Schoenindustrie
ziet weer
een toekomst
KrHsiS*! „GITAl\lOS BLEKEN
5SSB EEN KOPPIG VOLKJE
)R
IN.
IHOEVEN
\ult uur
vrij
uit"
Fabrikanten werken halve eeuw samen
Sociale aanpak
Sluitingen
Bloei
Aftakeling
Niet achter
Geen schuld aan de
lijdensweg van
Josef en Maria
Vlucht
Kolonies
Koppig
Zigeuners
in Spanje
hebben het
verre
van prettig
was weer eens zo'n
}ftte discussie over cul-
cultuuropvatting en
K'xurbeleidOndanks
voornemen mij koel,
stantieerd en ironisch
stellen, liet ik mij ver
in tot heftige uitspra-
Achteraf voel ik mij
l doodmoe, eenzaam en
J lijk zeer opgewonden,
ou daaruit kunnen con-
teren dat zulke discus-:
toch niet zo nutteloos
als ik altijd beweer,
Ir ik sluit de mogelijk-
niet uit dat zij juist
hun volkomen nutte-
Iheid zo opwindend zijn.
■linstens geven ze je, ais
eren niet blijken te be-
oen wat voor jou zelf
duidelijk is, het gevoel
[nu toe voor niets geleefd
nagedacht te hebben.,
ar moet je dan even aan
nnen.
f/oorlopig zoek ik de oor-
fik bij anderen. Ik discus-
erde namelijk met eeni
Re mens voor wie de ge-'
\hte, dat ideeën niet zo
Iar in realiteit omgezet
nnen worden en best eens',
|het stadium van vrijblij-
nde beschouwelijkheid
linnen blijven steken, vol-,
Tekt ondraaglijk en mo-
\l verwerpelijk is. Ik voor
Ij heb nogal sterk de nei-
ng zulke mensen te be
houwen als wezens zon-
[r enig innerlijk leven. Inj
lt geval wekte ik zijn wre-\
|I op door vraagtekens tel
aatsen bij zijn bewering,
I1 een bepaalde opvatting1
Ier cultuur uiteraard leidt
It een bepaalde cultuurpo-
Itefc en die weer tot een
araan beantwoordende
Vltuur. Voor mensen die
fat meer van actie en beleid
erwachten dan ik, is zo'n
ewering tamelijk vanzelf-',
brekend.
Ik begon met te zeggen'
^at er waarschijnlijk allang
ultuur was voordat er cul-
uurbeleid kwam en dat in
|ik geval lang niet alle cul|
uur een produkt van plan-
Ving en beleid is, zeker niet
fan het beleid van anderen
fijv. een overheid. Cultuur
rekt zich van cultuurbeleid
niet altijd iets aan en kan
:eker niet beschouwd uior-
ien als een regelrecht pro-
lukt daarvan. Een veran
dering in het beleid heeft
ian ook niet noodzakelijk
ten verandering van de cul
tuur ten gevolge. Zelfs als
10'n beleid goed en nobel is,
staat het nog vrij machte
loos tegenover de realiteit
nooit is, om even op een an
dere sector over te schake
len, de werkloosheid zo toe
genomen als onder een be
leid dat van de bestrijding
iuist daarvan programma
punt nummer één gemaakt
had. Hier barstte natuurlijk
de hel los, maar dat doet nu
niet ter zake.
En dan: van opvatting
naar beleid loopt ook geen
rechte lijn. Op de eerste
plaats zijn opvattingen en
beleid gewoonlijk niet in
dezelfde hand. A heeft be
paalde opvattingen en
voert een beleid dat daa
haaks op staat. Er kan
leen een lijn veronderste
worden van opvatting nas
beleid in het zeldzame geva
dat de bezitters daarvan de
zelfde persoon of instan
zijn. De veronderstelling
dat in een democratise
samenleving „wij allen
zitter van opvatting en 0
leid zijn, klinkt nobel, maar
is niet reëel: we worden
stuurd door een paar m
sen en verandering
komen van boven af-a
komen. En verder: wie
uit zijn opvattingen 9e
pen wordt om beleid te
ren, ontdekt al gauw dfl
opvattingen stevig aaig
past moeten worden <*a
beperkte mogelijkh^e.
het beleid brengt, °(f
iets doet, een flinke k
ming aan in de ree
dachte lijn van opvat" 9
naar realisatie. Mism
ger naturen zeggen da
machthebbers corrupt W»
ik voor mij vind aai
machteloos zijn en z'c hten
gist hebben toen ze "nen
rechte lijnen te_rdenkik
trekken. En dus ver0
mijn tegenspreker
dat de zaak zelf kem
aangaat, maar dat mj
Streber is.
