de Schakel
DE KLOOF
J
JAONTJE
ALG. NIEUWS BLAD
ALG. NIEUWS
VOOR WEST ZEEUWS-VLAANDEREN
DRUKKERS-UITGEVERS' Fa SMOOR DE HULSTER - DORPSSTRAAT 10 - BRESKENS - TEL,
ije Jaargang - Nr. 919
Vrijdag 3 mei 1963
Verschgnt iedere vrijdag
A bonnemen tsfirij s
t 1,25 p, kw.; franco p. post f1,50
Prijs der advertenties
10 ct. per m.m.; bij abonn. korting
Advertenties m. brieven onder nr.
of bij ons te bevragen 10 ct. extra
Telefoon (01172) 429
Nationale
DODENHERDENKING
zaterdag 4 mei 1963
te Breskens
Evenals vorige jaren zal, ter her
denking van de in de oorlog en
bij de bevrijding gevallenen,'een
stille tocht naar de begraafplaats
gemaakt worden.
Het vertrek van het tijdelijke ge
meentehuis zal onder klokgelui
geschieden om 19.40 uur.
Bij het massagraf zal de doden
wacht worden betrokken door een
detachement van de Nationale
Reserve.
Na aankomst op de begraafplaats
is de orde van dienst als volgt:
Eerst zal gelegenheid bestaan tot
het leggen van bloemen op de
graven, waarna de zangvereni
ging „God is mijn lied" een toe
passelijk lied izal zingen.
Van 20.00 uur tot 2 minuten daar
na zal op de begraafplaats vol
komen stilte in acht worden ge
nomen.
Hierna zal de „Last Post", ten
gehore worden gebracht, waarna
de zangvereniging de plechtig
heid zal besluiten.
Tenslotte zal er gelegenheid zijn
om langs de graven te defileren.
Naar aanleiding van het boven
staande verzoekt dc burgemt-óter
aan de ingezetenen om van 18 uur
tot zonsondergang de vlaggen
halfstok te hangen.
een Kadzandsspel in
vier taferelen van COR SCH1JVE.
Volgende week zal in het Ledelcheater
te Oostburg het Kadzandsspel „Jaontje"
van Cor Schijve in première opgevoerd
werden. Daarmee wordt een hartewen-
van de pedagoog-musicus Schijve
f1897), geboren en getogen Oostburger
enaldaar woonachtig vervuld, want
„Jaontje", dat hij op 64-jarig leeftijd
schreef, is een geesteskind dat zijn volle
liefde heeft. Het is ook uit liefde gebo
ren, uit de diepe genegenheid die
Schijve het Zeeuws-Vlaamse volk en
zijn geboortestreek toedraagt, een ge
negenheid die het hele stuk leven en
gloed heeft gegeven. Ook de taal van
zijn land heeft Schijve lief: „Jaontje" is
geheel in Kadzands dialect geschreven
met hier en daar een paar zinnen in
zogenaamd grensdialect en in het Oost
vlaams (land van Waes).
Zeeuws-Vlaanderen krijgt daarmee een
volkomen „eigen" stuk toneelliteratuur.
FEUILLETON
Roman van een
kantoorbediende
door Jan van Maasdorp
„Dat is heel erg, Harding", bracht hij
eindelijk uit. „En nu heb ik de plaats
van Kamp ingenomen".
„Inderdaad, maar dat is jouw zaak
niet".
„Toch wel, Harding, het doet me
pijn".
Maar Harding probeerde die pijn
luchtig weg te wuiven. „Onzin, de Hoog,
jij kan 't toch niet helpen".
Maar ondanks het welgemeende ad
vies van Harding, niet over het beroer
de geval Kamp te blijven piekeren, kon
hij zich toch lange tijd er niet over heen
zetten. Dit keer ha dhij het wrange ge
voel, dat hij zijn bevoorrechting had te
danken aan een onrechtmatige daad en
niet aan verdienste.
Toch leerde hij ook Kamp op de duur
vergeten, zich vastklampend aan eigen
bestaan. Als hij 's avonds moe van kan
toor of de reis thuis kwam, tilde nij
Hans, die nog niets wist van onrecht
en wel van een zodanig peil dat we er
met bijzonder genoegen uw aandacht
voor vragen.
