De tweeling is absoluut dieptepunt I PZC kunst cultuur vrijdag 12 november 1993 1(] J een succes-story Hella Haasse in een wereld vol geluk Tessa de Loo De tragiek achter Iedereen schiet altijd tekort £jITifÊl v-IIK - 11 f'M Kroniek van Joodse familie Theo Sontrop, de vroegere directeur van de Arbeiderspers, vergeleek het lezen van een boek eens met het eten van een bord soep. Net zoals je van de soep ook maar één lepel hoeft te proeven om te we ten of die smaakt, weetje meestal ook na één bladzijde al of een boek zal bevallen. De Arbeiderspers serveert nu een enorme pan soep in de vorm van De tweeling, een 436 pagina's dikke roman van Tessa de Loo. Na één keer proeven was het duide lijk: dit was niet de „roman van landsbe lang" die de uitgever beloofd had maar eerder een nationale ramp. Ik ging echter door tot de bodem en ik kan u verzekeren dat alle volgende bladzijden een even slechte indruk nalieten. Aan ambities ontbrak het de schrijfster niet. Ergens op de achtergrond zijn er inte ressante gedachten te ontwaren over de verhouding tussen Nederland en Duits land, over onze onwil om te vergeten laat staan te vergeven, over de oorlog die in ve le, harten nog altijd woedt. Grootse plan nen of niet, we hebben slechts te maken met de mislukking die deze roman gewor den is. Meer en meer wordt duidelijk dat het Tessa de Loo niet lukt om een behoor lijke roman te schrijven. Meander (1986) werd door menigeen weggehoond, na het verschijnen van Isabelle 1989) riep een re censent haar uit tot 'De Zangeres Zonder Naam van onze Letteren'. Ontbreekt het haar aan talent, mist ze de noodzakelijke discipline? In elk geval deugt er weinig aan De tweeling. Uitglijders Er zijn historische onjuistheden en taal fouten. Haar stijl is goed voor een avondje lachen, het Nederlands is voor haar een ijsbaan waarop ze voortdurend pijnlijke uitglijders maakt. Al na één bladzijde had ik een lange lijst voorbeelden. „De prille oorlog sukkelde voort op kruideniersni veau", schrijft ze op pagina 196. De op mars van de geallieerde legers wordt op bladzij 320 niet minder fijnzinnig beschre ven: „Twee grote bezems kwamen lang zaam dichterbij, een uit het oosten, een uit het zuiden. Bezems met lange borstels die de Duitsers als stof op een hoop veegden." De schrijfster is ook een kampioene in zin nen die voor zover ik wist sinds 1893 waren afgeschaft in de literatuur. Wendingen als: „Op een roestige tuinbank, met uit zicht op een bed jonge koolplanten, spoedde hun onmogelijke liefde zich naar een voortijdig einde." Opzet en uitwer king van het relaas zijn al even archaïsch. Het verhaal is zeer breed opgezet en ui terst langdradig. Er wordt niets aan de verbeelding van de lezer overgelaten. De tweeling werd een invuloefening: saai en voorspelbaar. Aan alles wat er over de oor log geschreven is voegt ze niets toe, vooral de avonturen van Lotte in de bezettingsja ren worden bepaald door clichés. Lotte# en Anna zijn tweelingen en tegelijk zijn zij tegenpolen. Ze zijn wanneer het boek speelt vierenzeventig jaar oud. Als kleine kinderen raakten ze van elkaar ge scheiden. Eén keer is er een weerzien ge weest, maar dat was op een ontgoocheling uitgelopen. Nu weer een halve eeuw ver streken is, komen ze elkaar bij toeval te gen in het kuuroord Spa. Ze vertellen dan hoe hun levens verlopen zijn. Bits Na de dood van hun ouders belandde Lot te in Nederland, ze groeide op in een links gezin en stond in de oorlog aan de goede kant. Ze