Dertien december
1927 was het eindelijk
zover. De Federatie
van Nederlandse
schoenfabrikanten kon
worden opgericht.
Dank zij de inspannin
gen van Harry Man-
naerts-nu92 jaar-en
mr. Barend Jan van
Spaendonck. Dat ge
beurde in Tilburg. Dat
was toen min of meer
het centrum van die
schoenindustrie, die
vooral werkte in de
Langstraat, Oister-
wijk-Moergestel en in
en om Nijmegen.
Die Federatie, ze herdacht
gisteren haar vijftigjarig be
staan, volgde de Bond van
Schoenfabrikanten op die
precies vijfentwintig jaar -
van 1900 tot 1925 - had be
staan en was verdwenen toen
de bedrijfstak in moeilijkhe
den verkeerde.
Aan de wieg van de Fede
ratie - in 1927 - stonden de
65 schoenbedrijven van ons
land bepaald niet te dansen
van vreugde. De economi
sche toestand was voor de
Nederlandse schoenindus
trie allesbehalve rooskleurig.
Enorme partijen heel goed
kope schoenen uit Tsje-
cho-Slowakije -Bat'a bij
voorbeeld- overstroomden
ons land. Tegen die afbraak-
prijzen konden de Neder
landse fabrikaten niet op de
eigen markt gebracht wor
den.
De Federatie bewoog zich
aanvankelijk sterk op sociaal
terrein. Er kwamen allerlei
regelingen voor de industrie
tak op het gebied van de ar
beidsvoorwaarden. Van het
begin af werkte zij nauw
samen met vertegenwoordi
gers van de werknemersbon
den. In de eerste statuten van
de Federatie werd dat als eis
opgenomen. Daardoor kwam
er binnen de schoenindustrie
al vrij snel een eigen zieken
geldregeling. Er werd een
bedrijfsvereniging opgericht
en er kwam een kindertoes
lagregeling voor werknemers
met grote gezinnen. Ook
kreeg de industrietak een
wachtgeldregeling, toen de
wetgever daaraan nog geen
moment dacht.
De zware concurrentie van
goedkoop buitenlands
schoeisel dwong de Federatie
reeds in de eerste jaren van
haar bestaan zich intensief
met allerlei economische
problemen bezig te gaan
houden. Twee acties onder
streepten dat in het begin van
de dertiger jarende tijd van
de hevige economische crisis.
Er werd, ook met stickers,
propaganda gemaakt voor
schoeisel van Nederlands fa
brikaat. En de Federatie
vroeg aan de Nederlandse re
gering over te gaan tot be
perking van de invoer van
goedkoop buitenlands
schoeisel. Die eis van de Fe
deratie heeft toen nogal wat
tegenstand opgeroepen. Ons
land was immers traditioneel
voor een zo groot mogelijke
handelsvrijheid. Toen ook
andere industrietakken
vroegen om enige bescher
ming van de binnenlandse
marktpositie tegen de invoer
van goedkope produkten en
steeds meer bedrijven door
die invoeren afbrokkelden,
kwam er een invoer-crisis-
wet. Die heeft veel bijgedra
gen tot verbetering van de
economische situatie in de
schoenindustrie. Die be
drijfstak, en zij niet alleen,
leefde op in de tweede helft
van de dertiger j aren. De oor
logsdreiging was daaraan
ook niet vreemd.
In de bezettingstijd moes
ten heel wat schoenfabrieken
worden gesloten. De Duitsers
regelden de toevoer van
grondstoffen voor die indus
trie via het Rijksbureau voor
Huiden en Leder. De direc
teur van dat bureau, Ver
woerd, speelde dat knap. Hij
slaagde erin nogal wat fa
brieken min of meer in be
drijf te houden door de Duit
sers te misleiden bij de toe
wijzingen van materialen.
Die extra produktie kwam
dan op de binnenlandse,
vaak ondergrondse, markt.
Die schoenen gingen niet
naar de Duitse krijgsmacht.
Het zuiden van ons land werd
eerder bevrijd dan Neder
land ten noorden van de
grote rivieren. In dat Zuiden
stonden de meeste schoenfa
brieken, of wat ervan over
was. Er werd toen in Tilburg
een tijdelijk bureau geopend.