De première zal wellicht nog menige
verrassing brengen, voor ons was het
reeds een grote verrassing dat het mo
gelijk is gebleken, het stuk in Zeeland
op te voeren. Want toen we het in 1961,
het jaar waarin het geschreven werd,
lazen, beseften we onmiddellijk dat
vóór een intergrale opvoering (met de
talrijke personages en groeperingen, de
ingrijpende décorwisselingen, de vele
zang en dans en muziek) plaats kan
hebben, duizend en één moeilijkheden
overwonnen moesten worden. En toch
zal het zogoed als integraal worden op
gevoerd, de passages die uiteindelijk
werden geschrapt zijn werkelijk te ver
waarlozen. Want „Jaontje is niet zo
maar een speelstuk zonder meer, een
blij eindigend probleemstuk, het is
evenzeer een zang- en dansspel van
grote charme. Die twee elementen,
ernst en vrolijkheid, zijn evenwichtig
door elkander gevlochten; ontroerende
momenten, dramatische conflicten, wis
selen af met uitbundig plezier, met mu
ziek, zang en dans, en in dat alles
komt de hele Zeeuws-Vlaamse gemeen
schap tot leven: boeren, arbeiders,
schippers, vissers, kermis klanten, koop
lieden, veldwachters, herbergiers, te
veel om op te noemen. Er gaat een wel
doende warmte en hartelijkheid van
het geheel uit, iets gezelligs ook en
vertrouwds, het brengt Zeeland op zijn
best in beeld.
Het gebeuren speelt omstreeks 1900 en
het stuk zal dan ook in de oude Cad-
zandse klederdracht opgevoerd worden.
De hoofdintrigue, die we, teneinde
de plezierige spanning bij de toeschou
wer niet te verminderen, niet helemaal
uit de doeken zullen doen, is een
boeren-liefdesgeschiednis: de liefde van
een welgestelde boerendochter, Jaontje
Benteyn, voor Bram Gooysen, de twee
de knecht van haar vader David
Benteyn, bijgenaamd „den recht'n".
Benteyn draagt deze bijnaam met ere.
Hij is een rechtschapen man, goed voor
zijn werkvolk, rechtvaardig in ieder op
zicht, en ruimdenkend. (Kostelijk is de
kritiek van zijn buren, eveneens boe
ren). Hij is zelf met een meisje uit de
arbeidersstand getrouwd, en hij zou dan
ook werkelijk geen bezwaren hebben te
gen een verbintenis tussen Joantje en
een knecht, ware het niet dat Bram uit
een gezin komt waarvan de vader en
de broers geregeld met de justitie in
aanraking komen. Op Bram en zijn
moeder valt weliswaar niet het minste
aan te merken, maar, om met Benteyn
te spreken, het „soort" deugt niet, en
daarop grondt hij zijn bedenkingen.
Jaontje, enig kind, heeft echter een
aardje naar haar vaartje: zij zal met
Bram trouwen of zij trouwt niet. Wan
neer het stuk begint, heel joyeus met
een repetitie in de open lucht van enke
le leden der „zangschool" die een
verjaarsvers voor baas Benteyn, die 50
wordt, instudeert weet men van dit
conflict nog niet af, maar weldra ziet
de toeschouwer Jaontje en Bram in een
amoereus tête a tète en Jaontje belooft,
bij haar vader de delicate kwestie aan
te snijden, doch vóór ze daar een ge
schikte gelegenheid voor vindt, betrapt
Benteyn de gelieven als zij elkaar een
zoen geven. Dan volgt de eerste dra
matische passage. Jaontje, ter verant
woording geroepen, staat tegenover
haar vader:
Jaontje: 'k Aon d'r a lank over will'n
praot'n vaoder, mao dao kwam
altied maor iets tussen Dao-
vied doet of hij het niet
hoort).
Daovied: (met harde stem) Van wan
néér is dat a?
Jaontje: Van 't begin van d'n oest,
vaoder.
Daovied: Lieg me niks vo, asjeblieft!
Jaontje: De dochter van Daovied Ben
teyn is nie gewend te tieg'n!
Hier komt heel de oude Hugenoten-
trots omhoog, de trots waar ook later
Jaontjes tante op zal zinspelen. Zij is,
zelfs nu, in dit conflict dat mogelijk
alles breken zal, één met haar vader,
van hetzelfde bloed. Daovied maakt
Jaontje nu duidelijk waarom hij nim
mer zijn toestemming zal geven. Brams
soort deugt niet. Hij neemt de Staten
bijbel van de schouw en leest: „Ik de
Heere, Uw God ben een ijverige God,
die de misdaad der vaderen bezoekt aan
de kinderen, aan het derde en aan het
vierde lid der genen die Mij haten
Exodus 20 lees het vanaov'nd nog
maar êes".
Maar Jaontje buigt niet, „Ik trouw
mee Bram of ik trouw'n nooit" zijn haar
laatste woorden. Nu is het Brams beurt
om bij de baas te komen. Bram begrijpt
dat hij naar ander werk zal moeten om
zien, hij kan zo niet op de hofstee
blijven.
