Schoenindustrie ziet weer een toekomst KrHsiS*! „GITAl\lOS BLEKEN 5SSB EEN KOPPIG VOLKJE )R IN. IHOEVEN \ult uur vrij uit" Fabrikanten werken halve eeuw samen Sociale aanpak Sluitingen Bloei Aftakeling Niet achter Geen schuld aan de lijdensweg van Josef en Maria Vlucht Kolonies Koppig Zigeuners in Spanje hebben het verre van prettig was weer eens zo'n }ftte discussie over cul- cultuuropvatting en K'xurbeleidOndanks voornemen mij koel, stantieerd en ironisch stellen, liet ik mij ver in tot heftige uitspra- Achteraf voel ik mij l doodmoe, eenzaam en J lijk zeer opgewonden, ou daaruit kunnen con- teren dat zulke discus-: toch niet zo nutteloos als ik altijd beweer, Ir ik sluit de mogelijk- niet uit dat zij juist hun volkomen nutte- Iheid zo opwindend zijn. ■linstens geven ze je, ais eren niet blijken te be- oen wat voor jou zelf duidelijk is, het gevoel [nu toe voor niets geleefd nagedacht te hebben., ar moet je dan even aan nnen. f/oorlopig zoek ik de oor- fik bij anderen. Ik discus- erde namelijk met eeni Re mens voor wie de ge-' \hte, dat ideeën niet zo Iar in realiteit omgezet nnen worden en best eens', |het stadium van vrijblij- nde beschouwelijkheid linnen blijven steken, vol-, Tekt ondraaglijk en mo- \l verwerpelijk is. Ik voor Ij heb nogal sterk de nei- ng zulke mensen te be houwen als wezens zon- [r enig innerlijk leven. Inj lt geval wekte ik zijn wre-\ |I op door vraagtekens tel aatsen bij zijn bewering, I1 een bepaalde opvatting1 Ier cultuur uiteraard leidt It een bepaalde cultuurpo- Itefc en die weer tot een araan beantwoordende Vltuur. Voor mensen die fat meer van actie en beleid erwachten dan ik, is zo'n ewering tamelijk vanzelf-', brekend. Ik begon met te zeggen' ^at er waarschijnlijk allang ultuur was voordat er cul- uurbeleid kwam en dat in |ik geval lang niet alle cul| uur een produkt van plan- Ving en beleid is, zeker niet fan het beleid van anderen fijv. een overheid. Cultuur rekt zich van cultuurbeleid niet altijd iets aan en kan :eker niet beschouwd uior- ien als een regelrecht pro- lukt daarvan. Een veran dering in het beleid heeft ian ook niet noodzakelijk ten verandering van de cul tuur ten gevolge. Zelfs als 10'n beleid goed en nobel is, staat het nog vrij machte loos tegenover de realiteit nooit is, om even op een an dere sector over te schake len, de werkloosheid zo toe genomen als onder een be leid dat van de bestrijding iuist daarvan programma punt nummer één gemaakt had. Hier barstte natuurlijk de hel los, maar dat doet nu niet ter zake. En dan: van opvatting naar beleid loopt ook geen rechte lijn. Op de eerste plaats zijn opvattingen en beleid gewoonlijk niet in dezelfde hand. A heeft be paalde opvattingen en voert een beleid dat daa haaks op staat. Er kan leen een lijn veronderste worden van opvatting nas beleid in het zeldzame geva dat de bezitters daarvan de zelfde persoon of instan zijn. De veronderstelling dat in een democratise samenleving „wij allen zitter van opvatting en 0 leid zijn, klinkt nobel, maar is niet reëel: we worden stuurd door een paar m sen en verandering komen van boven af-a komen. En verder: wie uit zijn opvattingen 9e pen wordt om beleid te ren, ontdekt al gauw dfl opvattingen stevig aaig past moeten worden <*a beperkte mogelijkh^e. het beleid brengt, °(f iets doet, een flinke k ming aan in de ree dachte lijn van opvat" 9 naar realisatie. Mism ger naturen zeggen da machthebbers corrupt W» ik voor mij vind aai machteloos zijn en z'c hten gist hebben toen ze "nen rechte lijnen te_rdenkik trekken. En dus ver0 mijn tegenspreker dat de zaak zelf kem aangaat, maar dat mj Streber