verklaart: „Ik ben een Hollandse m hart en nieren." Anna bleef in Duits land, groeide op in een conservatieve boe renfamilie en stond in de oorlog aan de verkeerde kant. Bij Lotte thuis werden on derduikers geholpen, Anna's echtgenoot sneuvelde als SS-militair. Anna probeert in Spa de band met Lotte te herstellen. Aanvankelijk stelt Lotte zich bits op: „Eerst hebben jullie de wereld in brand ge zet en nu willen jullie ook nog dat we ons in jullie beweegredenen verdiepen." Wan neer Anna plotseling sterft, is Lotte wél bereid begrip op te brengen voor haar Duitse zuster. Wat wil Tessa de Loo met deze onverval ste smartlap? Ze bedoelt, denk ik, dat Ne derland en Duitsland ook een soort twee lingen zijn die weer tot elkaar dienen te komen. De schrijfster hoopt kennelijk te bereiken dat wij begrip krijgen voor de Duitse positie in de oorlog. De argumen ten die ze aanvoert zijn wankel en ook nogal bedenkelijk. De 'voordelen' van het Hitler-regime worden gesignaleerd: „er was geen verveling, er waren geen drugs verslaafden,, je had niet de rotzooi die we nu hebben." Ze laat Anna het „wij hebben het niet geweten" in vele toonaarden her halen. De grootste troef van de schrijfster is dat de meeste Duitsers geen daders, maar slachtoffers zouden zijn geweest. Het arme Duitse volk heeft zich laten ver blinden, heet het. De Duitsers zelf hebben zwaar geleden „gedurende twaalf jaar ti rannie", vernemen we. Je moet maar dur ven. Het zieligst van al zijn de Duitsers - zo be nadrukken schrijfster en haar verhaalfi guur om het hardst - omdat de geallieer den allesbehalve zachtzinnig terugsloe gen. Zelfs die perfide Luxemburgers lieten „hun onlustgevoelens" na vijf jaar Duitse bezetting de vrije loop. Het ergste kwaad - en daar neemt deze roman een heel onaan gename wending - wordt belichaamd door de Amerikanen. „Het waren onze be vrijders", mag Lotte tegenwerpen. Maar verder laat Tessa de Loo er geen twijfel over bestaan: als Anna even niet tiert op de Amerikanen, doet ze het zelf wel. Het was in 1983, toen De meisjes van de suikerwerkfabriek verscheen, allemaal zo mooi begonnen voor Tessa de Loo. Daar na is het met haai- literaire loopbaan lood recht naar beneden gegaan. Met dit on smakelijke brouwsel is het absolute diep tepunt bereikt. Hans Warren Tessa de Loo: De tioeeling. Roman - 436 pag. I f 39,90 I gebonden 59,90 - De Arbeiderspers, Amsterdam. letterkundige kroniek Tii r i -1 i i ii i i i i i111li i - Ter gelegenheid van de vijfenzeventigste verjaardag van Hella S. Haasse wijdt het Letterkundig Museum een tentoonstelling aan haar. Die is nog te zien tot en met 24 april 1994. Bovendien verscheen een schrijversprentenboek over haar, onder de titel Ik maak kenbaar wat bestond. Het is natuurlijk vooral om de afbeeldingen begonnen, maar de uitgave bevat ook nogal wat tekst. Het nut van het korte overzicht van leven en werk van de schrijfster dat Greetje Heemskerk samenstelde zal ieder duidelijk zijn. Maar menigeen zal zich afvragen wat de zin is van de vier beschouwingen die werden opgenomen. Een essay is in onze literatuur doorgaans een verzameling tweedehands gedachten die in on beholpen zinnen aaneen worden geregen. Helaas vormen deze stuk ken geen uitzondering op die regel. „We zitten dicht op de huid van de tijd", oreert de een over Schaduw beeld. Een ander orakelt: „In de op De wegen der verbeelding volgen de roman. Berichten van het Blauwe Huis (1986), is de span kracht van het verlangen en de