Bent u ook zo'n type? HEINRICH HEINE WAS VOOR ALLES EEN JOODS DICHTER Kijkboeken, die vooral achterom laten kijken KANTTEKENINGEN BIJ PUBUKAT1ES kunst cultuur •DR MEYER FRIEDMAN EN DR RAY H. ROSENMAN: BENT U TYPE A? (uitg. Lui- tingh f 19.90) Over de oorzaken van volks ziekte nummer één, het hartin farct, is al heel wat nagedacht en geschreven. De schrijvers van dit boek )Type A Beha viour and your heart) zeggen samenvattend: Het kan best zijn dat overtollig cholestorol, verkeerd eten, roken e.d. in vloed hebben op hetbevorde- ren van een zogenaamde coro- nairsclerose, maar de voornaamste- en meestal ver- ontachtzaamde oorzaak is het type-A zijn. Wat is dat? Dit type wordt niet gedekt door het begrip „managerziekte". Het gedrag stype A wordt gekenmerkt door een patroon van psychi sche spanningen, veroorzaakt door op een agressieve manier in een chronische, onophoude lijke strijd in steeds minder tijd steeds meer te willen pres teren. Geen psychose of complex van zorgen, angsten, fobieën of obsessies derhalve, maar een sociaal aanvaardbare dikwijls zelfs geprezen- vorm van conflict! Dit gedragspa troon wordt meestal zeer goed gecamoufleerd. De schrijvers werken dit uitvoerig uit. Hun bevindingen zijn door talrijke onderzoeken gestaafd. Deze bevindingen en hun bewerkin gen maken een vertrouwde en zeer acceptabele indruk. Na een heldere uiteenzetting over de aard van hartziekten, werken zij het type-A- syndroom (de haast-manie; het nooit geen tijd hebben-manie) uit en doen een aantal stelre gels (in dit verband ongelukkig „driloefeningen" genoemd) aan de hand om de haast- manie en de daarmee samen hangende gevoelens van vijan digheid de baas te worden end de mentaliteit te verbeteren. Het boek wordt gepresen teerd onder de slagzin „Het kan uw leven redden". Ook als we dit verkoop argument ter zijde laten bieden de 270 pagi na's voldoende serieuze stof om over na te denken en zinvolle conclusies uit te trek ken. H.E. Wat is de meest effektieve manier om fabriek A. van polder X. naar industrieterrein Y. te krijgen? Hoe kunnen we de autoriteiten ervan doordringen dat vliegveld D. in het open landbouwgebied niet nodig is en dat een uitbrei ding van vliegveld S. ook volstaat? Hoe maken we stede ling Jan en dorpeling Piet duidelijk dat ze hun gezin maar met maximaal twee kinderen mogen uitbreiden? En hoe brengen we minister W. aan zijn verstand dat hij nu einde lijk de auto eens moet aanpakken, in plaats van het open baar vervoer te halveren? Ze konden tot een zeker aan zien geraken als ze geluk, dat wil zeggen geld hadden. Maar 't waren geen volwaardige me deburgers en wanneer ook Heine zich conformeert aan de algemene bekeringsdrift van zijn geloofsgenoten in die da gen, dan is dat vooral omdat alleen op die manier de uni versitaire aula's en katheders voor hem en andere joden be reikbaar waren. Natuurlijk vrat een derge lijke situatie aan de joden en het jodendom zelf. Hun gods dienst was, zoals elke andere, eraan toe een uiterlijke vor mendienst te worden, waaraan de meest ontwikkelden en vooruitstrevenden zich wilden ontworstelen. Men vergisse zich niet: Heine was verre van assimilant. Was hij dat ge weest, dan had hij - want dan had hij zich ook politiek wel bij de Pruisische stand van zaken neergelegd - zich geen vrijwil lige ballingschap behoeven op te leggen. Maar Heine heeft z'n jood-zijn en de relatie tussen jodendom en andere levensbe schouwingen tot het laatst toe inzet van zijn dichterlijke ar beid gemaakt, zoals Ruth Wolf aantoont. En hoewel Heine dus geen assimilant, maar wel een cosmopoliet was, heeft hij de joden daar gezocht waar ze dat noodgedwongen het zuiverst waren gebleven: in de sterf bedden van het door zijn rijke oom Salomon gestichte Israëli sche ziekenhuis van Hamburg, in de getto's van Pruisisch Po len, waarvan hij getuigt: „De Poolse jood met z'n vuile bont jas, z'n bevolkte baard en z'n smousentaal is me altijd nog liever dan menigeen in