is. Dertien december 1927 was het eindelijk zover. De Federatie van Nederlandse schoenfabrikanten kon worden opgericht. Dank zij de inspannin gen van Harry Man- naerts-nu92 jaar-en mr. Barend Jan van Spaendonck. Dat ge beurde in Tilburg. Dat was toen min of meer het centrum van die schoenindustrie, die vooral werkte in de Langstraat, Oister- wijk-Moergestel en in en om Nijmegen. Die Federatie, ze herdacht gisteren haar vijftigjarig be staan, volgde de Bond van Schoenfabrikanten op die precies vijfentwintig jaar - van 1900 tot 1925 - had be staan en was verdwenen toen de bedrijfstak in moeilijkhe den verkeerde. Aan de wieg van de Fede ratie - in 1927 - stonden de 65 schoenbedrijven van ons land bepaald niet te dansen van vreugde. De economi sche toestand was voor de Nederlandse schoenindus trie allesbehalve rooskleurig. Enorme partijen heel goed kope schoenen uit Tsje- cho-Slowakije -Bat'a bij voorbeeld- overstroomden ons land. Tegen die afbraak- prijzen konden de Neder landse fabrikaten niet op de eigen markt gebracht wor den. De Federatie bewoog zich aanvankelijk sterk op sociaal terrein. Er kwamen allerlei regelingen voor de industrie tak op het gebied van de ar beidsvoorwaarden. Van het begin af werkte zij nauw samen met vertegenwoordi gers van de werknemersbon den. In de eerste statuten van de Federatie werd dat als eis opgenomen. Daardoor kwam er binnen de schoenindustrie al vrij snel een eigen zieken geldregeling. Er werd een bedrijfsvereniging opgericht en er kwam een kindertoes lagregeling voor werknemers met grote gezinnen. Ook kreeg de industrietak een wachtgeldregeling, toen de wetgever daaraan nog geen moment dacht. De zware concurrentie van goedkoop buitenlands schoeisel dwong de Federatie reeds in de eerste jaren van haar bestaan zich intensief met allerlei economische problemen bezig te gaan houden. Twee acties onder streepten dat in het begin van de dertiger jarende tijd van de hevige economische crisis. Er werd, ook met stickers, propaganda gemaakt voor schoeisel van Nederlands fa brikaat. En de Federatie vroeg aan de Nederlandse re gering over te gaan tot be perking van de invoer van goedkoop buitenlands schoeisel. Die eis van de Fe deratie heeft toen nogal wat tegenstand opgeroepen. Ons land was immers traditioneel voor een zo groot mogelijke handelsvrijheid. Toen ook andere industrietakken vroegen om enige bescher ming van de binnenlandse marktpositie tegen de invoer van goedkope produkten en steeds meer bedrijven door die invoeren afbrokkelden, kwam er een invoer-crisis- wet. Die heeft veel bijgedra gen tot verbetering van de economische situatie in de schoenindustrie. Die be drijfstak, en zij niet alleen, leefde op in de tweede helft van de dertiger j aren. De oor logsdreiging was daaraan ook niet vreemd. In de bezettingstijd moes ten heel wat schoenfabrieken worden gesloten. De Duitsers regelden de toevoer van grondstoffen voor die indus trie via het Rijksbureau voor Huiden en Leder. De direc teur van dat bureau, Ver woerd, speelde dat knap. Hij slaagde erin nogal wat fa brieken min of meer in be drijf te houden door de Duit sers te misleiden bij de toe wijzingen van materialen. Die extra produktie kwam dan op de binnenlandse, vaak ondergrondse, markt. Die schoenen gingen niet naar de Duitse krijgsmacht. Het zuiden van ons land werd eerder bevrijd dan Neder land ten noorden van de grote rivieren. In dat Zuiden stonden de meeste schoenfa brieken, of wat ervan over was. Er werd toen in Tilburg een tijdelijk bureau geopend. Dat werd geleid door de eer der genoemde Harry Man- naerts en A. van Gerwen, de