Bent u ook
zo'n type?
HEINRICH HEINE WAS VOOR
ALLES EEN JOODS DICHTER
Kijkboeken, die vooral
achterom laten kijken
KANTTEKENINGEN BIJ
PUBUKAT1ES
kunst
cultuur
•DR MEYER FRIEDMAN EN
DR RAY H. ROSENMAN:
BENT U TYPE A? (uitg. Lui-
tingh f 19.90)
Over de oorzaken van volks
ziekte nummer één, het hartin
farct, is al heel wat nagedacht
en geschreven. De schrijvers
van dit boek )Type A Beha
viour and your heart) zeggen
samenvattend: Het kan best
zijn dat overtollig cholestorol,
verkeerd eten, roken e.d. in
vloed hebben op hetbevorde-
ren van een zogenaamde coro-
nairsclerose, maar de
voornaamste- en meestal ver-
ontachtzaamde oorzaak is het
type-A zijn.
Wat is dat? Dit type wordt
niet gedekt door het begrip
„managerziekte". Het gedrag
stype A wordt gekenmerkt
door een patroon van psychi
sche spanningen, veroorzaakt
door op een agressieve manier
in een chronische, onophoude
lijke strijd in steeds minder
tijd steeds meer te willen pres
teren.
Geen psychose of complex
van zorgen, angsten, fobieën of
obsessies derhalve, maar een
sociaal aanvaardbare
dikwijls zelfs geprezen- vorm
van conflict! Dit gedragspa
troon wordt meestal zeer goed
gecamoufleerd. De schrijvers
werken dit uitvoerig uit. Hun
bevindingen zijn door talrijke
onderzoeken gestaafd. Deze
bevindingen en hun bewerkin
gen maken een vertrouwde en
zeer acceptabele indruk.
Na een heldere uiteenzetting
over de aard van hartziekten,
werken zij het type-A-
syndroom (de haast-manie; het
nooit geen tijd hebben-manie)
uit en doen een aantal stelre
gels (in dit verband ongelukkig
„driloefeningen" genoemd)
aan de hand om de haast-
manie en de daarmee samen
hangende gevoelens van vijan
digheid de baas te worden end
de mentaliteit te verbeteren.
Het boek wordt gepresen
teerd onder de slagzin „Het
kan uw leven redden". Ook als
we dit verkoop argument ter
zijde laten bieden de 270 pagi
na's voldoende serieuze stof
om over na te denken en
zinvolle conclusies uit te trek
ken.
H.E.
Wat is de meest effektieve manier om fabriek A. van
polder X. naar industrieterrein Y. te krijgen? Hoe kunnen
we de autoriteiten ervan doordringen dat vliegveld D. in
het open landbouwgebied niet nodig is en dat een uitbrei
ding van vliegveld S. ook volstaat? Hoe maken we stede
ling Jan en dorpeling Piet duidelijk dat ze hun gezin maar
met maximaal twee kinderen mogen uitbreiden? En hoe
brengen we minister W. aan zijn verstand dat hij nu einde
lijk de auto eens moet aanpakken, in plaats van het open
baar vervoer te halveren?
Ze konden tot een zeker aan
zien geraken als ze geluk, dat
wil zeggen geld hadden. Maar
't waren geen volwaardige me
deburgers en wanneer ook
Heine zich conformeert aan de
algemene bekeringsdrift van
zijn geloofsgenoten in die da
gen, dan is dat vooral omdat
alleen op die manier de uni
versitaire aula's en katheders
voor hem en andere joden be
reikbaar waren.