al zijn staatspapieren heerlijkheid". Een dergelijk citaat duidt al op de gespleten persoonlijk heid van een man die tegelijk een oprecht levensgenieter was. Maar Heine weet ook zichzelf te verzaken. Dat blijkt uit zijn uitlatingen over het - we leven in de tij d van Marx en Engels - opkomende socialis me, dat toen nog vaak als communisme werd aangeduid. Eigenlijk verzet zijn romanti sche aard zich tegen een wat kil aandoende, rationele maatschappij-ordening zoals socialisten en communisten voorstaan. Zijn innerlijke solidariteit met de verworpenen der aarde - waartoe hij langzamerhand zelf ook behoorde - vindt men terug in z'n uitspraak dat in een communistisch bestel, waarin voorrang wordt gege ven aan de vervulling van ma teriële behoeften omdat zulks voorwaarde is voor het werke lijk beleven van geestelijke waarden, het mogelijk kan zijn dat het papier waarop zijn ver zen zijn gedrukt wordt ge bruikt om koffie in te verpak ken. Maar, laat hij erop volgen, wanneer op die manier de armen óók koffie kunnen drin ken, heb ik er vrede mee. Dat is Heine ten voeten uit. Nogmaals: een andere, diepere Heine dan wij hem hebben leren kennen. En dat alles weten we nu dank zij de gave, doorleefde studie van Ruth Wolf. JOOP BARTMAN Ruth Wolf: Heinrich Heine (uitg. Kosmos, Amsterdam: f 21.50). Het afgelopen jaar is een goed kijkboekenjaar geweest. Vooral de Uitgeverij Elsevier heeft de markt van een in drukwekkende reeks foto albums voorzien. In 1975 werd daarmee al begonnen toen „Nederland wat ben je nog mooi" en „Kijk op Amster dam' verschenen. In de tweede helft van 1976 kwamen daar drie delen uit een serie „Kijk op Nederland" en „Nederland toen en nu" bij. Voor laatstgenoemde titel werd weer een flinke greep ge daan in de twee jaar geleden ontdekte verzameling van tweeduizend glasnegatieven van het werk van B.F. Eilers, een der pioniers van de Neder landse fotografie. Daaruit bracht Elsevier al eerder een bloemlezing, het ook door ons besproken „Destijds in Neder land". Voor het nieuwe deel werd een andere opzet geko zen. Naast de meestal rond de eeuwwisseling of in het begin van onze eeuw genomen foto's van Bernard Eilers werd een beeld van de hedendaagse si tuatie van hetzelfde onder werp geplaatst, gezien door de camera van de in 1948 geboren Con Mönnich. Nico Scheep- maker leverde een tekst waarin zijn universele feiten kennis en belezenheid gelijk op gaan met zijn doeltreffende schrijftrant. Ter illustratie hierbij twee platen uit het boek, de Am sterdamse Herengracht rond 1900 en in 1976, die de omwen teling welke zich in de krap driekwart eeuw in het Westeu- ropese menselijk bestaan vol trok veelzeggender tot uit drukking brengen dan welke verhandeling ook. De perma nentie van de huizen en de bomen maar vooral van het water kan ons daarbij tot troost strekken. Van de eerste drie delen van de serie „Kijk op Nederland" zijn we persoonlijk niet koud of warm geworden. Natuur lijk, het zijn wat je noemt „rij ke" uitgaven, briljante kleu rendruk, mooie lay-out, veel informatie, kortom een lust voor veler oog. Maar wat ons hindert is die nadrukkelijke eenzijdigheid van deze inven tarisatie van alles wat als mo nument staat aangemerkt. Kerken, kloosters en kapellen, vestingen en forten, grachten huizen en gevelstenen, torens en kastelen: als 't maar oud is, is 't ook mooi of belangrijk, zo lijken de samenstellers te heb ben gedacht. Maar 't is tegelij kertijd een soort toeristisch handboek, al kun je 't dan niet in je binnenzak steken. Nu vinden we dat de redacteur Tom Bouws tekort is geschoten door een kijk op ons land te geven alsof 't één groot histo risch openluchtmuseum is. Want er zijn heel wat eige ntijdse gebouwen die om aller lei redenen tenminste evenveel liefderijke aandacht verdienen als de etalagestukken uit de schatkamer van het verleden. Nu wemelt 't van de klok-, hals- en trapgeveltjes, maar zo'n stuk gave architectuur als Rietveld in Utrecht met het