verbeelding nog verder van huis gestald." De artikelen werden ge schreven door Kees Snoek, Doeschka Meijsing. Rudi van der Paardt en Nelleke Noordervliet. Enige verdienste van deze bijdra gen is dat Hella Haasse er niet hei lig in wordt verklaard. Meijsing vindt Berichten van het Blauioe Huis „eigenlijk een ontmoedigend boek", waarin de gebeurtenissen „eigenlijk in de kleinheid en on belangrijkheid (blijven) steken", ja het werk zou niet meer zijn dan „een keurig gelegde legpuzzel". Van der Paardt levert voorzichti ger kritiek op Het woud der ver wachting. Dat boek kreeg trou wens toen de Engelse vertaling verscheen een zeer negatieve be spreking in de 'Times Literary Supplement'. Maar daar verneemt de lezer van Ik maak kenbaar wat bestond niets over. Net als in het proza van Hella Haasse lijkt in dit schrijver sprentenboek de wereld vol tegen slag, treurnis en lelijkheid ge weerd, We krijgen in plaats daar van een wereld te zien vol geluk, nette manieren en mooie mensen. De schrijfster met haar fotoge nieke uiterlijk is in die verheven wereld een ideale hoofdrolspeel ster. De vele op postzegelformaat afgedrukte boekomslagen - ze zul len weinig mensen interesseren. De gereproduceerde documenten - ach, ze zijn best aardig. De foto's zijn echter een genot om naai- te kijken, Hella Haasse heeft het talent er altijd goed op te staan. Alleen op het eerste kiekje - ze was toen een paar dagen oud - beschikte ze blijkbaar nog niet over dat vermogen. Maar later is het nooit meer misgegaan. Op de schoolfoto bijvoorbeeld - waar ze tussen medeleerlinge Aya Zikken en leraar P. J. Koets zit. Op de fo to's die van haar werden gemaakt toen ze actrice was. Op de foto's uit de jaren dat ze een televisie-per soonlijkheid was. Op de foto's waarop ze haar vele prijzen in ont vangst neemt. Dit schrijverspren tenboek wordt zo een sprookjes boek. Voor allen die in Hella S. Haasse geloven verplichte litera tuur. H. W. Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse - redactie: Mariëtte Haarsma, Greetje Heemskerk en Murk Salverda - Schrijversprenten boek 35- 136 pag. 39,90 - Nederlands Letterkundig Museum en Documenta tiecentrum I Querido, 's-Gravenhaget Amsterdam. Hoewel Constant Vecht (1947) geen onbekende is in de schrijverswereld kan men toch Huis aan de Amstel als zijn literaire debuut beschouwen. Hij publiceerde voordien samen met Yaèl Koren Verzonken heimwee -joods hier, Israëlisch daar, was hoofdredacteur van het voormalige dagblad 'De Waarheid' en is thans directeur van 'De Groene Amsterdammer'. Met Huis aan de Amstel schreef hij de kroniek van zijn eigen familie, nauwelijks verhuld, al noemt hij het geslacht niet Vecht maar Van Elburg en zichzelf niet Constant maar Vincent in het boek. Hij begint het relaas na een korte historische opmaat met de in 1887 geboren grootvader Aaron van Elburg, afkomstig uit een geslacht van slagers en veehandelaren. Diens vader was naar Amsterdam getrokken om er een handel in 'boerenantiek' te beginnen. Zoon Aaron had een verfijnde smaak en bezat een goede handelsgeest. Hij associeerde zich met zijn aanstaande schoonvader en ontwikkelde zich tot een van de vooraanstaande Amster damse antiquairs in het interbellum. De 'Kunstzalen A. van Elburg' aan het Rokin werden een begrip en ze zijn dat nog steeds. De schuilnaam is heel doorzichtig, maar mogelijk had Con stant Vecht die nodig om zich enkele andere vrijheden te kunnen veroorlo ven op het snijvlak van waarheid en fictie. Aaron