huidige secretaris van de Fe deratie. Er was van alles precies niets. „We hadden geen hui den, geen looistoffen", ver telt Van Gerwen. ,,Ik begrijp nu, na zoveel jaar, nog niet hoe we toen toch weer aan het draaien zijn gekomen. Dat ging wel heel snel toen ons land helemaal bevrijd was. Onvoorstelbaar vlug. Eind 1946 kon de Neder landse regering al besluiten de distributie van schoeisel op te heffen. In die tijd sloeg dat geweldig aan." Zo'n twintig na-oorlogse jaren - tot ongeveer 1965 - beleefde de Nederlandse schoenindustrie een tijdperk van grote bloei en onstuimige uitbreiding. De werkgele genheid steeg er in die jaren met sprongen. De uitvoer Opleiding voor de schoen industrie in Waalwijk, 25 jaar geleden. Het onder schrift van de foto vermeldde dat de schoenen, die de leer lingen vervaardigden, ver kocht werden aan weeshui zen, verbeteringsgestichten en soortgelijke instellingen. Tegen een aangepast prijsje uiteraard. kwam op gang en groeide ge staag. Achteraf is wel duide lijk geworden wat daarvan de belangrijkste oorzaken waren. „De mensen haalden een grote achterstand in. Ze kochten kleding en schoeisel en linnengoed. Vult u maar aan. De industrie wilde aan die groeiende vraag voldoen en breidde enorm uit. Toen er voor de binnenlandse markt overcapaciteit aan produk- tiemogelijkheden kwam, zocht men naar buitenlandse markten. Ik herinner me dat in een Frans economisch blad toen is geschreven over „le miracle Hollandais", het wonder van Holland". Veel leek in die jaren in de schoenindustrie mogelijk. Men begon er met een eigen vakopleiding. Men gaf geld om onderzoek te doen. De Federatie had toen tweehon derd leden. Zo'n 20.000 men sen, waaronder de thuiswer kers, verdienden in die in dustrietak toen een redelijke boterham. Rond die tak pro fiteerden velen indirect van de bloei, als de vele toeleve ringsbedrijven en zij die met de distributie waren belast. „Het leek prachtig," aldus Van Gerwen „maar reeds in 1958 begrepen we dat er donkere wolken aan de hemel gingen komen. We - de Federatie en het inmiddels gestichte Bedrijfschap - lie ten toen een studie maken van de mogelijke gevolgen van de Europese integratie voor de Nederlandse leder en schoenindustrie." Die aanpak bleek veel te statis tisch, te theoretisch ook, uit te vallen. Er werd door de onderzoekers met wat prak tische faktoren geen reke ning gehouden. Resultaat: nogal wat misrekeningen. Een voorbeeld illustreert dat. De onderzoekers hadden be rekend# dat de invoer van goedkoop schoeisel uit lage loonlanden leden van de EEG, met dertig procent zou stijgen. In de kortste keren bleek die stijging driehon derd procent te zijn De on derzoekers hadden vrijwel nog geen ervaring met dit soort, later heel gewoon ge worden, structuuronderzoe ken. „Maar de schoenindus trie had geen houvast aan dat rapport". Het aftakelingsproces van de schoenindustrie ging ge leidelijk waarbij het tempo zich wel versnelde. Het speelde zich af tussen 1965 en het begin van de zeventiger jaren. Op het ogenblik zijn er nog zo'n negentig schoenfa brieken met tien of meer me dewerkers. Er zijn 147 schoenfabrieken ingeschre- De schoenindustrie, in Nederland en daarbuiten, heeft - zonder zelf op grote voet te leven - haar produkten altijd opvallend gepresenteerd. ven. Er zitten vele eenmans bedrijfjes onder. In de indus trietak werken nu zo'n 5500 mensen. De afbraak lijkt sinds enkele jaren tot stil stand te zijn gekomen. „Die aftakeling heeft, kunnen we achteraf consta teren, vele oorzaken gehad", aldus Van Gerwen. Hoe merkwaardig het ook klinkt, is de stijgende welvaart er een van. „De