Dat werd geleid door de eer
der genoemde Harry Man-
naerts en A. van Gerwen, de
huidige secretaris van de Fe
deratie.
Er was van alles precies
niets. „We hadden geen hui
den, geen looistoffen", ver
telt Van Gerwen. ,,Ik begrijp
nu, na zoveel jaar, nog niet
hoe we toen toch weer aan
het draaien zijn gekomen.
Dat ging wel heel snel toen
ons land helemaal bevrijd
was. Onvoorstelbaar vlug.
Eind 1946 kon de Neder
landse regering al besluiten
de distributie van schoeisel
op te heffen. In die tijd sloeg
dat geweldig aan."
Zo'n twintig na-oorlogse
jaren - tot ongeveer 1965 -
beleefde de Nederlandse
schoenindustrie een tijdperk
van grote bloei en onstuimige
uitbreiding. De werkgele
genheid steeg er in die jaren
met sprongen. De uitvoer
Opleiding voor de schoen
industrie in Waalwijk, 25
jaar geleden. Het onder
schrift van de foto vermeldde
dat de schoenen, die de leer
lingen vervaardigden, ver
kocht werden aan weeshui
zen, verbeteringsgestichten
en soortgelijke instellingen.
Tegen een aangepast prijsje
uiteraard.
kwam op gang en groeide ge
staag. Achteraf is wel duide
lijk geworden wat daarvan
de belangrijkste oorzaken
waren.
„De mensen haalden een
grote achterstand in. Ze
kochten kleding en schoeisel
en linnengoed. Vult u maar
aan. De industrie wilde aan
die groeiende vraag voldoen
en breidde enorm uit. Toen er
voor de binnenlandse markt
overcapaciteit aan produk-
tiemogelijkheden kwam,
zocht men naar buitenlandse
markten. Ik herinner me dat
in een Frans economisch blad
toen is geschreven over „le
miracle Hollandais", het
wonder van Holland".
Veel leek in die jaren in de
schoenindustrie mogelijk.
Men begon er met een eigen
vakopleiding. Men gaf geld
om onderzoek te doen. De
Federatie had toen tweehon
derd leden. Zo'n 20.000 men
sen, waaronder de thuiswer
kers, verdienden in die in
dustrietak toen een redelijke
boterham. Rond die tak pro
fiteerden velen indirect van
de bloei, als de vele toeleve
ringsbedrijven en zij die met
de distributie waren belast.
„Het leek prachtig," aldus
Van Gerwen „maar reeds in
1958 begrepen we dat er
donkere wolken aan de
hemel gingen komen. We - de
Federatie en het inmiddels
gestichte Bedrijfschap - lie
ten toen een studie maken
van de mogelijke gevolgen
van de Europese integratie
voor de Nederlandse leder
en schoenindustrie." Die
aanpak bleek veel te statis
tisch, te theoretisch ook, uit
te vallen. Er werd door de
onderzoekers met wat prak
tische faktoren geen reke
ning gehouden. Resultaat:
nogal wat misrekeningen.
Een voorbeeld illustreert dat.
De onderzoekers hadden be
rekend# dat de invoer van
goedkoop schoeisel uit lage
loonlanden leden van de
EEG, met dertig procent zou
stijgen. In de kortste keren
bleek die stijging driehon
derd procent te zijn De on
derzoekers hadden vrijwel
nog geen ervaring met dit
soort, later heel gewoon ge
worden, structuuronderzoe
ken. „Maar de schoenindus
trie had geen houvast aan dat
rapport".
Het aftakelingsproces van
de schoenindustrie ging ge
leidelijk waarbij het tempo
zich wel versnelde. Het
speelde zich af tussen 1965 en
het begin van de zeventiger
jaren. Op het ogenblik zijn er
nog zo'n negentig schoenfa
brieken met tien of meer me
dewerkers. Er zijn 147
schoenfabrieken ingeschre-
De schoenindustrie, in Nederland en daarbuiten, heeft -
zonder zelf op grote voet te leven - haar produkten altijd
opvallend gepresenteerd.
ven. Er zitten vele eenmans
bedrijfjes onder. In de indus
trietak werken nu zo'n 5500
mensen. De afbraak lijkt
sinds enkele jaren tot stil
stand te zijn gekomen.
