SPORTSUCCESSEN DOOR SELECTIE UIT MASSA Waarom lopen die Cubanen toch zo akelig hard? KERK in beweging M. Penicilline tegen griep: Het doodschieten van een mus met een kanon Regissei D, Gebed erg belangrijk in Oosterse kerken vrij J. Hulshof Uit"' Welzijn Geheim succes Arbeiders CUBA: 20 jaar revolutie Motivatie Alles gratis Ontnuchtering gevaren drie maal daags verworvenheden onleesbaar door Eenzijdig HAVANNA - Voordat Fidel Castro en zijn bebaarde mak kers de macht in Cuba overnamen, was het land op het inter nationale sportgebied van geen betekenis. Noord- Amerikaanse sponsors sleepten er wat goede honkbalspelers en boksers vandaan. Daar hield het mee op. Volgens de meest optimistische ramingen waren er toen slechts 20.000 Cubanen die op georganiseerde wijze de sport beoefenden. Op alle Olympische Spelen was het knudde met de Cu banen. Eén keer goud in 1904 en één keer zilver in 1964. De internationale sportwereld werd evenwel in 1968 tijdens de Spelen te Mexico met ver bazing geslagen. De Cu baanse revolutie was bijna tien jaar gaande en opeens werden tien zilveren medail les gewonnen. Daarna re gende het in München en Montreal goud, zilver en brons voor de Cubaanse sportlieden. Landen als Brazilië (110 miljoen inwoners), Argenti nië (25), Columbia (25) en de hele rest van Latijns Ame rika haalden tesamen met hun driehonderd miljoen in woners minder medailles dan Cuba alleen, met zijn amper tien miljoen. Op de Pan- Amerikaanse Spelen zag je dezelfde tendens. Tot hal verwege de zestiger jaren was Cuba een onbetekend sportland, terwijl het sinds dien bijna uitsluitend de Cu baanse atleten zijn die partij geven aan de Noord- Amerikanen. Wat is het geheim van de Cubaanse successen. De pro- pagandafolder „Analyse over de sport, lichamelijke opvoeding en recreatie" geeft als verklaring: „Bij de suc cessen van onze sportbewe- ging hebben de richtlijnen en steun van de Partij een door slaggevende rol gespeeld, evenals het gezamenlijk werk met de politieke orga nisaties om het ideologische, politieke en culturele niveau van onze atleten op te voe ren". Met dergelijke hoogdra vende woorden kan ik geen kant uit. Duidelijker was Fidel Castro toen hij op 6 ok tober een sportschool in Ha vanna opende. Castro: „Het eerste doel van de sportontwikkeling is het bevorderen van het wel zijn en de gezondheid van het volk en het tweede doel is kampioenen zoeken. Ook kampioenen zoeken! De kampioenen hebben wij no dig, omdat de kampioenen een aanmoediging, een sym bool zijn voor de jeugd en voor de kleine kinderen; de kampioenen vormen zich overeenkomstig de sociale, educatieve en culturele ont wikkeling van onze revolutie en van ons volk. Het is erg belangrijk dat wij ons niet vergissen; dat door het zoeken naar kam pioenen wij de algemene sportbeoefening niet veron- tachtzamen. Iedereen zou de sport moeten beoefenen. De jongeren, de volwassenen en de bejaarden. De oudjes heb ben het nog meer nodig dan de jongeren. De jongeren ge bruiken de sport vaak om de overtollige energie kwijt te kunnen. Bovendien is de sport een instrument van dis cipline, van onderwijs, van gezondheid, van goede ge woonten. De sport is het voorbehoedsmiddel tegen de ondeugd. De jeugd heeft het nodig. En de oudjes hebben het nodig, niet om overtollige energie kwijt te raken, maar om op juiste wijze de krach ten te bewaren die hen. blijven, en om de voor het volledige leven zo noodzake lijke gezondheid. Wat wij besteden aan sport en lichamelijke opvoeding daarvan kan men de volle dige zekerheid hebben dat wij het besparen in de ge zondheidszorg en dat wij het winnen in welzijn en levens verlenging van de inwoners." Tot zover de leider van de Cubaanse revolutie. Met zijn speciale logica