Natuurlijk vrat een derge
lijke situatie aan de joden en
het jodendom zelf. Hun gods
dienst was, zoals elke andere,
eraan toe een uiterlijke vor
mendienst te worden, waaraan
de meest ontwikkelden en
vooruitstrevenden zich wilden
ontworstelen. Men vergisse
zich niet: Heine was verre van
assimilant. Was hij dat ge
weest, dan had hij - want dan
had hij zich ook politiek wel bij
de Pruisische stand van zaken
neergelegd - zich geen vrijwil
lige ballingschap behoeven op
te leggen. Maar Heine heeft z'n
jood-zijn en de relatie tussen
jodendom en andere levensbe
schouwingen tot het laatst toe
inzet van zijn dichterlijke ar
beid gemaakt, zoals Ruth Wolf
aantoont. En hoewel Heine dus
geen assimilant, maar wel een
cosmopoliet was, heeft hij de
joden daar gezocht waar ze dat
noodgedwongen het zuiverst
waren gebleven: in de sterf
bedden van het door zijn rijke
oom Salomon gestichte Israëli
sche ziekenhuis van Hamburg,
in de getto's van Pruisisch Po
len, waarvan hij getuigt: „De
Poolse jood met z'n vuile bont
jas, z'n bevolkte baard en z'n
smousentaal is me altijd nog
liever dan menigeen in al zijn
staatspapieren heerlijkheid".
Een dergelijk citaat duidt al
op de gespleten persoonlijk
heid van een man die tegelijk
een oprecht levensgenieter
was. Maar Heine weet ook
zichzelf te verzaken. Dat blijkt
uit zijn uitlatingen over het -
we leven in de tij d van Marx en
Engels - opkomende socialis
me, dat toen nog vaak als
communisme werd aangeduid.
Eigenlijk verzet zijn romanti
sche aard zich tegen een wat
kil aandoende, rationele
maatschappij-ordening zoals
socialisten en communisten
voorstaan.
Zijn innerlijke solidariteit
met de verworpenen der aarde
- waartoe hij langzamerhand
zelf ook behoorde - vindt men
terug in z'n uitspraak dat in
een communistisch bestel,
waarin voorrang wordt gege
ven aan de vervulling van ma
teriële behoeften omdat zulks
voorwaarde is voor het werke
lijk beleven van geestelijke
waarden, het mogelijk kan zijn
dat het papier waarop zijn ver
zen zijn gedrukt wordt ge
bruikt om koffie in te verpak
ken. Maar, laat hij erop volgen,
wanneer op die manier de
armen óók koffie kunnen drin
ken, heb ik er vrede mee.
Dat is Heine ten voeten uit.
Nogmaals: een andere, diepere
Heine dan wij hem hebben
leren kennen. En dat alles
weten we nu dank zij de gave,
doorleefde studie van Ruth
Wolf.
JOOP BARTMAN
Ruth Wolf: Heinrich Heine
(uitg. Kosmos, Amsterdam:
f 21.50).
Het afgelopen jaar is een goed
kijkboekenjaar geweest.
Vooral de Uitgeverij Elsevier
heeft de markt van een in
drukwekkende reeks foto
albums voorzien. In 1975 werd
daarmee al begonnen toen
„Nederland wat ben je nog
mooi" en „Kijk op Amster
dam' verschenen. In de tweede
helft van 1976 kwamen daar
drie delen uit een serie „Kijk
op Nederland" en „Nederland
toen en nu" bij.
Voor laatstgenoemde titel
werd weer een flinke greep ge
daan in de twee jaar geleden
ontdekte verzameling van
tweeduizend glasnegatieven
van het werk van B.F. Eilers,
een der pioniers van de Neder
landse fotografie. Daaruit
bracht Elsevier al eerder een
bloemlezing, het ook door ons
besproken „Destijds in Neder
land". Voor het nieuwe deel
werd een andere opzet geko
zen. Naast de meestal rond de
eeuwwisseling of in het begin
van onze eeuw genomen foto's
van Bernard Eilers werd een
beeld van de hedendaagse si
tuatie van hetzelfde onder
werp geplaatst, gezien door de
camera van de in 1948 geboren
Con Mönnich. Nico Scheep-
maker leverde een tekst
waarin zijn universele feiten
kennis en belezenheid gelijk op
gaan met zijn doeltreffende
schrijftrant.
Ter illustratie hierbij twee
platen uit het boek, de Am
sterdamse Herengracht rond
1900 en in 1976, die de omwen
teling welke zich in de krap
driekwart eeuw in het Westeu-
ropese menselijk bestaan vol
trok veelzeggender tot uit
drukking brengen dan welke
verhandeling ook. De perma
nentie van de huizen en de
bomen maar vooral van het
water kan ons daarbij tot
troost strekken.