„Die aftakeling heeft,
kunnen we achteraf consta
teren, vele oorzaken gehad",
aldus Van Gerwen. Hoe
merkwaardig het ook klinkt,
is de stijgende welvaart er
een van. „De mansen gingen
meer geld besteden aan het
kopen van auto's, ijskasten,
teevees, huizen, noemt u
maar op. Het bestedingspa
troon veranderde snel. Dat
moest worden bezuurd door
de schoen- en kleding-in-
dustrie. Men ging massaal op
vakantie. Men ging het meer
zoeken in goedkopere schoe
nen en goedkopere kleding.
Het begrip weggooi-kleding
kwam in zwang."
Men kan die ontwikkeling
niet los zien van regelingen
binnen de EEG waardoor
traditionele handelsbelem
meringen binnen het Euro
pa-van-de-zes verdwenen.
Er kwam wél een economi
sche unie, maar de politici
verzuimden tegelijkertijd
maatregelen te nemen die
zouden leiden tot een sociale
unie. Daarvan waren binnen
de EEG juist die landen de
dupe die een uitstekend pak
ket sociale voorzieningen
hadden ontwikkeld. Neder
land niet in de laatste plaats.
Van Gerwen wijst erop dat
juist die omstandigheid nog
steeds een belangrijke rol
speelt. Ook het feit dat er
geen fiscale unie kwam,
werkte mee aan de proble
men waarin heel wat indus
trietakken in ons land - niet
alleen de schoenindustrie -
kwamen te verkeren.
Met nadruk wijst Van
Gerwen erop dat het veel ge
hoorde verhaal dat de
schoenindustrie technisch
achter was gaan lopen, geen
spoor van waarheid bevat.
„Juist die industrietak
werkte jaren nauw samen
met 's werelds grootste
schoen-onderzoekcentrum
in Engeland en had en heeft
in Waalwijk een eigen
TNO-onderzoek instituut.
Er was en is geen sprake van
een verouderd produk-
tie-apparaat."
Sinds 1974 heeft voor die
industrie de situatie zich ge
stabiliseerd. Er zijn intussen
allerlei structuur-onderzoe
ken uitgevoerd op initiatief
van de Federatie, het Bedrijf
schap en de Nederlandse her-
structurerings-maatschappij
„We proberen een marktge
richte herstructurering te
krijgen. Er zijn namelijk
marktsectoren waarin de in
dustrie het uitstekend doet,
zoals voor kinderschoenen,
of voor duurdere kwaliteits
heren- en degelijk modieus
damesschoeisel.". Van Ger
wen wijst erop dat de Neder
landse schoenindustrie „er
nog lang niet is". De stroom
van importen uit lage loon
landen houdt aan. Dreigt
zich nog uit te breiden. „Ita
lië, Oost-Europa, Hongkong,
Taiwan, Zuid-Korea vooral
en China. De industrietak
heeft alle regelingen tot her
structurering volledig ge
bruikt. Maar de echte struc
turele reorganisatie moet nu
nodig beginnen. Die moet
marktgericht zijn." Stijging
van werkgelegenheid in de
schoenindustrie zit er niet in.
Wel, als men alle zeilen bij
zet, handhaving van het
marktaandeel. „Maar dan
moet de Nederlandse rege
ring die industrietak met
haar handelspolitiek onder
steunen. Binnen de EEG
werkt de Europese confede
ratie van de schoenindustrie
aan een regeling - in navol
ging van het multi-vezel ak
koord - waardoor de impor
ten uit lage loonlanden aan
banden kunnen worden ge
legd.
„We kunnen er niet lang
meer mee wachten. Want de
Verenigde Staten, Canada en
Australië hebben die impor
ten al afgeremd. Om de eigen
schoenindustrie en de werk
gelegenheid in die bedrijven
te beschermen. Maar die lage
loonlanden hebben de over-
produktie en zijn al begon
nen de EEG-markten extra
te bewerken." Van Gerwen
stelt dat het niet de bedoeling
is alle import uit die landen
stop te zetten. Maar men
moet ze wel aan banden kun
nen leggen. Zorgelijk is dat
het nogal eens voorkomt dat
statistische studies en gege
vens over de schoenindustrie
niet kloppen met de werke
lijkheid. Onlangs nog kwam
er uit „Den Haag" een per
centage over het marktaan
deel van die industrie in
eigen land dat aanzienlijk te
laag was. Er was een beden
kelijke rekenfout gemaakt.