heeft Fidel Castro mijn belangstelling aangewakkerd nog wat ver der te spitten naar „het ge heim" van de Cubaanse sportsuccessen. Een ideale plaats daarvoor is het „IN- DER", het Nationale Insti tuut voor Sport, Onderwijs en Recreatie, gelegen in een fraaie sportstad langs een van de uitvalswegen van Ha vanna. INDER houdt toe zicht op 7000 sportcentra irn het hele land. „Wat jullie zien is het goud en zilyer, onze veertiende plaats tijdens de Olympische Spelen in München en onze achtste plaats in 1976 te Montreal, terwijl Cuba vroe ger altijd onderaan bengelde. Maar, „zo vertelt ons dr. Raudol Ruiz, de vijftigjarige president van de weten schappelijke raad van IN- DER, „hetgeen jullie zien is slechts de top van een pyra- mide. Er is heel veel selectie aan vooraf gegaan. Dat is de basis van de successen: ieder doet aan sport. Er zijn nu 4.700.000 deelnemers aan di verse takken van sporten. Velen beoefenen twee of drie takken van sport, zodat het aantal Cubanen dat conse quent sport beoefent zeker anderhalf a twee miljoen be draagt." - Hoe komen jullie tot een behoorlijke selectie? Ruiz: „Laten we beginnen bij de kinderen. Wat doen die aan sport? Tot negenjarige leeftijd wordt er niet veel meer gedaan dan gespeeld. Op die leeftijd vindt een eer ste selectie plaats, waarbij zo'n 140.000 kinderen naar een van de 1300 speciale scholen gaan. Daar volgen zij individuele sporten als atle- tisme, gymnastiek etc. en groepssporten als voetbal, handbal etc. Dat duurt tot het twaalfde levensjaar (eind lagere school). Dan begint de tweede tre de, waarvoor zeven provin ciale sportscholen zijn, straks veertien, voor nege nduizend leerlingen. Daar krijgt de leerling van twaalf tot en met vijftien jaar de rest van zijn gewone algemene vorming. Daarna wordt de sportbeoefening krachtig ge stimuleerd. Regel daarbij is dat als je voor het onderwijs zakt je die sportschool moet verlaten, ook al ben je nog zo goed in sport. De derde trede is de ESPA, de hoge sportschool, voor jongeren van 15 tot 18 jaar. Daarvoor hebben wij in Cuba een school met een duizend leerlingen. De vierde trede is het nationaal trainingscen trum „Cerro Pelado", waarin zo'n vijfhonderd personen zitten die behoren tot de na tionale ploegen. Komt die top rechtsstreeks uit die vorige treden voort? Ruiz: „O nee, het aantal studenten op Cerro Pelado is zestig procent, de overige veertig procent zijn arbei ders. De INDER bevordert namelijk ook de sportbeoe- femngen voor arbeiders, voor boeren, voor vrouwen. Daar uit komen ook kampioenen naar voren, uit de onderlinge competities tussen fabrie ken, tussen vakbonden." - Welke sporten beoefenen de arbeiders? Ruiz: Dat hangt een beetje van de fabriek af, van de be schikbare inatallaties, van de belangstelling. Heb je een fa briek met erg eenzijdig werk, dan stimuleer je bepaalde sporten wat meer dan ande re, ter compensatie van de eenzijdigheid. Iedere twee Het Cubaanse loopwonder Alberto Juantorena jaar zijn er de spelen voor de arbeiders, daar komen de besten tegen elkaar uit, in o.a. atletiek, schaken, honk bal, basketbal, voetbal, ge wichtheffen, gymnastiek. „Voor de boeren zijn er veelal wat minder mogelijk heden. De sportbeoefening onder hen is vaak nog be perkt tot honkbal, atletiek (veldloop), paardrijden, schaken en enkele andere ta felsporten. Voor de vrouwen heb je ook een wat anders ge richte sportbeoefening het geen te maken heeft met ge- wedstrijden). Voor een stu dent ligt dat gemakkelijker: hij blijft tussen de wed strijden en trainingen door gewoon studeren. Het is lo gisch dat met die extra in spanningen, vaak dubbele bezigheden, je ook extra eet, niet?" - Wereldrecordhouder Al berto Juantorena, die op de Olympische Spelen twee keer goud