Schröderhuis neerzette staat niet te boek. Als je heel goed zoekt vind je in „Kijk op Noord-Holland" een afbeel ding van Dudoks Hilversumse raadhuis. Merkelbachs nabij gelegen studiogebouwen ont breken en ook naar een paar geslaagde voorbeelden van Ju gendstil zoek je vergeefs, hoe wel bijvoorbeeld het Haar lemse station om die reden op de monumentenlijst is ge plaatst. Merkwaardig genoeg slipt er wel zo nu en dan een plaatje van een modern beeldje tussendoor, zoals dat van Anne Frank te Utrecht en het Hilde- brandmonument in de Haar lemmer Hout. Het is te hopen dat de sa menstellers de tijd welke hen nog rest gebruiken om de vol gende delen een wat bredere inhoud te geven. De serie kan er slechts waardevoller door worden. Ter informatie: Zee land verschijnt in mei 1977, Noord-Brabant in augustus van het volgende jaar. JOOP BARTMAN Eilers! Mönnich/Scheepmak: Nederland toen en nu; f 29,50; Tom Bouws: Kijk op Neder land (Overijssel, Utrecht, Noord-Holland) 29,50 per deel; uitg. Elsevier). Dank zij de literatuurlessen van het voortgezet onderwijs leeft Heinrich Heine in de her innering van de meesten voort als een romantisch en dus on gelukkig dichter, wiens be staan met een ellendig ziekbed en dood op een Parijse matras werd afgesloten. Dat beeld is op zichzelf niet geheel onjuist, maar het is wel in hoge mate onvolledig. Dat weten we sinds het ronduit briljante werkje dat Ruth Wolf aan de dichter van „Du bist wie eine Blume" wijdde van de pers kwam. De voorafgaande mededeling is in wezen ook al weer niet correct. Ruth Wolf heeft 't weinig over de man van „Dichterliebe" en des te meer over de jood Harry Heine. Ze heeft 't over zijn onvoltooide roman „Der Rabbi von Bache- rach", waarmee hij eigenlijk z'n leven lang is bezig geweest. Dat boek, dat fragment, is namelijk kenmerkend voor de gespleten situatie waarin de joden in Duitsland - al bestond dat in staatkundige zin toen nog niet - in het begin van de negentiende eeuw verkeerden. De verwijzing op de achter flap, dat dit boek bestemd is zowel voor studenten of afge studeerden in één van de nieuwe milieuvakken als voor allen die werkzaam of aktief zijn bij overheid, in indus trieën of in milieugroeperin gen, is in dit geval zeker te recht. Een zo moeilijk onder werp als de chemie zo duidelijk uiteenzetten en relateren aan andere vakterreinen is een prestatie, die navolging ver dient. Zo komen we dan op het laatste milieuboek, dat onze redactie ter recensie is aange boden: „ONZE ENERGIE- HONGER" (uitg. Manteau - Brussel, 1975, 25) van MI CHEL GRENON. Het is na tuurlijk onbehoorlijk iemand aan te vallen, die op het omslag van zijn boek als één van 'de zeldzame Europese experts op het gebied van nucleaire reac tors met vloeibare brandstof wordt aangekondigd, maar zijn schrijfstijl moet zo belab berd zijn dat zelfs de Neder landse vertaalster er geen wijs uit heeft gekund. Voor de rest: gegoochel met niet- controleerbare cijfers van niet te voorspellen ontwikkelingen (hoe lang doen we nog met onze aardolie, ons aardgas, onze steenkool), bekende kreten (er is geen energiecrisis) en andere waar- of onwaarheden, die elke ex-adjunct-directeur van Petten of andere energie- deskundoloog vrijelijk kan spuien. Het feit dat ook in dit boek nauwelijks weer plaats wordt ingeruimd voor bijvoor beeld zonne-energie (dat de afgelopen jaren in subsidies voor nieuw energie-onderzoek al evenmin rijk is bedeeld) doet ons even teruggrijpen naar een vorige alinea in dit artikel: de trend om milieukunde (in dit geval energiekunde) als een puur-wetenschappelijke aan gelegenheid te beschouwen. Een groep jongeren uit Leu ven en omgeving heeft zich jaren geleden al eens in alge mene zin over dit probleem ge bogen. De conclusie was, dat de wetenschap nog te vaak maatschappij-bestendiger is, bestaande maatschappelijke en politieke strukturen in stand houdt. Dat het studenten van een universiteit waren die dit constateerden, stemt hoop vol. FRANS