Toen kreeg je de
Beatles, iedereen
liet zijn haar groeien
meer voor de
fr is geen
aandacht
exacte wetenschap
Cor Quist, kapper voor het leven
25
Wiskundige
Jan van de Craats
zaterdag 24 juni 2006
De tondeuses bungelen uit
het plafond boven de
oude zwarte kappersstoelen. In
de hoek naast de spiegel hangt
de groene stofjas aan de haak.
De vitrinekast met scheer
schuim, sigaren, shag en siga
retten ziet eruit alsof hij nooit
is aangeraakt. In de kappers
zaak van Cor Quist aan de
Ring in Sint-Annaland heeft
de tijd stil gestaan. Het enige
verschil met zestig jaar geleden
is de kale plek op de vloer rond
om één van de kappersstoelen.
„,Ja, er zijn hier heel wat kilo
meters haar geknipt."
Cor Quist, inmiddels 77. komt uit
een echte kappersfamilie. Heren
kappers, wel te verstaan. „Heel af en
toe knip ik ook wel eens een vrouw
hoor, maar daar moet je mee uitkij
ken. Vrouwen zijn veel kritischer dan
mannen. Ze hebben altijd wat aan te
merken."
Hoeveelste hij in de rij van Quist he
renkappers is, weet hij niet precies.
„Mijn vader was kapper, zijn vader
ook en ik weet dat zijn opa ook al kap
per was in Sint-Annaland. De zaak be
staat echt al een paar honderd jaar."
Het huis naast de zaak is al net zo
lang in de familie. „Op deze plaats
ben ik geboren. Het is wel een keer he
lemaal opnieuw gebouwd. Toen was
ik twee jaar." Momenteel woont Quist
er met zijn vrouw Lina (79), met wie
hij dit jaar 55 jaar getrouwd is. Sa
men hebben ze vijf kinderen, van wie
er twee aan de overkant van de Ring
in Sint-Annaland wonen.
Hoogstwaarschijnlijk is hij de laatste
kapper in de familie, moet Quist tot
zijn spijt bekennen. „Mijn kinderen
hebben geen interesse in het vak. Dat
vind ik erg jammer, want de zaak ver
kopen aan een vreemde, dat doe ik
niet. Dan gaat de deur op slot."
Als elfjarig jongetje hielp Quist al in
de zaak van zijn vader. „Ik begon als
inzeper. Dat was in 1939. Ik vond er
geen zak aan, maar mijn broer moest
in militaire dienst. Mijn vader had in
die tijd 130 vaste klanten die twee of
drie keer in de week geschoren moes
ten worden. Dat kon hij natuurlijk
niet alleen, dus ik moest wel. Het was
best zwaar werk hoor, dat inzepen. Ik
was elf! Ik ging veel liever zwemmen.
Ik had een klant die vijf cent fooi gaf.
In die tijd kostte het scheren vijf cent,
dus dat was een vorstelijke fooi. Van
een metselaar kreeg ik nog drie cent
en van mijn vader kreeg ik twee cent.
Als ik dan in de zomer om negen uur
's avonds klaar was met werken, dan
kocht ik tien ijsjes van een cent. Die
at ik achter elkaar op."
„Toen ik dertien was, kwam ik echt in
de zaak. In die tijd waren we alleen
's avonds en op zaterdag open. Mijn
vader was ook nog schilder. Er werd
nog niet zoveel aan het uiterlijk ge
daan. De mannen schoren zich kaal.
Heel soms moest je een kuifje knip
pen."
Quist volgde de kappersopleiding in
Bergen op Zoom. „Daar heb ik zes
jaar gezeten. Na vier jaar was je gezel,
een soort bediende. Daarna moest je
nog twee jaar voor het vakbekwaam
heidsdiploma. Tegenwoordig is dat al
lemaal anders. Nu hoef je geen vakbe
kwaamheid meer te hebben. Ons vak
is gedegradeerd tot een jan-allemans-
vak. Kappers geven knipcursussen,
mensen schrijven zich in bij de Kamer
van Koophandel en ze zijn kapper."
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd
de familie Quist geëvacueerd naar
Zwijndrecht. „Ze zetten hier het hele
dorp onder water. We zijn toen naar
een oudere broer van mij gegaan in
Zwijndrecht."
Quist groeide op in een groot gezin
met elf kinderen. Hij was de achtste
in de rij. „We waren met vijf jongens
en zes meiden. Ze noemden me altijd
'zuist acht'. Zuist stond voor Quist."