won, op de vier honderd en achthonderd me ter, heeft een groot huis, een mooie auto....? Ruiz: „Juantorena komt uit een heel arme familie. Hij studeert, heeft twee kinderen en zijn vrouw werkt ook... Je moet bij een topatleet ook denken aan zijn psycholo gisch evenwicht. De auto heeft hij cadeau gekregen, van organisaties hier. Ieder een is blij dat hij die auto nu heeft. „De mensen vroegen zich af hoe is het mogelijk dat Juantorena, vermoeid na trainen en studeren in volle bussen hangt, waar hij een stomp, een trap, een duw kan krijgen. Overigens zijn zijn inkomsten als die van iedere andere student: een zakgeld van ruim honderdvijftig gul den per maand. Waarom hebben andere landen geen wicht, esthetica. Veel huis vrouwen doen daar aan mee". - Arbeid en topsport, hoe gaat dat samen? Ruiz: „Voor de topsport- bedrijvende arbeider maken wij onderscheid in vier pe rioden. Afhankelijk van de periode traint hij tussen de twee a vier uur per dag. De rest van de tijd werkt hij. Voor de student geldt eigen lijk hetzelfde. Vlak voor in ternationale wedstrijden, als de sportlui in Cerro Pelado bijeen zijn, verandert het een beetje. „Als hij een arbeider in Havanna is, dan wordt be vorderd dat hij zijn fabriek blijft bezoeken en een beetje dat werk doet dat het trai ningsschema niet nadelig beïnvloedt. Komt hij van bui ten Havanna dan kan dat na tuurlijk niet. Sommigen van hen studeren wat. Voorts is er recreatie. In het algemeen slaapt de topsporter tenmin ste acht uur. Hangt er ook een beetje van af; je hebt ner veuze typen en dan is het minder." - Alle Cubanen leven op de bon, zij krijgen per maand een beperkte hoeveelheid voedsel, volgens sommigen totaal onvoldoende. Hoe zit dat met de sportlui? Ruiz: „Wij in Cuba hebben onze beperkingen, wij zijn een land in opbouw. De voe dingswaarde van het le vensmiddelenpakket ligt op bijna drieduizend calorieën. Als dat niet zo was, zouden wij allemaal erg dik zijn. De Cubaan heeft daartoe aanleg. De voedingswaarde van de atleten op de scholen ligt daarentegen op 3500 a 4500 calorieën. Dat hangt af van de leeftijd en van de sport. Een gewichtheffer eet meer dan een hardloper. Als een arbeider als sportman naar boven is gekomen, dan krijgt hij ook een beter uitge balanceerd dieët, terwijl hij voor de uitoefening van de topsport per jaar twee a vier maanden licentie krijgt (af hankelijk van de sport en de Juantorena? Hij is een voor beeld voor de jeugd, als goed sportman en als goed stu dent. Mag de revolutie hem dan niet dankbaar zijn?" - Is de discipline streng? Ruiz: „De zelf-discipline van de atleten is groot. Offi cieel heet het bijvoorbeeld dat iemand niet na twaalf uur naar zijn slaapkamer moet gaan, maar toezicht is er niet. Alles wordt altijd be sproken met de atleten. Hun verantwoordelijkheidsgevoel is erg groot." - De concurrentie, de naijver worden die niet erg gestimuleerd met jullie sportaanpak? Ruiz: „Wij geloven dat het competitie-element op zich niet slecht is en dat het inher ent is aan de mens. Het is pas slecht als de mens niet de ba sisvoorbereiding heeft ge had, dan is het discrimine rend. De competitie is niet eerlijk als het niet het resul taat is van een ontwikke lingsproces, waaraan ieder een het recht had deel te ne men, met een gelijke oplei ding, met echt gelijke kan sen." - Een sportman die revolu tionair is, loopt die harder? Ruiz: „Een goeie vraag! Ik geloof dat de motivatie erg belangrijk is. In de kapitalis tische wereld loopt een atleet voor zichzelf of met de ge dachte straks geld te gaan verdienen als prof. De ideo logie speelt een belangrijke, rol in de motivatie. „In een socialistische sa menleving weten de sportlie den dat alle kosten, hun posi tie als sportmannen een ge