mansen gingen meer geld besteden aan het kopen van auto's, ijskasten, teevees, huizen, noemt u maar op. Het bestedingspa troon veranderde snel. Dat moest worden bezuurd door de schoen- en kleding-in- dustrie. Men ging massaal op vakantie. Men ging het meer zoeken in goedkopere schoe nen en goedkopere kleding. Het begrip weggooi-kleding kwam in zwang." Men kan die ontwikkeling niet los zien van regelingen binnen de EEG waardoor traditionele handelsbelem meringen binnen het Euro pa-van-de-zes verdwenen. Er kwam wél een economi sche unie, maar de politici verzuimden tegelijkertijd maatregelen te nemen die zouden leiden tot een sociale unie. Daarvan waren binnen de EEG juist die landen de dupe die een uitstekend pak ket sociale voorzieningen hadden ontwikkeld. Neder land niet in de laatste plaats. Van Gerwen wijst erop dat juist die omstandigheid nog steeds een belangrijke rol speelt. Ook het feit dat er geen fiscale unie kwam, werkte mee aan de proble men waarin heel wat indus trietakken in ons land - niet alleen de schoenindustrie - kwamen te verkeren. Met nadruk wijst Van Gerwen erop dat het veel ge hoorde verhaal dat de schoenindustrie technisch achter was gaan lopen, geen spoor van waarheid bevat. „Juist die industrietak werkte jaren nauw samen met 's werelds grootste schoen-onderzoekcentrum in Engeland en had en heeft in Waalwijk een eigen TNO-onderzoek instituut. Er was en is geen sprake van een verouderd produk- tie-apparaat." Sinds 1974 heeft voor die industrie de situatie zich ge stabiliseerd. Er zijn intussen allerlei structuur-onderzoe ken uitgevoerd op initiatief van de Federatie, het Bedrijf schap en de Nederlandse her- structurerings-maatschappij „We proberen een marktge richte herstructurering te krijgen. Er zijn namelijk marktsectoren waarin de in dustrie het uitstekend doet, zoals voor kinderschoenen, of voor duurdere kwaliteits heren- en degelijk modieus damesschoeisel.". Van Ger wen wijst erop dat de Neder landse schoenindustrie „er nog lang niet is". De stroom van importen uit lage loon landen houdt aan. Dreigt zich nog uit te breiden. „Ita lië, Oost-Europa, Hongkong, Taiwan, Zuid-Korea vooral en China. De industrietak heeft alle regelingen tot her structurering volledig ge bruikt. Maar de echte struc turele reorganisatie moet nu nodig beginnen. Die moet marktgericht zijn." Stijging van werkgelegenheid in de schoenindustrie zit er niet in. Wel, als men alle zeilen bij zet, handhaving van het marktaandeel. „Maar dan moet de Nederlandse rege ring die industrietak met haar handelspolitiek onder steunen. Binnen de EEG werkt de Europese confede ratie van de schoenindustrie aan een regeling - in navol ging van het multi-vezel ak koord - waardoor de impor ten uit lage loonlanden aan banden kunnen worden ge legd. „We kunnen er niet lang meer mee wachten. Want de Verenigde Staten, Canada en Australië hebben die impor ten al afgeremd. Om de eigen schoenindustrie en de werk gelegenheid in die bedrijven te beschermen. Maar die lage loonlanden hebben de over- produktie en zijn al begon nen de EEG-markten extra te bewerken." Van Gerwen stelt dat het niet de bedoeling is alle import uit die landen stop te zetten. Maar men moet ze wel aan banden kun nen leggen. Zorgelijk is dat het nogal eens voorkomt dat statistische studies en gege vens over de schoenindustrie niet kloppen met de werke lijkheid. Onlangs nog kwam er uit „Den Haag" een per centage over het marktaan deel van die industrie in eigen land dat aanzienlijk te laag was. Er was een beden kelijke rekenfout gemaakt. Dat is wel hersteld, maar het kwaad was toen al