Tijdens het verblijf van de familie
Quist in Zwijndrecht, dat anderhalf
jaar duurde, overleed Quists moeder
aan tuberculose. „Ze verzorgde de
vrouw van mijn broer, die tb had.
Naam:
Cor Quist
Woonplaats:
Sint-Annaland
Geboren:
30 december 1928
Opleiding:
Kappersopleiding
Burgerlijke staat:
Gehuwd met Lina,
vijf kinderen.
Werk:
Kapper
Hobby:
Klussen
Daardoor is ze besmet geraakt. De
vrouw van mijn broer heeft het over
leefd, maar mijn moeder niet. Erg tra
gisch, mijn moeder was nog maar 53.
Ik was vijftien en de jongste van ons
was toen nog maar tien. Tja, dat viel
niet mee."
Broer
Quist runde de kapperszaak aanvanke
lijk samen met één van zijn broers.
„Vijfentwintig jaar hebben we het sa
men gedaan. Op een gegeven moment
ging het niet meer. Toen kreeg je het
Beatles-haar. Iedereen liet z'n haar
groeien. Dan gingen ze een half jaar
niet naar de kapper. Mijn broer is er
toen maar mee opgehouden."
De komst van het elektrische scheer-
apparaat en betere scheermesjes deed
de zaak ook geen goed. „Vroeger scho
ren we driehonderd man per week
met z'n tweeën. Maar ja, de mesjes
zijn tegenwoordig zo goed. Ik heb nu
elke week nog één of twee scheerklan
ten. Er is een man uit Rotterdam, die
speciaal omrijdt om zich door mij te
laten scheren als hij naar Antwerpen
gaat."
De kappersstoel waar zijn broer mee
werkte staat nog steeds in de zaak.
„Ja, die heb ik maar laten staan, want
anders is het zo kaal." De oude stoe
len van zijn vader staan er ook nog.
Die gebruiken de klanten als ze moe
ten wachten. „Vroeger was de zaak
nog veel ouderwetser. In de jaren vijf
tig hebben we dat veranderd. Daar
heb ik nog steeds spijt van."
Sfeer
Volgens Quist was er vroeger sowieso
meer sfeer in de zaak. „Het is alle
maal veel zakelijker geworden. Vroe
ger zat er soms wel tien man binnen.
Ze vonden het niet erg om te wachten.
De mensen bleven zelfs zitten als ze al
geknipt waren. Gewoon voor de gezel
ligheid. Nu gaan de klanten al weg als
er twee of drie mensen zitten. En af
spraken maken, daar begin ik niet
aan. Ik moet al genoeg bijhouden."
Het contact met de mensen, ook al is
het minder dan vroeger, vindt Quist
eigenlijk nog het leukste aan zijn vak.
„Soms zie ik drie generaties van fami
lies in mijn zaak. Mensen maken een
praatje. Ze vertrouwen me ook wel
eens geheimen toe. Ja, van sommige
mensen weet je heel veel. Dan krijg je
echt een band. Ik heb nooit iets door
verteld hoor. Daar moet je voorzichtig
mee zijn."
Quist merkt dat zijn klanten steeds
ouder worden. „Het zijn vooral bejaar-
de mensen. Jongeren komen er niet zo
veel. Als ze vijftien of zestien zijn,
gaan ze naar een andere kapper voor
de nieuwe stijl. Daar voel ik niet zo
veel voor. Ik hou meer van de klassie
ke kapsels. Ze doen trouwens toch
steeds hetzelfde. Vijftig jaar geleden
had je ook van dat steile haar, dat je
nu veel ziet. 'Bros' heette dat toen.j Nu
noemen ze het blockhead of stekels."
Naast zijn werk houdt Quist erg van
klussen. „Ik heb vier oude woninkjes
van mijn kinderen opgeknapt. Die
kochten ze voor een prikje en ik klus
te er 's avonds na het werk in. Dat
vond ik gewoon leuk om te doen,
maar ik deed het natuurlijk ook om
mijn kinderen te helpen."
Het waren lange werkdagen die Quist
maakte. „Ik had ook nog een stukje
land. Dan stond ik om vier uur op, om
op het land te werken. Overdag werk
te ik in de zaak en 's avonds kluste ik
in de huizen van mijn kinderen. Ik
werkte zo'n tachtig of negentig uur in
de week."
Tegenwoordig doet Quist het wat rus
tiger aan, maar hij werkt nog steeds
vijf dagen per week. „Op dinsdag ben
ik vrij, maar dan ga ik meestal nog
klussen bij mijn zoon in Zierikzee.
