'Ik was niet goed in relaties, het moest niet te veel tijd kosten allemaal' Achterin hun twee-onder-een-kapwoning aan de rand van de Groninger binnenstad, staat een pilotenstoel, nu even de werkplek van Bert Visschers echtgenote Pien. Zij zegt, vanachter haar laptop: ,,Die piloten zitten hier natuurlijk vaak uren in, dus het is heel comfortabel.'' De cabaretier zelf probeert een oplader in zijn telefoon te wurmen. En merkt ondertussen op: ,,Die stoel was een van de decorstukken uit mijn voorstelling Zelden zoiets gezien, die zich afspeelde op een vliegveld.'' Die show, in 2015 gespeeld voor stamp volle zalen door heel het land, heeft zijn boek Dat wordt nooit wat niet gehaald. Liever schrijft Visscher over het geploeter in de beginjaren, in vaak angstvallig lege streektheaters, jeugdhonken, bij studen tenverenigingen en op schnabbels bij bedrijfsfeesten. Bert Visscher (60) schrijft zoals Neder land hem heeft leren kennen. Onnavolg baar snel, van de hak - via een onverwacht zijspoor - toch op de tak. Het is een aan eenrijging van anekdotes, blunders en pijnlijke herinneringen met telkens het zelfde slachtoffer: Bert zelf. Waarom niet ook over de succesdecennia geschreven, die na de stroeve start volgden? Boven thee en stroopwafels, in de voorkamer: ,,Als ik naar een marathon kijk op tv wil ik eigen lijk ook alleen de laatste lopers zien. Ik ben nauwelijks geïnteresseerd in de winnaars. Tragiek is toch veel mooier om te zien en te beschrijven dan succes?'' Met de riante glimlach die Nederland de afgelopen decennia zo goed leerde kennen: ,,De beginjaren zaten vol ventilatiemomen- ten; dat je na een grap alleen de afzuiging in de zaal hoort. Hoe het ging: de meeste van mijn oude technici zijn nog altijd vrienden van me. Met een stel van hen zat ik in 2019 in een vakantiehuis in Frankrijk en elke avond vertelde ik wat anekdotes. Zij zeiden: die moet je opschrijven. Nu hou ik al die jaren kleine dagboeknotities bij in mijn agenda's. Als we met het team verga deren en we moeten speeldata in de agenda zetten, zie ik iedereen altijd kloten met hun telefoons, of met van die stokjes prie gelen op zo'n apparaat. Ik pak gewoon de maandplanning voorin de agenda, vul daar alle plaatsnamen in, prima, klaar. Na de voorstelling vat ik de avond samen met een woordje, of een symbool. Zie ik Cuijk of Zevenaar staan met daarachter een doods kop, dan weet ik: heerlijk theater, maar het was verschrikkelijk. Als ik een wolkje met een paar spetters regen tekende, dan was het redelijk gegaan. Bij een wolk met meer regendruppels was de avond al iets pijnlij ker verlopen.'' In Zevenaar regende het echt, toen hij eens in theater De Bommersheuf mocht opdraven. Visscher wilde anders dan anders opkomen, niet zoals gebruikelijk vanaf het zijtoneel. Bovendien als een musketier, met grote snor, witte panty, verenhoed en op een stokpaard. In Dat wordt nooit wat beschrijft Visscher dat hij rond de theater zaal geen goede plek kon vinden om te wachten tot het publiek op z'n plek zat, zodat hij niet zoals gepland van achteren de zaal in kon lopen. Een nooddeur naar het dak, boven in de achterwand, bracht uitkomst. In het boek schrijft hij Visscheri- aans: 'Jongens, dat wordt 'm', riep ik vol bravoure. 'Buitenom naar het dak en door de nooddeur de verrassende opkomst.' ,,Had nog nooit iemand gedaan. Zou ook nooit meer iemand doen!'' Visscher krijgt een paar keer te vroeg het sein naar het dak te gaan, ontwaart laatkomers die nog op weg zijn naar het theater en moet zich tussen kliko's ver stoppen. Als iedereen eindelijk zit en Visscher in de slagregens op het dak staat, blijkt de nooddeur alleen van binnenuit te kunnen worden geopend. Niemand hoort hem bonzen, want de technicus heeft de muziek lekker hard gezet voor deze spec taculaire opkomst, de mobiele telefoon bestaat alleen nog in de visioenen van Chriet Titulaer en het arme stokpaardje van papier-maché blijkt de regen slecht te kunnen verdragen. „Sommige mensen die het boek al heb ben gelezen vroegen zich af of ik het hier en daar niet een beetje overdrijf. Dan denk ik: je moest eens weten wat ik allemaal niet heb opgeschreven. Dat studentes van het corps plots in hun blootje in de zaal ston- den en hun ondergoed en tampons naar me gooiden op het podium. Dat waren mijn ergste optredens ooit, bij die studen tenverenigingen. Daar ben ik al gauw mee gekapt. Maar ze betaalden wel goed, dat was af en toe ook nodig.'' Als lezer verwacht je in zo'n boek ergens de opmerking dat u die beginjaren niet had willen missen. Het tegendeel is waar. ,,Nou, ik was ook liever snel op televisie gekomen, waarna ik alleen nog maar volle zalen had gehad, zoals tot de coronacrisis met veel jonge collega's gebeurde. Ben ik niet jaloers op, hoor, dat is nu zoals het gaat, volkomen andere tijd natuurlijk.'' Knipoogje: ,,Je moet het volhouden hè, je moet die zalen vol houden. Maar nee, ik heb zo vaak half huilend en misselijk in de coulissen van een buurthuis gestaan met alleen maar dronken jongeren in de zaal. Achteraf is het lachen geblazen, maar als je er staat wil je gewoon dood. Dan kom je midden in de nacht thuis en denk je: dat wordt nooit wat. Aan de andere kant: na het optreden heb je keurig je envelopje met geld gekregen, je loopt nog even naar de kroeg, vertelt een sterk verhaal, kan nog een rondje weggeven ook en alles is weer goed. De volgende dag vertrek je opnieuw vol goede moed naar een ander buurthuis, in Blauwsnolleveen of zo. ,,Het lult nu makkelijk, omdat ik al jaren voor volle Carrés en Luxors sta. De zenu wen heb ik nog altijd. Tot een paar uur voor een voorstelling is alles gezellig, maar in het uur voordat ik begin, moet ik niet te veel gezeik om me heen hebben. Als ik drie minuten op het podium sta, de mensen hoor lachen, is het weg. Zo gaat het nog altijd. Nou ja, nu wordt er om me gelachen. In het begin hoorde ik echt alleen de lege stoelen klapperen. Niemand moest lachen. 10

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 2021 | | pagina 90