In dit alles schuilt het zal later
blijken echter tragiek, want David
Benteyn is geensEins een bekrompen
„stijfhoofdig iemand die zijn kind het
geluk niet gunt. Men kan zich als toe
schouwer met zijn standpunt „Kind,
gebruuk je verstand, ut kan nie, ut mag
nie" volkomen verenigen. Welke vader
zou toestemming voor zo'n verbintenis
geven, ook al valt er dan op de jongen
zelf niets aan te merken? Doch hier is,
evenals in een Griekse tragedie, sprake
van een echt noodlot: wie Bram is, we
ten noch hijzelf, noch Benteyn, zijn
afkomst zal ons pas later in een ander
zeer treffende scène worden onthuld.
Dan vervalt Benteyns bezwaar tegen de
verbintenis, wat onbegrijpelijk blijft
voor een ieder, zelfs voor de gelieven
zelf. Slechts vier mensen en de toe
schouwer kennen het geheim. „Je vroag
je soms af of onz'n lieven Eer d'r wê
wys uutraokt" verzucht de ceremonie
meester op de trouwdag tegen de meid
Trine. (Die Trine is tussen haakjes
een prachtrolletje).
Het stuk eindigt dus blij, met een
trouwfaeste vol zang, spel en dans,
maar voor het zover is zijn er nog meer
vrolijke en dramatische hoogtepunten
geweest, zoals de dansjes en de steek
partij in de herberg op een „Meiköop-
dag" in Sinte-Pier.
Een wonderlijke spanning in het stuk
komt er tot stand doordat de zangers
en de feestvierders onbewust zijn van
het „dram" waarvan de toeschouwer
uiteraard wel op de hoogte is. Ingenieus
heeft de schrijver zo de conflictstof,
en strijd, hoog op. „Het gaat ook om
jouw toekomst, mijn zoon!"
Het huwelijksleven van Nora en Karei
kabbelde vredig verder als een beek op
een mooie zomerdag. Behoudens de
kleine kinderziekten groeide Hansje
voorspoedig op. Wat Nora betrof mocht
de beek nog lang zo blijven voortkab
belen in het dal van huwelijksvree en
moedergeluk. Nora was volmaakt ge
lukkig. Maar geluk is een eigenaardig
ding vaak is het een mengeling van
grilligheden en wisselvalligheden. Het
is als een fraai gekleurde vogel, die
meestal ontglipt. Maar soms vliegt de
vogel de jager tegemoet en laat zich
gewillig vangen.
Het ging er op lijken, dat de vogel
van het geluk Karei de Hoog achter
volgde, inplaats andersom. Het geluk
scheen hem uit te dagen.
Naast het hoofdkantoor in Rotter
dam, waar de directie bleef zetelen met
een staf voor de handel, zou er in Den
Haag een bijkantoor worden ongericht,
belast met de hoofdadministratie. De
heer van Drunen werd de directeur,
maar moest nog een assistent hebben.
Meneer van Drunen stelde mister Har
rison voor, zijn assistent de Hoog voor
die post te benoemen. Mister Harrison
zei zonder aarzeling: „oké". Mister de
Hauk, zei hij, moest dan de titel krij
gen van adjunct-directeur. Zijn salaris,
zou, vanzelfsprekend, in overeenstem
ming moet worden gebracht met zijn
nieuwe functie. Dat moest mister Van
Drunen maar regelen met de perso-
neelsdirecteur.
Het was alles snel en grondig, op
Amerikaanse wijze, geregeld het
voorstel van het hoge salaris van de
adjunct-directeur leek geen rol te spe
len. Met een gevoel van trotse voldoe
ning vernam Karei zijn benoeming. De
ze nieuwe bevordering, wist hij, was
voor hem een stap naar de top.
„Adjunct-directeur?" vroeg Nora ont
hutst, toen hij haar het grote nieuws
vertelde. „Wordt jij adjunct-di
„Om u te dienen mevrouw de Hoog",
antwoordde hij lachend en zette een
hoge borst op. „In Den Haag. Ben je
er van verschrokken?"
„Maar moeten we dan naar Den Haag
verhuizen?"
„Ja, Noortje, dat is er aan verbonden.
Op kosten van de maatsschappij na
tuurlijk".