Die heeft daar een oud pandje ge
kocht. Of ik wel eens op vakantie ga?
Nee hoor, daar heb ik geen behoefte
aan. Als je in Sint-Annaland woont,
dan ben je altijd op vakantie. Vroeger
had ik een zeilboot, die ik trouwens
ook zelf gebouwd heb, waarmee ik in
de weekenden ging varen over de
Krabbenkreek. Als jongetje speelde ik
ook al in de kreken. Het is hier prach
foto Mechteld Jansen
tig. Nu ga ik, als ik tijd heb, graag een
eindje fietsen: een rondje over de ha
ven of door de polder."
Een bezige bij, zo zou je Quist wel kun
nen noemen. „Ik moet altijd wat te
doen hebben." Tien jaar geleden floot
zijn lichaam hem wel even terug.
„Toen kreeg ik een hartinfarct. Dat
was schrikken, ja. Ik heb veertien da
gen in het ziekenhuis gelegen. Daarna
mocht ik zes weken niks doen van de
dokter, maar in de derde week was ik
alweer aan het werk. Toen ik uit het
ziekenhuis kwam zat er een klant op
me te wachten, die vroeg of ik z'n
haar wilde knippen. Dat heb ik toen
wel gedaan, maar het ging niet makke
lijk. Na zes weken ging ik naar de dok
ter. Hij vroeg hoe het ging. Ik zei: ik
ben alweer drie weken aan het werk.
Hij keek me aan alsof ik gek was,
maar het ging gewoon goed. Sinds
dien heb ik geen last meer van mijn
hart gehad.
Van stoppen wil Quist nog altijd niets
weten. „Ik denk er niet over. Ik stop
pas als het niet meer gaat. Ik hoop dat
het nog tien jaar duurt." Aan het prik
bord in zijn zaak hangt een vergeeld
krantenartikel over een 93-jarige kap
per uit Drachten. „Als de mensen er
wat van zeggen dat ik nog steeds
werk, dan laat ik ze dat artikel zien.
Dan zeg ik: zie je wel, ik kan nog wel
even mee."
Cornelleke Blok
van geografische informatiesystemen als
TomTom tot het ontstaan van een tsunami.
Die onderwerpen kunnen als basis dienen
voor een profielwerkstuk." Daarnaast
spoort Van de Craats jonge wiskundetalen-
ten op via de Wiskunde Olympiade.
„De opgaven zijn bijzonder zwaar, ik ben er
meestal een paar dagen zoet mee. Terwijl de
deelnemers ze in twee keer vierenhalf uur
moeten oplossen. Veel leerlingen weten niet
van zichzelf dat ze goed zijn in wiskunde.
Het contact met geestverwanten en de waar
dering voor iets waarin je goed bent, geeft
ze voldoening."
„De meeste wiskundetalenten zijn vrolijke,
sociaal vaardige types. Die gaan later met
succes wiskunde studeren of iets aanver
wants. Sommigen zijn wat gesloten. Hen be
hoeden we voor sociaal isolement door de
universiteit op de hoogte te stellen van hun
geschiedenis. Een steuntje in de rug doet
him zelfvertrouwen goed." Voor de mindere
goden ontwerpt Van de Craats webklassen.
„Dit jaar kregen scholieren vier weken uit
dagende opdrachten over de Riemann-hypo-
these, het moeilijkste open pi'obleem uit de
wiskunde. We discussieerden met elkaar via
een webforum. Achttien deelnemers hebben
de klas afgemaakt en elkaar ontmoet bij de
certificaatuitreiking." Werken aan zo'n web
klas of een groter wiskundig probleem is
een esthetische beleving, vindt Van de
Craats. „Als je na dagen of weken denken
iets wat er aanvankelijk ingewikkeld uit
zag, weet om te vormen tot iets helders en
doorzichtigs, als je totaal onverwachte ver-
kundigen vaker terechtkomen bij beveili
ging, technische laboratoria, banken, verze
keraars en bedrijven waar grote transport
stromen moeten worden geoptimaliseerd. Ik
heb jarenlang wiskunde gegeven op de Ko
ninklijke Militaire Academie in Breda. Ook
daar gebruiken ze wiskunde, bijvoorbeeld
om te berekenen of je tank nog veilig over
die kapotte brug kan."