geschied. De gevolgen worden funest als op grond van die soort be rekeningen door de overheid maatregelen worden geno men of nagelaten. Men ver heelt zich bij de Federatie dan ook niet uiterst wan trouwend te zijn geworden als „instanties" met bereke ningen en prognoses komen. De crisis die de Neder landse schoenindustrie heeft doorgemaakt en die haar danig heeft aangetast, staat niet op zichzelf. Ook de Duitse schoenindustrie moest door dat economisch dal heen. Daar sloot men vele bedrijven en tiet de produk tie verrichten in lage loon landen. Vanuit die landen zond men de schoenen naar markten die winsten ople verden. De eigen werkgele genheid werd daardoor op geofferd. „In Nederland pro beren we dat anders te doen. We pogen hier werkgelegen heid te bewaren. Er zijn vrij wel geen schoenfabrieken naar lage loonlanden gegaan. Een paar en die overplaat singen zijn mislukt. We tijken met wat er aan schoen fabrieken over is nu wel door het dal heen te zijn. Maar we zijn er nog lang niet. De in dustrie zelf zal nu moeten gaan herstructureren. En de overheid zal een handelspoli tiek moeten voeren die die industrietak - en nog heel wat meer takken van nijver heid - in staat stelt, met be houd van de sociale verwor venheden voor de medewer kers, het marktaandeel in het eigen land minstens te be houden. De industrietak leeft en werkt aan haar toekomst. Dat is nu het voornaamste." JACQUES LEVU Koning Sindel en bijna zijn hele volk zagen geen andere uitweg dan de vlucht naar het westen. Eerst, via Perzië, naar Egypte: vandaar de Engelse en Spaanse benaming van de zi geuners („Gypsies" en „Gita- nos", beiden verbasteringen van het woord Egyptenaar). Maar hun wil om als apart volk met eigen wetten en leiders te blijven leven, maakte hen tot ongewenste gasten. Dus moes ten zij verder zwerven. En zo vermelden de eerste histori sche documenten hun aan komst, in het jaar 1417, in de Balkan-gebieden die toen vanuit Wenen werden gere geerd. Hier kwamen zij tot het in zicht dat zij nooit als één enkel volk in andermans land zou den worden aanvaard. Onder de respectieve leiding van de drie zoons van koning Sindel - Sindel II, Andras en Pamuel - gingen zij uiteen in drie groe pen. Een naar het noorden, om zich te verspreiden over Hon garije, Polen en Rusland; één in het Balkan-gebied en omge ving (voornamelijk Joegosla vië, maar ook Roemenië en Ita lië); en één naar het westen: Frankrijk en Spanje. Volgens de meest recente gegevens zijn er vandaag de dag ongeveer 12 (Van onze correspondent) leen van tijd tot tijd de aan dacht opeisen, zijn zij in ste zigeunergemeenschap her- m bergt (meer dan 400.000), die bovendien op vaste plaatsen is gevestigd. Zij vereist dus con stante aandacht. Spanje is het enige land ter wereld waar meer dan 90% van de zigeu ners het zwerversleven heeft opgegeven. Maar hun bestaan 's daar niet beter op geworden. Zij wonen bijna zonder uit zondering in krotten aan de tand van grote steden of in be paalde Andalusisehe dorpen, tnndat de meesten ongeletterd zlJn, treft de werkloosheid hen nog erger dan anderen. Er is veel veranderd sinds de zigeu ners.ais een trots en onafhan kelijk volk in Spanje aankwa- inrif. "Gitanos" zijn afstam- !an een Hindoes- in^^M^todeXïVeeeuw nprt leefde. De zigeu- mTddpi 18 dan 00k> zoals fastgesLiTT0!1*?11611* is SDrall, L afgeleid van de se?