Dat is wel hersteld, maar het
kwaad was toen al geschied.
De gevolgen worden funest
als op grond van die soort be
rekeningen door de overheid
maatregelen worden geno
men of nagelaten. Men ver
heelt zich bij de Federatie
dan ook niet uiterst wan
trouwend te zijn geworden
als „instanties" met bereke
ningen en prognoses komen.
De crisis die de Neder
landse schoenindustrie heeft
doorgemaakt en die haar
danig heeft aangetast, staat
niet op zichzelf. Ook de
Duitse schoenindustrie
moest door dat economisch
dal heen. Daar sloot men vele
bedrijven en tiet de produk
tie verrichten in lage loon
landen. Vanuit die landen
zond men de schoenen naar
markten die winsten ople
verden. De eigen werkgele
genheid werd daardoor op
geofferd. „In Nederland pro
beren we dat anders te doen.
We pogen hier werkgelegen
heid te bewaren. Er zijn vrij
wel geen schoenfabrieken
naar lage loonlanden gegaan.
Een paar en die overplaat
singen zijn mislukt. We
tijken met wat er aan schoen
fabrieken over is nu wel door
het dal heen te zijn. Maar we
zijn er nog lang niet. De in
dustrie zelf zal nu moeten
gaan herstructureren. En de
overheid zal een handelspoli
tiek moeten voeren die die
industrietak - en nog heel
wat meer takken van nijver
heid - in staat stelt, met be
houd van de sociale verwor
venheden voor de medewer
kers, het marktaandeel in het
eigen land minstens te be
houden. De industrietak leeft
en werkt aan haar toekomst.
Dat is nu het voornaamste."
JACQUES LEVU
Koning Sindel en bijna zijn
hele volk zagen geen andere
uitweg dan de vlucht naar het
westen. Eerst, via Perzië, naar
Egypte: vandaar de Engelse en
Spaanse benaming van de zi
geuners („Gypsies" en „Gita-
nos", beiden verbasteringen
van het woord Egyptenaar).
Maar hun wil om als apart volk
met eigen wetten en leiders te
blijven leven, maakte hen tot
ongewenste gasten. Dus moes
ten zij verder zwerven. En zo
vermelden de eerste histori
sche documenten hun aan
komst, in het jaar 1417, in de
Balkan-gebieden die toen
vanuit Wenen werden gere
geerd.
Hier kwamen zij tot het in
zicht dat zij nooit als één enkel
volk in andermans land zou
den worden aanvaard. Onder
de respectieve leiding van de
drie zoons van koning Sindel -
Sindel II, Andras en Pamuel -
gingen zij uiteen in drie groe
pen. Een naar het noorden, om
zich te verspreiden over Hon
garije, Polen en Rusland; één
in het Balkan-gebied en omge
ving (voornamelijk Joegosla
vië, maar ook Roemenië en Ita
lië); en één naar het westen:
Frankrijk en Spanje. Volgens
de meest recente gegevens zijn
er vandaag de dag ongeveer 12
(Van onze correspondent)
leen van tijd tot tijd de aan
dacht opeisen, zijn zij in
ste zigeunergemeenschap her- m
bergt (meer dan 400.000), die
bovendien op vaste plaatsen is
gevestigd. Zij vereist dus con
stante aandacht. Spanje is het
enige land ter wereld waar
meer dan 90% van de zigeu
ners het zwerversleven heeft
opgegeven. Maar hun bestaan
's daar niet beter op geworden.
Zij wonen bijna zonder uit
zondering in krotten aan de
tand van grote steden of in be
paalde Andalusisehe dorpen,
tnndat de meesten ongeletterd
zlJn, treft de werkloosheid hen
nog erger dan anderen. Er is
veel veranderd sinds de zigeu
ners.ais een trots en onafhan
kelijk volk in Spanje aankwa-
inrif. "Gitanos" zijn afstam-
!an een Hindoes-
in^^M^todeXïVeeeuw
nprt leefde. De zigeu-
mTddpi 18 dan 00k> zoals
fastgesLiTT0!1*?11611* is
SDrall, L afgeleid van de
se?^^,;andeSind-streektus-
het hmi n" Hyderabad, in
hiaa ge Pakistan. Dat ge-
Sevlnenrdrinhetjaar1398 aan'
onder U°°r de Mong°len
Lenk g van Timoer-
DipurtK- nazaat van
miljoen zigeuners over de we
reld verspreid. De grootste
groepen bevinden zich in Joe
goslavië (anderhalf miljoen),
Hongarije (meer dan een half
miljoen) en Spanje (bijna een
half miljoen).