volg is van het werk en in spanning van het volk. Die ideologische motivatie is een enorme kracht. Neem bij voorbeeld de Vietnamezen, zij hadden een echt motief om te vechten en ondanks dat de middelen, de condities, in ferieur waren, wonnen zij i INDER-leider Raudol Ruiz uiteindelijk. Dat geldt ook voor de sport." - Waarom zijn jullie zo slecht in sommige sporten, zoals voetbal, zwemmen? Ruiz: Het is waar, dat wij internationaal nog niets voorstellen. Zwemmen is ook een probleem. Er is een ge brek aan zwembaden. De oorzaken van de achterstand in bepaalde takken liggen in het verleden. De imperialis tische penetratie vanuit Noord-Amerika was vóór de revolutie totaal. Wij mochten ze honkballers, boksers, vol leyballers leveren. Voetbal kende men in Noord- Amerika niet, dus hier ook niet. Was het andersom ge weest, dan hadden wij bij het begin van de revolutie een zekere basis gehad. Nu niet. - Overdrijft u niet een bee tje? Ruiz: „Weet u dat er vóór de revolutie maar tien takken ■van sport werden beoefend? Uitgezonderd honkbal en boksen bestond er geen sport voor de bevolking. Dat was iets voor de heersende klasse, in privé-clubs, op privé- scholen. Weet u dat er nu 38 takken van sport in Cuba worden beoefend, waarvan negen in de recreatieve sec tor? Wij hadden zevenhon derdduizend kinderen zon der scholen, tienduizend on derwijzers werkloos, een mil joen analfabeten. Er waren toen twintigduizend sport lieden en nu een paar mil joen. Wij hebben nu alleen al aan sportactivisten vijftig duizend personen, mensen die zich vrijwillig inzetten in hun vrije tijd voor de opbouw van de sport, van de installa ties. En nog steeds hebben wij vele tekorten. Op de la gere scholen krijgt zestig procent van de mensen li chamelijke opvoeding en op het platteland is het nog slechter, tien procent. „Er is nog steeds een groot tekort aan sportleraren, maar voor de revolutie was er niets. Weet u dat wij ook een hele eigen sportindustrie hebben moeten opbouwen, van de grond af aan? Alles kwam voordien uit Noord- Amerika, tot de ballen toe. Nu produceren wij zelf per jaar voor 35 miljoen gulden aan allerlei sportartikelen." Al het sportgebeuren op Cuba is gratis, zowel de op leiding als het bijwonen van internationale wedstrijden. Ongeveer honderdveertig miljoen gulden geeft de over heid per jaar uit aan de sport, een bedrag dat vele malen hoger zou liggen als niet velen zich gratis zouden in zetten. Ook is er buiten landse hulp op sportgebied, van gemiddeld vijftig trai ners en technici, voorname lijk uit de Sovjet-Unie. Dat Cuba toch niet voor een ieder een sportparadijs is, bleek kort na deze ge sprekken, toen bekend werd dat een Cubaanse tennisser naar het buitenland was uit geweken. Anderzijds zijn er evenwel ook gevallen te noemen van sportmannen als de Olympisch kampioen bok sen, de zwaargewicht Teofilo Stevenson, die een Noord- Amerikaanse miljoenenaan bieding vlotweg van de hand wees, omdat hij Cuba niet wilde verlaten. JOS SCHURINK De vorige artikelen in deze serie staan in De Stem van 4 februari en 9 februari. de stem van zaterdag „Er wordt niet meer gebe den." Dat is gauw gezegd, maar wie weet het eigenlijk? Degenen die er iets van kunnen weten, zijn meestal nogal voorzichtig in hun oordeel. On langs stelde een katechesedo- cent in de vierde klas van een Mavo de vraag Wie bidt er af en toe?" De schriftelijke en anonieme antwoorden waren op zijn minst verrassend. Heel wat leerlingen vertelden dat ze af en toe of regelmatig baden in ogenblikken van geluk of moe deloosheid, van dankbaarheid of ellende, van eenzaamheid of schuld. Géén twijfel bestaat er om trent de teruggang van som mige klassieke vormen van bidden: morgen- en avondge bed, tafelgebeden, rozenkrans, litanieën