voelde zich wereldburger, 'allergisch voor elke vorm van nationa lisme, de Joodse variant niet uitgezon derd'. Hij citeerde graag Schnitzlers „Wozu brauche ich Wurzeln, Baume haben Wurzeln, Menschen haben Beine." Hij huwde en er werden twee kinderen geboren, een dochter Didi, in 1911, en een zoon John, in 1916. De laatste zou de vader later opvolgen in de zaak en zich ontwikkelen tot een van de grote antiquairs in het land, deelnemer aan belangrijke beurzen en aan een popu lair televisie-programma over antiek. Maar achter deze succes-story van pracht en weelde gaat een grote tra giek schuil, en daarover wordt ver haald in de kroniek Huis aan de Am stel. Genadeloos De Van Elburgs mochten nog zo'n geassimileerde Joodse familie zijn, de maatregelen in Duitsland, de Tweede Wereldoorlog sloegen ook voor hen ge nadeloos toe. Een poging om in mei 1940 naar het buitenland te ontkomen mislukte, al kon wel veel antiek veilig worden gesteld. Toen later Didi's man opgepakt en naar Westerbork getrans porteerd werd, wenste zij met haar zoontje bij hem te zijn, hoewel ze had kunnen onderduiken. Het gezin ein digde in de gaskamer. De andere fami lieleden. Aaron, zijn vrouw, John, over leefden. Maar hoe. Dat er nooit meer over Didi werd gesproken zegt genoeg. Dat in 1945 toen het fatale bericht kwam vader Aaron taktloos tierde: 'Al les hadden we geregeld, alles! Ze had zó kunnen onderduiken. Maar nee, ze moest zo nodig bij haar man zijn! Als een kip zonder kop is ze de dood tege moet gegaan.' - het zeg meer dan ge noeg, Zoon John had al lang kennis aan een niet-Joods meisje uit een artistiek mi lieu, Penny. Ze trouwden in 1946, kre gen twee zonen, Vincent in 1947 en Jo nathan in 1950. Het tweede deel van het boek handelt voornamelijk over vader John en zoon Vincent, in wie we vermoed ik zonder meer de schrijver Constant Vecht mo gen herkennen. Het is een haast klaj siek verhaal over een generatieconflic dat in dit geval navrante trekken krijr door het lot van de Joden in deze eeus John van Elburg kwam dus reeds een geassimileerd milieu en hij was® mengd gehuwd. Hij was Joods vana! komst, maar niet van geloof. Wat z| familieleden en hemzelf overkwam door de jodenvervolging stempel^ hem niettemin onvermijdelijk. Hot zeer ook een gevoelsmens, een schoot heidszoeker en een kunstminnaar, had een cynische kijk op de medemeni gekregen en nogal 'rechtse' overtuigd gen. Hij slaagde in het leven, wen schatrijk, maar in zijn huiselijke be staan was weinig harmonie. Hij geen begrip opbrengen voor de ni linkse politieke sympathieën van oudste zoon, en deze raakte op beurt meer en meer afkerig van di bourgeois-overtuigingen van zijn v? der. Er kwam nog bij dat duidellj! werd dat geen van beide jongens voor voelde bij hun vader in de zaakti komen. Bij hun moeder vonden de jot gens wel begrip, wat vaak tot pijnlijki ruzies leidde. CPN Vincent, door anderen gezien als rijkeluiszoontje, wordt meer en mee tot het communisme aangetrokken hij gaat als student mee doen aan bek gingen en zet alleen de laatste stap.lit worden van de CPN, niet om zijn vade nog te sparen. Doch wanneer die ea keer eèn faux-pas maakt door vriendin van Vincent die hem niet aan staat weg te werken wreekt Vincec zich en wordt lid. Er volgt een zwaargt laden twistgesprek dat tot de hoogk punten van het boek behoort. Vaders zoon striemen en wonden elkaar zoz« met woorden dat ze de littekens zullei blijven dragen. Jarenlang wijdt Vin cent zich nu aan