^^,;andeSind-streektus- het hmi n" Hyderabad, in hiaa ge Pakistan. Dat ge- Sevlnenrdrinhetjaar1398 aan' onder U°°r de Mong°len Lenk g van Timoer- DipurtK- nazaat van miljoen zigeuners over de we reld verspreid. De grootste groepen bevinden zich in Joe goslavië (anderhalf miljoen), Hongarije (meer dan een half miljoen) en Spanje (bijna een half miljoen). Wat de „westelijke" zigeu ners betreft, de oudste docu menten tonen aan, dat zij zich overal voorstelden als afkom stig uit Neder-Egypte. De zigeuners begonnen hun „Spaans avontuur" in Barce lona waar nog altijd één van de grootste „Gitano"-kolonies te vinden is, maar de meesten trokken door het zuiden van het land: Andalusië. Daar wonen nu ongeveer de helft van alle Spaanse zigeuners, vooral in en rond Granada. Zij kwamen er destijds in een overgangsperiode. De de cadente en tolerante resten van de eens zo machtige Moren- heerschappij, waar moham medanen, christenen en joden samenleefden, werden juist onder de voet gelopen door de van geloofsijver bruisende (en bepaald niet tolerante) Casti- lianen. Hun „katholieke ko ningen" Isabella en Fernando namen in het jaar 1492 Gra nada in. De één zijn dood de ander zijn brood. Dankzij deze heu gelijke gebeurtenis kreeg Co lumbus tenslotte zijn schepen om Amerika te gaan ontdek ken, maaf tegelijkertijd decre teerden de „katholieke konin gen" de uitwijzing van alle heidenen uit hun gebieden. Eerst de Arabieren en Joden, toen nog arm in arm. In 1499 volgde het decreet tegen de zi geuners. Zij kregen twee maanden de tijd om een vaste woonplaats te kiezen en zich daar als katholieken te laten Zigeuners op het punt om over de grens te worden gezet. Een oude historie die blijkbaar altijd nieuw blijft. dopen. Zo niet, dan wachtten hen zware straffen, tot aan een doodvonnis toe. De „Gitanos" bleken een koppig volkje. In de drie vol gende eeuwen vaardgden de Spaanse koningen elf steeds scherpere wetten uit om hen onder controle te krijgen. Uit eindelijk mochten zij alleen nog wonen in plaatsen van meer dan 1000 inwoners, zon der hun eigen naam, taal of kledij te gebruiken; en moch ten zij ook hun traditionele zwerversberoepen niet meer uitoefenen. Men wilde hen dwingen om landarbeider te worden. Pas de „verplichte despoot" koning Carlos II zocht in 1783 een „sociale aan pak" van het probleem. Zijn decreet legde de Span jaarden uit dat de „Gitanos" ook maar gewone stervelingen zijn en beslist geen „vervloekt volk'Carlos III probeerde zijn bijgelovige onderdanen bij te brengen, dat er geen woord waar was van de wijdvers preide legende dat de zigeu ners gedwongen zijn om tot in de eeuwigheid rond te zwer ven, omdat hun „Egyptische" voorvaderen aan het begin van onze jaartelling onderdak zouden hebben geweigerd aan de vermoeide Jozef en Maria op hun weg naar Bethlehem. Daar had koning Carlos III overigens niet veel succes mee, want dat verhaal wordt nu nog onder bijgelovige Spanjaarden doorverteld. Belangrijker was dat Carlos III de gilden open stelde voor de zigeuners, om een einde te maken aan de so ciale discriminatie en hen werkmogelijkheden te ver schaffen. Dat is bijna zeker de reden waarom Spanje het enige land ter wereld was waar verreweg de meeste zigeuners tenslotte een vaste woon- en werkplaats kozen. Vooral in Andalusië maakte het dage lijkse contact van de Span jaarden met hun zigeunerbu- ren grotendeels een einde aan de vooroordelen tegen „Gita nos" hoewel die elders in het land wel bleven bestaan. Pas in het laaste tiental jaren zijn de Spaanse zigeuners zelf begonnen om zich te organise ren en aan te passen aan de moderne maatschappij. Zij hebben nu zelfs een afgevaar digde in het parlement, een 35-jarige zigeuner uit Barce lona. Toch zal het nog wel lang duren voordat zij alle achter stand weer hebben ingehaald. I

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1978 | | pagina 27