Van de eerste drie delen van
de serie „Kijk op Nederland"
zijn we persoonlijk niet koud
of warm geworden. Natuur
lijk, het zijn wat je noemt „rij
ke" uitgaven, briljante kleu
rendruk, mooie lay-out, veel
informatie, kortom een lust
voor veler oog. Maar wat ons
hindert is die nadrukkelijke
eenzijdigheid van deze inven
tarisatie van alles wat als mo
nument staat aangemerkt.
Kerken, kloosters en kapellen,
vestingen en forten, grachten
huizen en gevelstenen, torens
en kastelen: als 't maar oud is,
is 't ook mooi of belangrijk, zo
lijken de samenstellers te heb
ben gedacht. Maar 't is tegelij
kertijd een soort toeristisch
handboek, al kun je 't dan niet
in je binnenzak steken. Nu
vinden we dat de redacteur
Tom Bouws tekort is geschoten
door een kijk op ons land te
geven alsof 't één groot histo
risch openluchtmuseum is.
Want er zijn heel wat eige
ntijdse gebouwen die om aller
lei redenen tenminste evenveel
liefderijke aandacht verdienen
als de etalagestukken uit de
schatkamer van het verleden.
Nu wemelt 't van de klok-,
hals- en trapgeveltjes, maar
zo'n stuk gave architectuur als
Rietveld in Utrecht met het
Schröderhuis neerzette staat
niet te boek. Als je heel goed
zoekt vind je in „Kijk op
Noord-Holland" een afbeel
ding van Dudoks Hilversumse
raadhuis. Merkelbachs nabij
gelegen studiogebouwen ont
breken en ook naar een paar
geslaagde voorbeelden van Ju
gendstil zoek je vergeefs, hoe
wel bijvoorbeeld het Haar
lemse station om die reden op
de monumentenlijst is ge
plaatst. Merkwaardig genoeg
slipt er wel zo nu en dan een
plaatje van een modern beeldje
tussendoor, zoals dat van Anne
Frank te Utrecht en het Hilde-
brandmonument in de Haar
lemmer Hout.
Het is te hopen dat de sa
menstellers de tijd welke hen
nog rest gebruiken om de vol
gende delen een wat bredere
inhoud te geven. De serie kan
er slechts waardevoller door
worden. Ter informatie: Zee
land verschijnt in mei 1977,
Noord-Brabant in augustus
van het volgende jaar.
JOOP BARTMAN
Eilers! Mönnich/Scheepmak:
Nederland toen en nu; f 29,50;
Tom Bouws: Kijk op Neder
land (Overijssel, Utrecht,
Noord-Holland) 29,50 per
deel; uitg. Elsevier).
Dank zij de literatuurlessen
van het voortgezet onderwijs
leeft Heinrich Heine in de her
innering van de meesten voort
als een romantisch en dus on
gelukkig dichter, wiens be
staan met een ellendig ziekbed
en dood op een Parijse matras
werd afgesloten.
Dat beeld is op zichzelf niet
geheel onjuist, maar het is wel
in hoge mate onvolledig. Dat
weten we sinds het ronduit
briljante werkje dat Ruth Wolf
aan de dichter van „Du bist
wie eine Blume" wijdde van de
pers kwam. De voorafgaande
mededeling is in wezen ook al
weer niet correct. Ruth Wolf
heeft 't weinig over de man van
„Dichterliebe" en des te meer
over de jood Harry Heine. Ze
heeft 't over zijn onvoltooide
roman „Der Rabbi von Bache-
rach", waarmee hij eigenlijk
z'n leven lang is bezig geweest.
Dat boek, dat fragment, is
namelijk kenmerkend voor de
gespleten situatie waarin de
joden in Duitsland - al bestond
dat in staatkundige zin toen
nog niet - in het begin van de
negentiende eeuw verkeerden.