en toewijdingen. Voor een deel heeft dat met heel praktische redenen te ma ken. Het ritme van het gezins leven is veranderd. De leden van een gezin zijn minder sa men. Het eten gebeurt vaak on regelmatig en ongelijktijdig. De televisie bezet een goed deel van het gezinsleven. Uitgaan- spatronen liggen anders. Maar uiteraard is er méér aan de hand. Je hoeft er de ver slagen maar op na te lezen van gespreksgroepen uit de zesti ger jaren. „Je kunt niet op commando bidden." „Beter niet bidden dan bidden uit sleur en routine." „Beter al léén bidden in een bos of aan het strand dan in een volle kerk." „Bidden moet uit het binnenste komen, niet uit een kerkboek." Uit dat alles spreekt een verlangen naar meer echtheid, meer persoon lijke ervaring. Misschien wor telden de oude gebedsvormen niet meer in de ervaring. Wat hadden de woorden nog te maken met dankbaarheid of geluk, eenzaamheid of schuld, angst of hoop? De gebeden droogden uit als bloemen die geen water meer krijgen. Er groeide een verlangen naar een spontanere manier van bidden. En zo verdwenen de kerkboe ken en rozenkransen in de kast en had bijna niemand nog een goed woord over voor vast staande gebedsformules of li tanieën. Intussen is er wel zoiets als een ontnuchtering ingetreden. Spontaan bidden, meteen van uit de punt van de ziel, zonder voorbeelden, zonder hulpmid delen en leermeesters is niet zo eenvoudig als het lijkt. Alle waardevolle dingen moeten aangeleerd worden. Er zijn zeldzame natuurtalenten, die op een piano voor de vuist weg improviseren, maar de doorsnee-muziekliefhebber kan het niet zonder notenleer en zonder elementaire tech niek stellen. Zou het bij het bidden anders zijn? Grootmeesters in het bidden vinden we o.a. in de Griekse en Russische kerk. Wie hen wat beter wil leren kennen, kan prachtige teksten vinden in de Nederlandse vertaling van een Duitse bloemlezing, die van de Nederlandse uitgever niet he lemaal terecht de titel „Filoka- lia" heeft gekregen. De Filoka- lia is het Griekse verzamel- (Van een onzer verslagge vers). NIEUWENHAGEN - „Het grote preventieve gebruik van antibiotica dient te worden beperkt door een scherpere, therapeutische indicatie". Zo luidt een van de 14 stel lingen die het proefschrift be geleiden waarmee apotheker L. Maussen uit Nieuwenhagen woensdag 22 februari aan de Rijksuniversiteit in Leiden promoveert tot doctor in de1 wiskunde en natuurweten schappen. „De apotheken hebben het deze dagen ontzet tend druk met griepgevallen. Ter genezing daarvan wordt enorm veel het gebruik van pe nicilline voorgeschreven. Dat is niet; goed. Het griepvirus reageert er toch niet op". Het ingewortelde handelen om hele grote afweermiddelen tegeh kleine kwaaltje in te zet ten is gevaarlijk. Bij veelvuldig gebruik verliest het genees middel zijn helende werking. En dat kan in gevallen dat pe nicilline werkelijk dringend nodig is funeste gevolgen heb ben. Deze medicijn inzetten tegen griep is ongeveer het zelfde als het doodschieten van een mus met een kanon. Veel beter is: Een paar aspirientjes en dan twee, drie dagen het bed in", licht apotheker Maussen toe. In stelling zegt de heer Maussen: „De doceringsinter- vallen voor geneesmiddelen gebruik, aangegeven door middel van „drie maal daags", dienen in het algemeen niet te worden gekoppeld aan de drie dagelijkse maaltijden". De promovendus over het waar om: „Indien het drie maal daags wordt gekoppeld aan de maaltijden betekent dit dat de medicijn te kort na elkaar wordt genomen, waardoor bij voorbeeld 's nachts geen the rapie mogelijk is. Doeltreffen der is het de geneesmiddelen om ongeveer de acht uur te nemen: 's morgens (ontbijt), 's avonds (maaltijd) en kort voor het slapen gaan. Op