BOOGAARD Er vallen natuurlijk nog meer redenen te bedenken, maar dit zijn de twee voor naamste. Het is daarom des te opvallender, dat nu plotseling PROF. DR. D.J. KUENEN alle milieu-activisten het Ei van Columbus aan de hand doet: introduceer een nieuwe term (orthobionomie); schrijf, res pectievelijk lees er een dikke pil vol moeilijke woorden over en niets staat de Grote Menta liteitsverandering nog in de weg. Van de Universiteiten (en dan nog van de Bèta's!) de vic torie! Het is misschien een beetje kinderachtig om in een boek van 335 bladzijden over één zin te vallen, maar wanneer die zin uitgerekend van prof. dr. Kue- nen afkomstig is, en het boek bovendien als „INLEIDING IN DE MILIEUKUNDE" wordt aanbevolen (uitg. Van Gorcum Comp. BV - Assen, 1976 39,-), dan zijn een paar kanttekeningen wel op zijn plaats. Kuenen heeft geen enkele reden om met grote stelligheid te beweren, dat de milieucrisis niet veroorzaakt is door - en dit citaat is dan letterlijk - „onrustzaaiers, die de journa listen voor hun karretje heb ben gespannen". Waar die mi lieucrisis dan wel een gevolg van is, geeft Kuenen ook nog aan: van onze weigering in te zien, dat de aarde beperkt is. Even doorgeredeneerd (maar Kuenen heeft dat niet gedaan) ga je je afvragen hoe het dan komt, dat we die beperktheid van de aarde nu wel inzien en vroeger niet. En dan kom je vanzelf terecht bij dat groepje „onrustzaaiers", dat zeer te recht een gelukkig steeds gro ter aantal journalisten voor zijn karretje heeft gespannen. Het is belangrijk hier even op in te gaan, omdat het de laatste tijd mode dreigt te worden de milieukunde als een puur-wetenschappelijke aan gelegenheid te beschouwen. Voorzover het de paringsdrift van de geelbuikkikker in het late najaar betreft is dat na tuurlijk ook zo, maar als het erom gaat een natuurweten schappelijk waardevol of ge woon mooi stuk dijk te be schermen, is het ieders zaak daarvoor op te komen. Dat op die dijk een zeldzame kevers oort voorkomt is een argument te meer, maar er zijn andere dingen die tellen. En op dat ge bied kan een willekeurige groep burgers zich doorgaans sterker maken dan een groep wetenschappers. Het verschil is, dat de eerste groep spontaan reageert op een wraakroepend stuk natuurvernieling, daar waar de tweede groep vrijwel steeds een politiek of semi- politiek standpunt zal inne men. Toen enkele jaren geleden de commissie-Klaasesz de rege ring adviseerde over de Oos- terschelde, was dat een poli tiek advies: het compromis van de caissondam. Op basis van wetenschappelijke argumen ten had de commissie (waar van Kuenen lid was) voor een geheel open Oosterschelde moeten kiezen. Ze heeft dat niet gedaan, omdat zoiets op dat moment politiek niet haal baar was, ondanks het feit dat minister Westerterp geen gele genheid voorbij liet gaan om met nadruk te stellen, dat de commissie-Klaasesz de han den vrij had, volkomen vrij. Zonder de pressie van di verse groepen uit Zeeland en overig Nederland was er trou wens nooit een commissie- Klaasesz gekomen, een niet te ontkennen feit waarvan blij kens uitlatingen in Zierikzee mr. Klaasesz zich beter reken schap geeft dan zijn commis sielid Kuenen. De uitspraak van Klaasesz dat de Zeeuwen het basiswerk voor de open Oosterschelde hebben ver richt, was meer dan een uiting van overdreven beleefdheid tegenover de gastheren van die dag (de vissers), het was een echt-gemeende opmerking. Bovenstaande, nogal nega tieve opmerkingen doen overi gens aan de waarde van „Inlei ding in de Milieukuhde" niet veel af. De uitvoerige beschrij ving van de ontwikkeling van de aarde van ver voor de eerste Neanderthaler tot nu doet in deze contekst wat overdreven aan, maar verdere informatie is zeer lezenswaard. Belang rijk is dat het boek zich niet beperkt tot alleen het consta teren van feiten, maar dat hier en daar ook waardevolle aan bevelingen worden gedaan. Zo zien we in het hoofdstuk van W.H. van Dobben, hoe de vervuiling van benzinemoto