De verwijzing op de achter
flap, dat dit boek bestemd is
zowel voor studenten of afge
studeerden in één van de
nieuwe milieuvakken als voor
allen die werkzaam of aktief
zijn bij overheid, in indus
trieën of in milieugroeperin
gen, is in dit geval zeker te
recht. Een zo moeilijk onder
werp als de chemie zo duidelijk
uiteenzetten en relateren aan
andere vakterreinen is een
prestatie, die navolging ver
dient.
Zo komen we dan op het
laatste milieuboek, dat onze
redactie ter recensie is aange
boden: „ONZE ENERGIE-
HONGER" (uitg. Manteau -
Brussel, 1975, 25) van MI
CHEL GRENON. Het is na
tuurlijk onbehoorlijk iemand
aan te vallen, die op het omslag
van zijn boek als één van 'de
zeldzame Europese experts op
het gebied van nucleaire reac
tors met vloeibare brandstof
wordt aangekondigd, maar
zijn schrijfstijl moet zo belab
berd zijn dat zelfs de Neder
landse vertaalster er geen wijs
uit heeft gekund. Voor de rest:
gegoochel met niet-
controleerbare cijfers van niet
te voorspellen ontwikkelingen
(hoe lang doen we nog met onze
aardolie, ons aardgas, onze
steenkool), bekende kreten (er
is geen energiecrisis) en andere
waar- of onwaarheden, die
elke ex-adjunct-directeur van
Petten of andere energie-
deskundoloog vrijelijk kan
spuien. Het feit dat ook in dit
boek nauwelijks weer plaats
wordt ingeruimd voor bijvoor
beeld zonne-energie (dat de
afgelopen jaren in subsidies
voor nieuw energie-onderzoek
al evenmin rijk is bedeeld) doet
ons even teruggrijpen naar een
vorige alinea in dit artikel: de
trend om milieukunde (in dit
geval energiekunde) als een
puur-wetenschappelijke aan
gelegenheid te beschouwen.
Een groep jongeren uit Leu
ven en omgeving heeft zich
jaren geleden al eens in alge
mene zin over dit probleem ge
bogen. De conclusie was, dat
de wetenschap nog te vaak
maatschappij-bestendiger is,
bestaande maatschappelijke
en politieke strukturen in
stand houdt. Dat het studenten
van een universiteit waren die
dit constateerden, stemt hoop
vol.
FRANS BOOGAARD
Er vallen natuurlijk nog
meer redenen te bedenken,
maar dit zijn de twee voor
naamste. Het is daarom des te
opvallender, dat nu plotseling
PROF. DR. D.J. KUENEN alle
milieu-activisten het Ei van
Columbus aan de hand doet:
introduceer een nieuwe term
(orthobionomie); schrijf, res
pectievelijk lees er een dikke
pil vol moeilijke woorden over
en niets staat de Grote Menta
liteitsverandering nog in de
weg. Van de Universiteiten (en
dan nog van de Bèta's!) de vic
torie!
Het is misschien een beetje
kinderachtig om in een boek
van 335 bladzijden over één zin
te vallen, maar wanneer die zin
uitgerekend van prof. dr. Kue-
nen afkomstig is, en het boek
bovendien als „INLEIDING
IN DE MILIEUKUNDE"
wordt aanbevolen (uitg. Van
Gorcum Comp. BV - Assen,
1976 39,-), dan zijn een paar
kanttekeningen wel op zijn
plaats.
Kuenen heeft geen enkele
reden om met grote stelligheid
te beweren, dat de milieucrisis
niet veroorzaakt is door - en
dit citaat is dan letterlijk -
„onrustzaaiers, die de journa
listen voor hun karretje heb
ben gespannen". Waar die mi
lieucrisis dan wel een gevolg
van is, geeft Kuenen ook nog
aan: van onze weigering in te
zien, dat de aarde beperkt is.
Even doorgeredeneerd (maar
Kuenen heeft dat niet gedaan)
ga je je afvragen hoe het dan
komt, dat we die beperktheid
van de aarde nu wel inzien en
vroeger niet. En dan kom je
vanzelf terecht bij dat groepje
„onrustzaaiers", dat zeer te
recht een gelukkig steeds gro
ter aantal journalisten voor
zijn karretje heeft gespannen.