het communism; maar uiteindelijk wordt ook hij zwaz teleurgesteld in de CPN zodat zi afkeer van het milieu van zijn vade: verbleekt bij zijn gevoel van voor de botte vijandigheid van dep» tij. Hij kapt ermee en stort in. Het z; jaren duren, moeilijk komt hij aan de slag. Zijn misrekening had lier vijftien jaar van zijn leven gekost, Dit debacle leidt tot een tweede hooi tepunt, in het hoofdstuk 'Wereldbol ger', wanneer Vincent deelneemt een weekend in Woudschoten om landelijke manifestatie 'Joodse n- oorlogse generatie' bij te wonen. Or privé-redenen, maar vermomd al journalist. Vincent moet zich .zo helder mogelij rekenschap geven waar hij naar zoek is, hoe hij hetiJood-zijn had era ren als kind en nu, welke gevoelensk cisme en antisemitisme bij hem opii: pen. Was hij zelfs niet in de armen vï het communisme gedreven uit prote tegen de rechtse opinies van zijn vade omdat men hem voor een Joods rijto luis-zoontje versleet? Het zelf-onderzoek werkt louteren vader en zoon komen elkaar nader i: het moment dat de dood van de onafwendbaar lijkt. Maar hij overtel de ernstige hartoperatie en de kromt eindigt op een lichte toon: 'Zo maar, hoe oud je ook wordt, je kor nooit van je vader af, schertst John li chend. De stijl van het boek is vaak wat gt makkelijk-journalistiek en de steil familie-verhalen waarschijnlijk al vaak verfraaid door navertellen c nog geloofwaardig te klinken. Maar; geheel voegt deze kroniek een waait vol relaas toe aan de Joodse geschiedenis in ons land. H, Constant Vecht: Huis aan de Amstel, li pag. f34.90. Nijgh van Ditmar, Amsh dam. De dement wordende we duwe Schenkel die vlak voor haar vierentachtigste haai' heup heeft gebroken. Haar dochter Jeanne die in Amster dam in een uitgeverij werkt, een vrouw van middelbare leeftijd met een vriendin. Haar levens lustige werkster/huishoudster, mevrouw Zeldenrust, die veel voor haai' doet en tegelijkertijd schaamteloos van haai' profi teert. Een boek over de laatste twee levensjaren van een oude vrouw, geschreven door Henk Romijn Meijer (1929), niet be paald een auteur van zonnig proza. Wat zou dat kunnen wor den? Het werd een mooie kleine ro man. Meijer heeft dochter Jean ne de pen in de hand gegeven en dat was een goed besluit. Er staat: „Bij de lift vergaapten een sombere hobbezak en een ver stokte sigareroker zich aan mijn modieuze verschijning, mijn slankheid, mijn wijde broek, mijn krulhaar en mijn veel te ho ge voorhoofd." Jeanne, duide lijk een ander dan de mannelij ke auteur, heeft van hem van al lerlei meegekregen: talent voor scherpe observatie, wantrou wen, driftigheid en het onge wone vermogen om van realis me iets elegants te maken. Al dat banale gebeef, gescharrel, geruzie, geklaag wordt precies beschreven en krijgt toch melo die. Een heel enkele keer is Jeanne lyrisch, zoals wanneer zij vertelt hoe zij met haar moeder een au totochtje gaat maken: „We na men de lift naar beneden en knikten bij elke etage naar twee of drie oude lieden die zich bij ons voegden en ons overstelp ten met peilloze meewarigheid en heilwensen gebracht op de galm van een zingende zaag. Kon ik uitgever zijn van de boekdelen die hun tranende ogen spraken, de rode randen om het verwaterde blauw! Waar blijft de tijd en waarom zijn we ooit aan het leven begonnen? Geen mens die ons ooit heeft verteld wat ons te wachten zou staan! En laten we op de valreep van ons verval tenminste een beetje goed voor elkaar zijn en elkaar de hand boven het hoofd