ren kan worden tegengegaan (gesloten carferventilatie, ka- talytische naverbranding, vermindering van verdam- pingsverliezen, etc.) en wordt zelfs gesteld, dat het geringe verlies van het motorvermogen gezien het belang van het beoogde effect moet worden getolereerd. Doorgedacht naar de Nederlandse situatie zou dat de (regerings-) maatregel kunnen inhouden, maar zover gaat het boek niet, het maxi maal vermogen tot bijvoor beeld 120 km/u terug te bren gen het octaangehalte van de benzine te verminderen en een naverbrander voor de koolmo- noxides te verplichten. De voordelen van een schoner mi lieu en groter verkeersveilig heid staan tegenover het een zame nadeel van massaal stemmenverlies voor de be trokken bewindsman, maar niettemin „Inleiding in de Milieukun de" is verder een te encyclope disch werk om er al te diep óp in te gaan. Een slotopmerking mag misschien zijn dat het jammer is dat Kuenen, die min of meer als eind- of hoofdre dacteur heeft gefungeerd, niet alle auteurs heeft „gedwon gen" tot een aantal korte eind conclusies. Dat was de lees baarheid en duidelijkheid ten goede gekomen. Aanbeve lenswaard is in dit verband wel de constatering waartoe Kue nen zelf in zijn voorwoord komt: dat verschillende we tenschappelijke disciplines meer naar elkaar moeten toe groeien met misschien als ge meenschappelijke noemer juist de milieukunde in zeer ruime zin. Een boek dat in feite al op een dergelijk veelzijdig pu bliek is afgestemd is „CHE MIE, MENS EN MILIEU" (uitg. Van Gorcum - Assen, 1976, 57,50) van DR. J.W. COPIUS PEEREBOOM. Dit boek vertoont veel overeen komst met het vorige (waaraan Copius Peereboom ook mee werkte), maar er zijn duide lijke verschillen aanwijsbaar. „Chemie, mens en milieu" is meer op de praktijk van alle dag geschreven: de toepassing van zoet- en kleurstoffen in veelgebruikte produkten als vruchtsappen, margarine, de maximaal toelaatbare opname van kwik, cadmium en lood, de schadelijke invloed van rook (roken) en andere luchtveron treiniging zijn zaken die meer aanspreken dan de vorming van het eerste heterotrofe ni veau door fytofagen en fungi. Jarenlang al zijn tal van milieu-actiegroepen bezig, elk volgens een eigen tactiek en met wisselend succes, bepaalde problemen op groter gebied aan te pakken. Nooit is er één groep geweest die heeft gezegd dat dit of dat de juiste weg was. In de eerste plaats, omdat ze daarmee de „tegenpartij" (industriëlen, planologen, projektontwikkelaars, vul maar in) in staat zouden stellen een afdoende tegentactiek te ontwerpen. In de tweede plaats omdat elk probleem, gerekend naar aard, plaats en tijd, een eigen be handeling vraagt, die hooguit in algemene zin op onderdelen van een ander probleem van toepassing kan zijn. HIEKE DE JONG: DWAALTUIN (uitg. Agathon -ƒ 14,50). Een verademende roman temidden van de vele ellende. Ik had juist boeken gelezen over respectievelijk botkan- ker, hartinfarcten en misgroei van onze hersens. En geeft dit boek van Hieke de Jong je weer wat lucht! Toch is het geen boek van goedkope rozegeur en maneschijn. Hieke de Jong blijkt in staat op een zeer oor spronkelijke manier „wel en wee" lichtvoetig te benaderen. Het onderhuidse van haar fantastische vertelling is een kritische worsteling met de dingen van alledag; haar fan tasie blijft verbonden met de werkelijkheid. „Er was eens" een vrouw, die Rindertje heette. Ze had vier kinderen, twee katers en twee konijnen, 810 allemaal tegen en door el kaar praatten. Maar bij alles wat ze had: een man had ze niet en ze was vergeten wie hij was geweest en waarom hij er niet meer was. Ze vraagt zich af of ze „incompleet" is en wil weten hoe dat zo gekomen is. Daarom gaat ze op zoek naar haar verleden en haar man. Zo wordt op de omslag duidelijk het thema van dit boek aange geven. Hieke de Jong plaatst dit thema in goed geschreven voorvalletjes, die gekleurd worden door een wat Friese, kerkelijke, „filosofische", maatschappelijke context