Het is belangrijk hier even
op in te gaan, omdat het de
laatste tijd mode dreigt te
worden de milieukunde als een
puur-wetenschappelijke aan
gelegenheid te beschouwen.
Voorzover het de paringsdrift
van de geelbuikkikker in het
late najaar betreft is dat na
tuurlijk ook zo, maar als het
erom gaat een natuurweten
schappelijk waardevol of ge
woon mooi stuk dijk te be
schermen, is het ieders zaak
daarvoor op te komen. Dat op
die dijk een zeldzame kevers
oort voorkomt is een argument
te meer, maar er zijn andere
dingen die tellen. En op dat ge
bied kan een willekeurige
groep burgers zich doorgaans
sterker maken dan een groep
wetenschappers. Het verschil
is, dat de eerste groep spontaan
reageert op een wraakroepend
stuk natuurvernieling, daar
waar de tweede groep vrijwel
steeds een politiek of semi-
politiek standpunt zal inne
men.
Toen enkele jaren geleden de
commissie-Klaasesz de rege
ring adviseerde over de Oos-
terschelde, was dat een poli
tiek advies: het compromis van
de caissondam. Op basis van
wetenschappelijke argumen
ten had de commissie (waar
van Kuenen lid was) voor een
geheel open Oosterschelde
moeten kiezen. Ze heeft dat
niet gedaan, omdat zoiets op
dat moment politiek niet haal
baar was, ondanks het feit dat
minister Westerterp geen gele
genheid voorbij liet gaan om
met nadruk te stellen, dat de
commissie-Klaasesz de han
den vrij had, volkomen vrij.
Zonder de pressie van di
verse groepen uit Zeeland en
overig Nederland was er trou
wens nooit een commissie-
Klaasesz gekomen, een niet te
ontkennen feit waarvan blij
kens uitlatingen in Zierikzee
mr. Klaasesz zich beter reken
schap geeft dan zijn commis
sielid Kuenen. De uitspraak
van Klaasesz dat de Zeeuwen
het basiswerk voor de open
Oosterschelde hebben ver
richt, was meer dan een uiting
van overdreven beleefdheid
tegenover de gastheren van die
dag (de vissers), het was een
echt-gemeende opmerking.
Bovenstaande, nogal nega
tieve opmerkingen doen overi
gens aan de waarde van „Inlei
ding in de Milieukuhde" niet
veel af. De uitvoerige beschrij
ving van de ontwikkeling van
de aarde van ver voor de eerste
Neanderthaler tot nu doet in
deze contekst wat overdreven
aan, maar verdere informatie
is zeer lezenswaard. Belang
rijk is dat het boek zich niet
beperkt tot alleen het consta
teren van feiten, maar dat hier
en daar ook waardevolle aan
bevelingen worden gedaan.
Zo zien we in het hoofdstuk
van W.H. van Dobben, hoe de
vervuiling van benzinemoto
ren kan worden tegengegaan
(gesloten carferventilatie, ka-
talytische naverbranding,
vermindering van verdam-
pingsverliezen, etc.) en wordt
zelfs gesteld, dat het geringe
verlies van het motorvermogen
gezien het belang van het
beoogde effect moet worden
getolereerd. Doorgedacht naar
de Nederlandse situatie zou
dat de (regerings-) maatregel
kunnen inhouden, maar zover
gaat het boek niet, het maxi
maal vermogen tot bijvoor
beeld 120 km/u terug te bren
gen het octaangehalte van de
benzine te verminderen en een
naverbrander voor de koolmo-
noxides te verplichten. De
voordelen van een schoner mi
lieu en groter verkeersveilig
heid staan tegenover het een
zame nadeel van massaal
stemmenverlies voor de be
trokken bewindsman, maar
niettemin
„Inleiding in de Milieukun
de" is verder een te encyclope
disch werk om er al te diep óp
in te gaan. Een slotopmerking
mag misschien zijn dat het
jammer is dat Kuenen, die min
of meer als eind- of hoofdre
dacteur heeft gefungeerd, niet
alle auteurs heeft „gedwon
gen" tot een aantal korte eind
conclusies. Dat was de lees
baarheid en duidelijkheid ten
goede gekomen. Aanbeve
lenswaard is in dit verband wel
de constatering waartoe Kue
nen zelf in zijn voorwoord
komt: dat verschillende we
tenschappelijke disciplines
meer naar elkaar moeten toe
groeien met misschien als ge
meenschappelijke noemer
juist de milieukunde in zeer
ruime zin.