die manier krijgt het medicijn gelegen heid ook tijdens de nachtelijke uren zijn genezende werking te verrichten". Stelling 13 waarschuwt tegen een te royaal gebruik van de verworvenheden van de medische vooruitgang: „De kosten van de gezondheidszorg kunnen worden verlaagd door het intomen van de prescriptie van de arts en de consumptied rift van de patiënt". De heer Maussen; Er wordt te snel naar medicamenten gevraagd die eigenlijk beter gereserv veerd kunnen blijven voor ern stiger kwalen. De drang om vlot weer „de oude" te zijn speelt daarbij een grote rol. Maar de patiënt is te veel leek om zich te realiseren wat daar de gevolgen van kunnen zijn. Wij zien die beter. Vandaar dat tot voorzichtigheid wordt ge maand". Een humoristische stelling 14 sluit de rij: „De communica tie tussen arts en apotheker wordt sterk bevorderd door het onleesbaar handschrift van de eerste". Met die onlees baarheid valt het overigens nogal mee. Zo'n 90 tot 95 van de recepten die artsen schrijven kunnen door apot hekers worden ontcijferd: „Er resteert gelukkig genoeg dat tot geregeld contact aanleiding geeft. Een contact dat tot de conclussie leidt <jat de arts toch wel behoefte heeft aan deze communicatie, omdat ook hij geen ingewijde is in de doolhof van de geneesmidde lenindustrie", aldus de heer Maussen. llllllllltlllllllllllllllllllllllllllllllllllllll werk van de monniken rami] berg Athos, die vele van monniken, kluizenaars«I kerkvaders in één boek öijml gebracht hebben. Deze Nederlandse kitgiJ bevat o.a. uittreksels uit Dobratoubje, de Russische lil werking van de Filokm Daarnaast komen latere Rietl sche meesters aan het kioiJ als Dimitri van Rostov, Jok nes van Kroonstad en niet: vergeten de starets Serafr van Sarov, wiens beroemde J sprek met de grootgrondbem ter en rechter Nikolai MotitaJ één van de hoogtepunten het boek vormt. Deze 1 zijn volgens zeven hoo/ditól ken ingedeeld, waarin deji' sen, methoden, ervaring aanvechtingen en rracto| van het gebed besproken u den. De draad, die al ctafs'l reis van de Oosterse spiritui',,, teit aaneenrijgt, levert «r ander bekend boek uit de 0is, terse kerken: "Wat is kï Jezus-gebed volgens de Iraól tie van de orthodoxe keil' (Walaamklooster Fink 1938) Al deze monnikken en klum naars geven blijk vaneen te;'. intense en persoonlijke j dservaring. Van de anin kant zeggen ze heel nuèt dat bidden iets is dat iemd moet leren. En de l zo zeggen al deze meeste heeft hulpmiddelen nodig: re schikte lichaamshouding, eet, rustige ademhaling, een jtj, schikt bankje, niet te hoogt,; niet te laag, een halfdonkn ruimte, een kerkboek ofeenfI zenkrans, een korte mirt' gende gebedsformule, die rit, tig en geconcentreerd herhti: dient te worden zoals het',n zusgebed: „Jezus Cftresl Zoon van God ontferm U o."| mij". Theofanos, een I kluizenaar, zegt het zo: moet immers niet onnodig fI zien van beproefde hulpmiiH len. Vooral omdat het sW-j bouwsteigers zijn die vnn'Jl wegvallen wanneer het werk gereed is." Er komen momenten iutd mand de hulpmiddelen meer nodig heeft. Parfenijffl Kiev: „Het gebed van J* derde gebedsbeoefenaarskt voort uit hun gehele hcrLj deze toestand wordt het 58» tot innerlijke noodzaak, spijs en drank, ja tot een w»| in het hart. Het ware S l' vergroeid met de ziel en rtc'H steeds verricht in de fft® Bidden kan een tweede natufl worden. Dan doordringt onopvallend het hele en het hele leven. Weinig geslaagd vind Nederlandse inleiding l" I Ernst Verwaal. In ling tot de Duitse inleiding1' nadert Verwaal deze christenen wel erg eenift vanuit Boeddhisme en Tw jl gaat aan wezenlijke tr J van hun spiritualiteit toot Deze monniken en fchtW, wisten heel goed, dat heid niet hetzelfde is als 'I digheid, dat bidden méér is