houden!" Lucifers Er is veel ironie in deze alinea en toch sentiment. De combinatie werkt uitstekend in de hele ro man, tot in de bizarre slotscène. De moeder is dood, haar bejaar denflat en haar berghok zijn ge plunderd door mevrouw Zelden rust. En Jeanne vindt nog een verzameling lucifers, door haar moeder na 1947 gehamsterd, alsof het nog steeds oorlog was, kennelijk onder het motto 'Een gewaarschuwd mens telt voor twee'. Jeanne beschrijft de doos jes, en sluit haar relaas: „Ik deed de verzameling in een papieren zak die ik in de bergruimte had gevonden: zo zou geen mens kunnen zien wat ik naar buiten droeg. Geen mens zou het kun nen weten. Geen mens die kon weten dat het pakken waren van een onschatbare waarde die vanaf dit moment onherroepe lijk van mij zouden zijn." Jeanne doet in haar verslag geen enkele poging om haar moeder voor te stellen als een in teressante of sympathieke vrouw. Ze was mooi geweest, in haai' kring en haar stand van on derwijzers meer een beproeving dan een geluk. Ze kon aardig zingen. Veel liefde was er kenne lijk niet in het gezin, en over de vader vernemen we vooral dat hij een deukhoed droeg en met collega's die deukhoeden droe gen onnozele conversatie voer de. De jaren van de bezetting verhinderden, zo wordt gesug gereerd, dat het huwelijk teloor ging. Na de dood van haar man was de moeder stuurloos, en in haar beginnende dementie za nikte ze conventioneel en zon der fantasie over de luiheid van de jeugd en over Jeanne's car rière als uitgeefster. Geschiede nis had ze moeten studeren, net als haai' vriendin Maree die lera res was geworden. In plaats daarvan las ze manuscripten van onbehoorlijk karakter. Jeanne beschrijft voortreffelijk het leven in zo'n gebouw van be jaardenflats waar op dezelfde tijd van de dag de wc's worden doorgetrokken, waar de oude mensen elkaar krakkemikkig op de gang ontmoeten. Haar moeder, met haar looprekje, is niet beter of slechter dan de an deren, een wantrouwig gewor den vrouw, klagend en aankla gend, zich dan weer excuserend, hatelijk en vergeetachtig. De werkster/huishoudster wordt satirisch behandeld, een heel egoïstische vrouw die mis schien zelf wel meent dat ze hulpvaardig en goudeerlijk is, Jeanne spaart ook zichzelf niet Zij laat horen hoe grof zij tekeer kan gaan tegen haai' moeder, ook als daar geen excuus -voor is te vinden. Niets dab narigheid, zoals iedereen wel uit zijn omge ving kent. En toch is Henk Ro mijn Meijer in deze roman niet nijdig, zoals hij "nogal eens is ge weest, en dit keer blijkbaar be reid om te aanvaarden dat ie dereen altijd tekort schiet, te genover anderen, tegenover zichzelf. Alfred Kossmann Henk Romijn Meijer, Leuk datje noi even langs bent geweest. Meulenhol Amsterdam; 27,50. Een Duitse vrouw zegt over de Amerikanen in De tweeling, de nieuwe roman van Tessa de Loo: „Dat blode volk, de ene nog dommer dan de andere." Amerika brengt alleen „per ongeluk wel eens een beschaafde burger" voort, voegt de schrijfster er zelf aan toe. De Tweede Wereldoorlog wordt vanuit een merkwaardig perspectief bezien in dit boek, waarvoor de promotiecampagne goed georganiseerd is maar waarover verder weinig gunstigs valt te melden. Hella S. Haasse heelt het talent altijd goed op foto's te staan. foto Klaas Koppe De Duitsers zelf hebben zwaar geleden „gedurende twaalf jaar tirannie", vertelt Tessa de Loo. Je moet maar durven. foto K|aas Koppe

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1993 | | pagina 16