Een boek dat in feite al op
een dergelijk veelzijdig pu
bliek is afgestemd is „CHE
MIE, MENS EN MILIEU"
(uitg. Van Gorcum - Assen,
1976, 57,50) van DR. J.W.
COPIUS PEEREBOOM. Dit
boek vertoont veel overeen
komst met het vorige (waaraan
Copius Peereboom ook mee
werkte), maar er zijn duide
lijke verschillen aanwijsbaar.
„Chemie, mens en milieu" is
meer op de praktijk van alle
dag geschreven: de toepassing
van zoet- en kleurstoffen in
veelgebruikte produkten als
vruchtsappen, margarine, de
maximaal toelaatbare opname
van kwik, cadmium en lood, de
schadelijke invloed van rook
(roken) en andere luchtveron
treiniging zijn zaken die meer
aanspreken dan de vorming
van het eerste heterotrofe ni
veau door fytofagen en fungi.
Jarenlang al zijn tal van milieu-actiegroepen bezig, elk volgens
een eigen tactiek en met wisselend succes, bepaalde problemen
op groter gebied aan te pakken. Nooit is er één groep geweest die
heeft gezegd dat dit of dat de juiste weg was. In de eerste plaats,
omdat ze daarmee de „tegenpartij" (industriëlen, planologen,
projektontwikkelaars, vul maar in) in staat zouden stellen een
afdoende tegentactiek te ontwerpen. In de tweede plaats omdat
elk probleem, gerekend naar aard, plaats en tijd, een eigen be
handeling vraagt, die hooguit in algemene zin op onderdelen van
een ander probleem van toepassing kan zijn.
HIEKE DE JONG:
DWAALTUIN (uitg. Agathon
-ƒ 14,50).
Een verademende roman
temidden van de vele ellende.
Ik had juist boeken gelezen
over respectievelijk botkan-
ker, hartinfarcten en misgroei
van onze hersens. En geeft dit
boek van Hieke de Jong je weer
wat lucht! Toch is het geen
boek van goedkope rozegeur
en maneschijn. Hieke de Jong
blijkt in staat op een zeer oor
spronkelijke manier „wel en
wee" lichtvoetig te benaderen.
Het onderhuidse van haar
fantastische vertelling is een
kritische worsteling met de
dingen van alledag; haar fan
tasie blijft verbonden met de
werkelijkheid. „Er was eens"
een vrouw, die Rindertje
heette. Ze had vier kinderen,
twee katers en twee konijnen,
810 allemaal tegen en door el
kaar praatten. Maar bij alles
wat ze had: een man had ze niet
en ze was vergeten wie hij was
geweest en waarom hij er niet
meer was. Ze vraagt zich af of
ze „incompleet" is en wil
weten hoe dat zo gekomen is.
Daarom gaat ze op zoek naar
haar verleden en haar man. Zo
wordt op de omslag duidelijk
het thema van dit boek aange
geven.
Hieke de Jong plaatst dit
thema in goed geschreven
voorvalletjes, die gekleurd
worden door een wat Friese,
kerkelijke, „filosofische",
maatschappelijke context en
door de ontwikkelingen en op
vattingen, die de laatste jaren
voor verschuivingen gezorgd
hebben. Dat gebeurt met een
milde ironie en een positieve
levensinstelling. Een erg fijne
roman, een poëtisch sprookje,
dat ondanks - of juist met - de
sprekende dieren de wereke-
lijkheid beleefbaarder maakt.
Aanbevolen.
H.E.
E. DE STRYCKER s.j.: DE
KUNST VAN HET GESPREK
- Wat waren de dialogen van
Plato? (uitg. De Nedf Boek
handel 26,90).