zelfinkeer, dat Chris reld niet door zijn Hoge'1s wustzijn, maar door het verlost heeft en dat de I naar Christus derhalve langs de omkeer dan la»9 1 inkeer verloopt. ("Filokalia. Het innfjil gebed, inl. van drs. Ernst waal (oorspr. titel ""aS merwahrende Herzensg'w uitg. Ankh-Hermes bv U ter z.j., serie Grote Klasse j 183 blz., prijs fl. 34,80 *In dezelfde serie een^',< Nederlandse uitgave1 Wolfgang Cordans Duits' taling en commentaar J Popol Vuh, het heilig'J,:* van de Maya's, 226 blz-, P 34,80) .eer dan 40 jaar na het verschijnen van het boek is „Dr. Vlimmen" nu op de film vastgelegd. Volgende week gaat de film, met Peter Faber, Monique van de Ven en Roger van Hooi in de voornaamste rollen, in première. De tijden zijn veranderd. Het verhaal van de veearts die de strijd aanbond met de conserva tieve katholieke macht hebbers in het Brabant van de jaren dertig, zal weinigen meer schokken. Het boek veroorzaakte destijds grote deining. De schrijver, mr. A. M. H. Roothaert kreeg het met name van de kant van de kerk zwaar te verduren. In de film wordt het accent trouwens anders gelegd. Producent Gerrit Visscher is van mening dat de scherpe tegenstellingen op kerkelijk gebied niet meer aanspreken. „De film wordt een ode aan de grote liefde van veearts Vlimmen voor de die ren", aldus Visscher. „Hij raakt wel verwikkeld in de dorpsroddel en de dorpspoli tiek waarin naast de pastoor lokale potentaten en kwezels een rol spelen. Wij hebben bewust gekozen voor een meer sociale en humane pro blematiek". Toch hebben Visscher en regisseur Guido Pieters ge probeerd het oorspronkelijke werk niet te verloochenen. De sfeer van het oude Bra- e film „Three Wo men" heeft het zuiden des lands nog niet gehaald. Liefhebbers kunnen deze creatie van Robert Alt man in Rotterdam in Kri- terion gaan bekijken en voor minder fanatieke bioscoopgangers kunnen we alleen maar op onze blote knietjes bidden dat „Three women" langer in Nederland blijft rouleren dan voorgaande films van Altman. Misschien helpt een stukkie in de krant wel. „Three women" is geen gemakkelijke film, maar dat hoeft ook niet. Sissy Spacek, beroemd geworden door haar rol in „Carrie", speelt een van de hoofdrollen. Ze is het onschuldig sproetig meisje Pinky Rose, dat in een be jaardentehuis in Californië gaat werken waar oudjes met behulp van warme baden in conditie worden gehouden. Daar ontmoet ze Millie Lammoreaux, een model meisje gespeeld door Shelly Duvall. Millie gedraagt zich als de vrouwen in tv-reclames en geïllustreerde tijdschriften. 2e haalt kant-en-klaar- maaltijden uit de ijskast en verwarmt ze alsof ze een ideale keukenprinses is. Van alles wat ze doet, maakt ze uitgebreid aantekeningen in een dagboek. De terugge trokken Pinky bewondert Millie mateloos en haar ideaal is ook zo te worden. Pinky gaat helemaal op in Millies wereld, maar als Mil lie geen tijd voor haar heeft omdat ze met vriend Edgar naar bed wil, voelt ze zich zo vernederd dat ze in wanhoop van het balkon springt. Na verpleging in het ziekenhuis, wordt ze naar Millies huis f ifac om Ver^er te her- stellen. De geestelijke schok js zo groot geweest dat Pin ky s gedrag totaal verandert. Met lijkt of er iets verschoven is, ze gaat helemaal als Millie doen en denkt zelfs dat ze De echte Millie l z ondertussen uit om haar te verzorgen. In een tumultueuze nacht veranderen de zaken wéér. f-en derde vrouw trekt bij Pinky en Millie in. Het is Wil- die een baby verwacht van Edgar. Deze Edgar, een stuntman in de film die te kat ïïkt' schiet zich zelf Kapot. De geboorte van de ls een ramp, maar het m.Ü- ^at is ^at vrouwen S dicht naar elkaar zijn ge- ':"^B|||R|a|BaH||BH||aB

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1978 | | pagina 6