voorgaande films van
Altman. Misschien helpt
een stukkie in de krant
wel.
„Three women" is geen
gemakkelijke film, maar dat
hoeft ook niet. Sissy Spacek,
beroemd geworden door haar
rol in „Carrie", speelt een
van de hoofdrollen. Ze is het
onschuldig sproetig meisje
Pinky Rose, dat in een be
jaardentehuis in Californië
gaat werken waar oudjes met
behulp van warme baden in
conditie worden gehouden.
Daar ontmoet ze Millie
Lammoreaux, een model
meisje gespeeld door Shelly
Duvall.
Millie gedraagt zich als de
vrouwen in tv-reclames en
geïllustreerde tijdschriften.
2e haalt kant-en-klaar-
maaltijden uit de ijskast en
verwarmt ze alsof ze een
ideale keukenprinses is. Van
alles wat ze doet, maakt ze
uitgebreid aantekeningen in
een dagboek. De terugge
trokken Pinky bewondert
Millie mateloos en haar
ideaal is ook zo te worden.
Pinky gaat helemaal op in
Millies wereld, maar als Mil
lie geen tijd voor haar heeft
omdat ze met vriend Edgar
naar bed wil, voelt ze zich zo
vernederd dat ze in wanhoop
van het balkon springt. Na
verpleging in het ziekenhuis,
wordt ze naar Millies huis
f ifac om Ver^er te her-
stellen. De geestelijke schok
js zo groot geweest dat Pin
ky s gedrag totaal verandert.
Met lijkt of er iets verschoven
is, ze gaat helemaal als Millie
doen en denkt zelfs dat ze
De echte Millie
l z ondertussen uit
om haar te verzorgen.
In een tumultueuze nacht
veranderen de zaken wéér.
f-en derde vrouw trekt bij
Pinky en Millie in. Het is Wil-
die een baby verwacht van
Edgar. Deze Edgar, een
stuntman in de film die te
kat ïïkt' schiet zich zelf
Kapot. De geboorte van de
ls een ramp, maar het
m.Ü- ^at is ^at vrouwen
S dicht naar elkaar zijn ge-
':"^B|||R|a|BaH||BH||aB