Hoewel de naam van Plato
bijna gemeengoed is, sommi
gen uit hun klassieke opvoe
ding nog het zweet van hun
voorheefd vegen naar aanlei
ding van vertalings-perikelen,
zullen er maar weinigen zijn,
die deze auteur op een ere
plaats in hun boekenast heb
ben staan. Toch is hij een van
die weinige auteurs uit de oud
heid van wie wij het geschre
ven werk integraal bezitten.
In dit boek geeft de auteur,
die hoogleraar is aan de uni
versiteit van Antwerpen, een
inleiding op de dialogen van
Plato en tevens op zijn hele
werk. Met zijn dialogen of ge
sprekken nam Plato een heel
eigen plaats in in de ideeënlite-
ratuur van zijn tijd. Het was
voor hem een literaire vorm om
door te dringen in de grote
vraagstukken van het leven.
Daarbij laat De Strucker Plato
zelf veelvuldig aan het woord.
Hoewel zijn beelden en
namen niet meer van deze tijd
zijn, bevatten zijn ideeën nog
zoveel actueels omdat
levensvragen onuitputtelijk
blijven - dat het dikwijls ver
rassend en indringend blijft te
lezen over filosofische vragen
als contemplatie en actie, het
niet weten, pedagogie, de zin
van leven en dood etc. De
Strycker accentueert daarbij
o.a. de plaats van Socrates in
Plato's dialogen en de technie
ken, die Plato hanteert bij zijn
gesprekken. Dankzij zijnkant-
tekeningen zijn deze nog zeer
lezenswaard.
H.E.
CLAUDE M. STEINER: OP
DOOD SPOOR Transactio
nal analyse van levensscrip-
ten (uitg. Bert Bakker - Alpha
boek).
Ik ben O.K., jij bent O.K.!
Lezers, die vertrouwd zijn met
deze uitdrukking vanuit de
psycho-therapie, moeten dit
boek zeker lezen. Zij die
bijzonder geïnteresseerd zijn
in communicatie-processen
tussen mensen en met de met
hodiek van transactionele ana
lyse wat vertrouwd willen
worden vinden in dit ruim 300
pagina's tellende boek een
goede - niet eenvoudige - in
troductie en handeleiding.
Uitgangspunt is Berne's (de
ontwerper van T.A.) gedachte,
dat ieder mensenleven een
draaiboek heeft. Dat wil zeg
gen; de opvatting, dat levens
men mensen al heel vroeg
voorgeordend worden door een
script dan ze dan getrouw te
volgen.
Mensen maken in hun kin
dertijd en vroege adolescentie
bewust levensplannen, die de
rest van hun leven beïnvloeden
en voorspelbaar maken. Tragi
sche levensscripten zoals zelf
moord, drugverslaving, „on
geneeslijke geestesziekte"
zoals schizofrenie of manisch
depressieve psychose zijn eer
der het gevolg van een script
dan van een ziekte. Berne acht
het mogelijk „om het doek te
laten vallen over deze show en
een nieuw spel op te zetten".
Met TA deed hij een metho
diek aan de hand om psychia
trische stoornissen te genezen,
gebaseerd op ommekeer be
sluiten. Dit boek behandelt
achtereenvolgens de theorie
van de TA, de scriptanalyse, re
laties en therapie. Ons leven
bestaat voor een belangrijk
deel uit spel, met onszelf en
anderen. Dat wreekt zich
meestal op een of andere ma
nier. Steiner geeft op talloze
manieren aan hoe wij onszelf
en anderen - meestal „onbe
wust" - voor de gek houden;
een spel spelen. Het leert je je
zelf te ontmaskeren en geeft
duidelijk een aantal stelregels
aan om te leren omgaan met je
ware zelf en met anderen.
Als je daar geen zin in hebt,
moet je niet vreemd staan te
kijken als je op gegeven mo
ment vastloopt. Als je er zelf
niet voor voelt is het goed te
bedenken dat er nog anderen
zijn, die met jou een relatie zijn
- of proberen aan te gaan.
EnNiemand ontkomt aan
de inhoud van dit boek. Of je
het leest moet je zelf weten.
Maar het kan wel aangeraden
worden.
H.E.