en door de ontwikkelingen en op vattingen, die de laatste jaren voor verschuivingen gezorgd hebben. Dat gebeurt met een milde ironie en een positieve levensinstelling. Een erg fijne roman, een poëtisch sprookje, dat ondanks - of juist met - de sprekende dieren de wereke- lijkheid beleefbaarder maakt. Aanbevolen. H.E. E. DE STRYCKER s.j.: DE KUNST VAN HET GESPREK - Wat waren de dialogen van Plato? (uitg. De Nedf Boek handel 26,90). Hoewel de naam van Plato bijna gemeengoed is, sommi gen uit hun klassieke opvoe ding nog het zweet van hun voorheefd vegen naar aanlei ding van vertalings-perikelen, zullen er maar weinigen zijn, die deze auteur op een ere plaats in hun boekenast heb ben staan. Toch is hij een van die weinige auteurs uit de oud heid van wie wij het geschre ven werk integraal bezitten. In dit boek geeft de auteur, die hoogleraar is aan de uni versiteit van Antwerpen, een inleiding op de dialogen van Plato en tevens op zijn hele werk. Met zijn dialogen of ge sprekken nam Plato een heel eigen plaats in in de ideeënlite- ratuur van zijn tijd. Het was voor hem een literaire vorm om door te dringen in de grote vraagstukken van het leven. Daarbij laat De Strucker Plato zelf veelvuldig aan het woord. Hoewel zijn beelden en namen niet meer van deze tijd zijn, bevatten zijn ideeën nog zoveel actueels omdat levensvragen onuitputtelijk blijven - dat het dikwijls ver rassend en indringend blijft te lezen over filosofische vragen als contemplatie en actie, het niet weten, pedagogie, de zin van leven en dood etc. De Strycker accentueert daarbij o.a. de plaats van Socrates in Plato's dialogen en de technie ken, die Plato hanteert bij zijn gesprekken. Dankzij zijnkant- tekeningen zijn deze nog zeer lezenswaard. H.E. CLAUDE M. STEINER: OP DOOD SPOOR Transactio nal analyse van levensscrip- ten (uitg. Bert Bakker - Alpha boek). Ik ben O.K., jij bent O.K.! Lezers, die vertrouwd zijn met deze uitdrukking vanuit de psycho-therapie, moeten dit boek zeker lezen. Zij die bijzonder geïnteresseerd zijn in communicatie-processen tussen mensen en met de met hodiek van transactionele ana lyse wat vertrouwd willen worden vinden in dit ruim 300 pagina's tellende boek een goede - niet eenvoudige - in troductie en handeleiding. Uitgangspunt is Berne's (de ontwerper van T.A.) gedachte, dat ieder mensenleven een draaiboek heeft. Dat wil zeg gen; de opvatting, dat levens men mensen al heel vroeg voorgeordend worden door een script dan ze dan getrouw te volgen. Mensen maken in hun kin dertijd en vroege adolescentie bewust levensplannen, die de rest van hun leven beïnvloeden en voorspelbaar maken. Tragi sche levensscripten zoals zelf moord, drugverslaving, „on geneeslijke geestesziekte" zoals schizofrenie of manisch depressieve psychose zijn eer der het gevolg van een script dan van een ziekte. Berne acht het mogelijk „om het doek te laten vallen over deze show en een nieuw spel op te zetten". Met TA deed hij een metho diek aan de hand om psychia trische stoornissen te genezen, gebaseerd op ommekeer be sluiten. Dit boek behandelt achtereenvolgens de theorie van de TA, de scriptanalyse, re laties en therapie. Ons leven bestaat voor een belangrijk deel uit spel, met onszelf en anderen. Dat wreekt zich meestal op een of andere ma nier. Steiner geeft op talloze manieren aan hoe wij onszelf en anderen - meestal „onbe wust" - voor de gek houden; een spel spelen. Het leert je je zelf te ontmaskeren en geeft duidelijk een aantal stelregels aan om te leren omgaan met je ware zelf en met anderen. Als je daar geen zin in hebt, moet je niet vreemd staan te kijken als je op gegeven mo ment vastloopt. Als je er zelf niet voor voelt is het goed te bedenken dat er nog anderen zijn, die met jou een relatie zijn - of proberen aan te gaan. EnNiemand ontkomt aan de inhoud van dit boek. Of je het leest moet je zelf weten. Maar het kan wel aangeraden worden. H.E.

Krantenbank Zeeland

de Stem | 1977 | | pagina 7