Wat de „westelijke" zigeu
ners betreft, de oudste docu
menten tonen aan, dat zij zich
overal voorstelden als afkom
stig uit Neder-Egypte.
De zigeuners begonnen hun
„Spaans avontuur" in Barce
lona waar nog altijd één van de
grootste „Gitano"-kolonies te
vinden is, maar de meesten
trokken door het zuiden van
het land: Andalusië. Daar
wonen nu ongeveer de helft
van alle Spaanse zigeuners,
vooral in en rond Granada.
Zij kwamen er destijds in
een overgangsperiode. De de
cadente en tolerante resten van
de eens zo machtige Moren-
heerschappij, waar moham
medanen, christenen en joden
samenleefden, werden juist
onder de voet gelopen door de
van geloofsijver bruisende (en
bepaald niet tolerante) Casti-
lianen. Hun „katholieke ko
ningen" Isabella en Fernando
namen in het jaar 1492 Gra
nada in.
De één zijn dood de ander
zijn brood. Dankzij deze heu
gelijke gebeurtenis kreeg Co
lumbus tenslotte zijn schepen
om Amerika te gaan ontdek
ken, maaf tegelijkertijd decre
teerden de „katholieke konin
gen" de uitwijzing van alle
heidenen uit hun gebieden.
Eerst de Arabieren en Joden,
toen nog arm in arm. In 1499
volgde het decreet tegen de zi
geuners. Zij kregen twee
maanden de tijd om een vaste
woonplaats te kiezen en zich
daar als katholieken te laten
Zigeuners op het punt om over de grens te worden gezet. Een oude historie die blijkbaar altijd
nieuw blijft.
dopen. Zo niet, dan wachtten
hen zware straffen, tot aan een
doodvonnis toe.
De „Gitanos" bleken een
koppig volkje. In de drie vol
gende eeuwen vaardgden de
Spaanse koningen elf steeds
scherpere wetten uit om hen
onder controle te krijgen. Uit
eindelijk mochten zij alleen
nog wonen in plaatsen van
meer dan 1000 inwoners, zon
der hun eigen naam, taal of
kledij te gebruiken; en moch
ten zij ook hun traditionele
zwerversberoepen niet meer
uitoefenen. Men wilde hen
dwingen om landarbeider te
worden. Pas de „verplichte
despoot" koning Carlos II
zocht in 1783 een „sociale aan
pak" van het probleem.
Zijn decreet legde de Span
jaarden uit dat de „Gitanos"
ook maar gewone stervelingen
zijn en beslist geen „vervloekt
volk'Carlos III probeerde zijn
bijgelovige onderdanen bij te
brengen, dat er geen woord
waar was van de wijdvers
preide legende dat de zigeu
ners gedwongen zijn om tot in
de eeuwigheid rond te zwer
ven, omdat hun „Egyptische"
voorvaderen aan het begin van
onze jaartelling onderdak
zouden hebben geweigerd aan
de vermoeide Jozef en Maria
op hun weg naar Bethlehem.
Daar had koning Carlos III
overigens niet veel succes mee,
want dat verhaal wordt nu nog
onder bijgelovige Spanjaarden
doorverteld. Belangrijker was
dat Carlos III de gilden open
stelde voor de zigeuners, om
een einde te maken aan de so
ciale discriminatie en hen
werkmogelijkheden te ver
schaffen. Dat is bijna zeker de
reden waarom Spanje het
enige land ter wereld was waar
verreweg de meeste zigeuners
tenslotte een vaste woon- en
werkplaats kozen. Vooral in
Andalusië maakte het dage
lijkse contact van de Span
jaarden met hun zigeunerbu-
ren grotendeels een einde aan
de vooroordelen tegen „Gita
nos" hoewel die elders in het
land wel bleven bestaan.
Pas in het laaste tiental jaren
zijn de Spaanse zigeuners zelf
begonnen om zich te organise
ren en aan te passen aan de
moderne maatschappij. Zij
hebben nu zelfs een afgevaar
digde in het parlement, een
35-jarige zigeuner uit Barce
lona. Toch zal het nog wel lang
duren voordat zij alle achter
stand weer hebben ingehaald.
I