Om scholieren te inspireren, organiseert
Van de Craats vakantiecursussen voor hun
leraren: „Ze krijgen lezingen over van alles,
Tiskundige Jan van de Craats won afge-
V lopen maand de NWO Oeuvreprijs
tr zijn prestaties op het gebied van weten-
apscommunicatie. „Op publiekslezingen
lel ik dat mobiele telefoontjes tjokvol
ïkunde zitten."
et verschrikkelijk moeilijk, dat zou ik
te- at kunnen." Zo luidt de standaardreactie
llan van de Craats op een feestje vertelt
liuj wiskundige is: „Mensen hebben niets
le^ Iwiskunde, denken dat het vakgebied af
Saar is. Terwijl er nog talloze onopgelos-
,e5 theoretische problemen zijn én wiskunde
e® toegepast in het dagelijkse leven, op
fenvachte plekken."
"rie Craats (61), hoogleraar wiskunde en
ie'i atschappij aan de Universiteit van Am-
"jam, probeert het negatieve beeld van
^skunde om te buigen. „Dertig jaar gele-
'vroegen mijn vakgenoten of ik niet iets
1S^ te te doen had dan verhaaltjes houden
^wiskunde en stukjes schrijven in de
Ja' int. Nu krijg ik er een prijs voor." Hij
|t°P de Oeuvreprijs van de Nederlandse
11 ganisatie voor Wetenschappelijk Onder-
Ei (NWO), e prijs van 12.500 euro die
Olijks wordt uitgereikt aan mensen die
teschap populariseren. Van de Craats:
|P publiekslezingen vertel ik dat mobiele
l! Koontjes tjokvol wiskunde zitten. Of dat
Jptologen bij telebankieren de informatie-
ooni tussen jou en de bank beschermen
paftappen of manipuleren."
te scholieren zijn bang dat je na een wis-
®destudie eindigt als leraar. Terwijl wis-
Jan van de Craats
foto Bob Bronshof/GPD
van geworden. Ze voeren getallen in, maar
begrijpen de formules achter die getallen
niet. „Je moet een formule kunnen vereen-
voudigen, er een andere formule uit aflei-
den. Universitaire docenten zijn sprakeloos
als studenten simpele dingen niet meer kun
nen, zoals integreren en breuken onder een
noemer brengen."
„Ik neem de leraren niets kwalijk, zij volgen
slechts het beleid. Leraren moeten zich er
van bewust zijn dat we wiskunde geven om
dat het nuttig is voor een vervolgopleiding.
Ik heb geprobeerd de overgang naar het ver
volgonderwijs te vergemakkelijken door het
schrijven van het Basisboek Wiskunde."
Gelukkig begint het tij te keren. „Begin dit
jaar hebben studenten de Lieve Maria-actie
gehouden. Ze klaagden dat ze er elke dag
last van hadden dat ze te weinig wiskunde
hadden geleerd. Ik en veel anderen hebben
hun punt benadrukt. Nu werkt de minister
aan een nieuwe aanpak. Op papier is het
huidige curriculum goed, maar omdat de
formulevaardigheden niet worden getoetst
op het examen, worden ze ook niet geoe
fend."
Van de Craats is sowieso niet zo te spreken
over het studiehuis en de focus op zelfstan-
dig leren: „Vergelijk het met rijles. Hoe zou
jij reageren als je flink moet betalen en de I
instructeur zegt: zoek zelf maar een beetje
uit hoe het werkt? Je moet leerlingen over-
tuigen dat als ze hun weerstand tegen een j
vak overwinnen, ze de beloning later krij
gen."
Berber Rouwé
banden doorziet, dan geeft dat een geweldi
ge kick."
„Ik denk dat het vergelijkbaar is met artis
tieke activiteiten, een schilder die een schil
derij precies zo krijgt als hij het in zijn
hoofd heeft. Of een componist die zijn sym
fonie voltooit. Er is een film over de Britse
wiskundige Andrew Wiles, die jarenlang
probeerde de al driehonderdvijftig jaar on
opgeloste stelling van Fermat te bewijzen.
Je ziet de enorme emotie en ontroering als
de man vertelt over het moment dat hij de
oplossing zag."
Toch kan Van de Craats goed begrijpen dat
scholieren een studie wiskunde niet zien zit
ten. „Je krijgt op de middelbare school een
vertekend beeld van de wiskunde. Sinds een
jaar of rijf is het vak wiskunde door de in
voering van het studiehuis op de middelba
re school een eigen leven gaan leiden."
„Er is geen aandacht meer voor wiskunde
als hulpwetenschap, de taal van exacte we
tenschappen, techniek en economie. Dat le
vert lacunes op in de formulevaardigheden.
Een van de grootste boosdoeners is de grafi
sche rekenmachine."
Leerlingen zijn er vólkomen afhankelijk