Nora was helemaal in de war. Ze kon
het niet zo snel verwerken, ze was zo
gewend aan haar mooie benedenhuis
met de aardige tuin, waarin Hansje zo
fijn kon spelen. Ze had het niet erg be
grepen op dat stijve, deftige Den Haag
Ze had wel eens horen zeggen, dat de
het boerendrama, met de landelijke
„musical-comedie" vervlochten tot een
heel bekoorlijk geheel. Naast de schrij
ver Schijve verdient ook de componist
Schijve een woord van lof: zijn melo
dieën op volkswijsjes en zijn vondsten
op dat gebied (zoals het zingen met de
klarinet in de verte) zijn werkelijk bij
zonder aardig.
Het geheel is een zeer geslaagde
schepping, door en door Zeeuws. Een
stuk dat succes verdient en dat onge
twijfeld ook krijgen zal.
HANS WARREN
Plaatselijk Nieuws
Breskens
Afscheid de heer M. de Boer.
Onder enorme belangstelling werd za
terdagmiddag in het Casino, te Bres
kens. afscheid genomen van de direc
teur van de Coöperatieve Aan- en Ver
koopvereniging, de heer M. de Boer. die
de Coöperatie heeft verlaten wegens het
aanvaarden van de functie van direc
teur van het Groningse Bedrijf van de
Aan- en Verkoopvereniging.
De heer E. de Dekker, voorzitter van
de Coöperatieve Aan- en Verkoopvere
niging sprak tot de zeer talrijke aan
wezigen een welkomstwoord.
Zo waren o.m. aanwezig de heer M.
de Boer met zijn gezin, het voltallige
gemeentebestuur van Breskens, het be
stuur van de Rotaryclub Zeeuws-Vlaan-
deren, het bestuur van de Oranjevere
niging „Prinses Marijke", alsmede een
groot aantal deputaties van het vere
nigingsleven. zowel uit Breskens als uit
West Zeeuws-Vlaanderen, waarin de
heer De Boer bestuursfuncties vervulde.
De heer De Dekker memoreerde de
periode, waarin de Boer ruim 13 jaar
de Coöperatie te Breskens heeft ge
diend.
In die tijd is het bedrijf enorm uitge
groeid en er kwam een fusie tot stand
tussen de Aankoopverenigingen uit
Schoondijke en die van Breskens.
Er is flink gebouwd om de stijgende
stroom produkten te kunnen ontvan
gen.
Een groot dieptepunt was de wa
tersnoodramp in 1953. waardoor de
Coöperatie enorme schade leed. Het
bestuur van de Coöperatie betreurt het,
dat de heer De Boer uit Breskens weg
gaat, doch gunt hem van ganser harte
de grote promotie, die daarmede ge
paard gaat. aldus de voorzitter. De heer
Dekker roemde de grote steun, die me
vrouw De Boer steeds voor haar man
was. Toen er kort geleden eens wind
kracht 11 was afgegeven, en er bijzon
der hoog water was. was het gehele be
drijf aan de Handelskade in alarm toe
stand gebracht. Iedereen was aan het
werk en midden in de nacht trof de
heer de Dekker mevrouw De Boer in alle
rust in de kantine van het bedrijf, waar
zij voor het personeel dat aan het werk
was, aan het koffiezetten was. Zo zijn er
nog een groot aantal voorbeelden op te
noemen, aldus de heer De Dekker, doch
dit valt buiten het bestek van deze re
ceptie.
Voor de nieuwe directeur, de heer De
buren in Den Haag elkaar nooit groet
ten, tenzij ze tot dezelfde stand be
hoorden.
„Ik ben bang, dat ik niet erg zal kun
nen wennen in Den Haag. Ik zou- veel
liever in Rotterdam blijven".
Hij nam haar bezwaren kwalijk en
haar gebrek aan geestdrift voor zijn
geweldige promotie.
„Mevrouw van Drunen woont al lang
in Den Haag en zou niet graag weg wil
len. ze vindt Rotterdam te rommelig".
„Dat kan wel zijn, maar ik houd van
het rommelige Rotterdam en ik dacht,
dat jij er ook van hield".
„Maar natuurlijk houd ik nog altijd
van mijn oude stad, maar ik heb geen
andere keus. Verdorie. Noor, wat ben je
aan het lamenteren". Haar tegenwer
pingen ergerden hem en ietwat boos
vroeg hij haar: „Of zit je dan te ver
af van Mulder en je tante? Nou wat
mij betreft, ik vind 't beslist geen ramp.
als ik ze niet zie om van mijn eigen
familie maar te zwijgen".
Nora begreep maar al te goed, dat hij
het eerder een zegen zou vinden als hij
Nora's plèegouders niet meer over de
vloer zag komen en de band met zijn
broers en zusters leed al evenzeer in
innigheid. Ze gingen voornamelijk om
met de familie Brand en met Herman
Volders. Terwille van Nora had hij een
soort Godsvrede gesloten met Mulder,