Fruittelers lessen hun dorst Schnabbelen om te overleven Zoet water op Zuid-Beveland boeren aan zet 29 DONDERDAG 25 APRIL 1991 Eindelijk is het dan zo ver: zoet ter op Zuid-Beveland. Dat wil zeggen zoet water voor de landbouw. Drinkwater is op Zuid-Beveland al sinds 1910 voorhanden, maar de landbouw heeft water voor beregening en bevloeiing tot nu toe moeten ontberen. Zoet water is schaars in Zeeland. In een tijd waarin de agrarische bedrijfstak alle zeilen bij moet zetten om te overleven, vormt de beschikbaarheid van zoet water een steeds belangrijker factor. Vooral de fruittelers verbeiden de komst van de zoet waterpijp. Een concurrende land- en tuinbouw heeft evenwel nog meer nodig. Goede verkaveling bijvoorbeeld. Fruitteler Jan Kees van Kruiningen (38) uit Krabbendijke heeft niet ge wacht op de leiding die zoet water uit het Zoommeer aanvoert. Hij heeft op een deel van zijn bedrijf al een druppelbevloeiings- systeem aangelegd om zijn fruitbomen van water en meststoffen te voorzien. Druppelbevloeiing: een stelsel van leidin gen dat aan de voet van de fruitbomen ligt. Ter hoogte van elke boom zit een dop in die leiding, waaruit gestaag een drup pél water komt. Op die manier blijft de grond waarin de boom wortelt, voortdu rend vochtig. Van Kruiningen gebruikt duur drinkwa ter van ongeveer 2 gulden per kubieke me ter. „Zelfs dat haal je er al uit", is zijn erva ring. „Bevloeien en voeden werkt duide lijk opbrengstverhogend. Je kunt veel eer der oogsten van pas geplante bomen en beurtjaren, waarin de boom nauwelijks vrucht draagt, komen vrijwel niet voor." Het water uit het Zoommeer, waarvoor de leiding op dit moment wordt aangelegd, gaat ongeveer 90 cent per kubieke meter kosten. Van Kruiningen: „Dat betekent dus dat ik straks ruim twee keer zoveel water krijg voor het geld dat ik er nu aan besteed. Dan is het helemaal rendabel." Voeding Vooral herinplant op oude boomgaard- grond is volgens de Krabbendijkse fruitte ler zeer gebaat bij druppelbevloeiing en - bemesting. De combinatie water en voe ding is van belang. 'Een dopje per week doet wonderen' heet het in de reclamespot voor kamerplantenvoeding en in de pro fessionelere plantenverzorging is het al precies zo. Van water alleen gaat een jon ge fruitboom sneller groeien. Voeding in de vorm van een zorgvuldig gedoseerde hoeveelheid stikstof, fosfor, kali en spore nelementen zorgt ervoor dat de boom ook bloemknoppen ontwikkelt. Een fruitteler verwacht het eerste jaar niets van een pas geplante boom. Dat wil zeggen, zónder druppelbevloeiing. Mét le vert zo'n prille boom het eerste jaar mis schien toch nog twee tot drie kilo op. Het tweede jaar begint de jonge aanplant op gang te komen: drie a vier kilo zonder druppelbevloeiing tegen acht of negen ki lo als de beschikbaarheid van water en meststoffen via een leidingensysteem is verzekerd. In het derde en het vierde jaar komt een fruitboom tot zijn normale pro- duktie van twaalf tot vijftien kilo. En deze hoeveelheid bereikt een bevloeide boom ook weer eerder. De winst van druppelbevloeiing op een perceel appels of peren doet zich vooral voor bij jonge bomen, al zal een fruitteler in een droge zomer ook tevreden kunnen vaststellen dat de vruchten van bevloeide bomen groter en zwaarder zijn geworden. Van Kruiningen; „Ik ben ervan overtuigd dat druppelbevloeiing rendabel is, maar we moeten er nu ook geen mirakels van verwachten. Andere soorten fruit of ande re rassen zie ik nog niet zo gauw geteeld worden dankzij zoet water. Ons groeisei zoen is gewoon te kort. Dat is voor een ap pelras als Granny Smith de beperkende factor. Pruimen zou wel kunnen, maar dat is een fruitsoort die veel werk vergt en dat is nu net iets waar een fruitteler geen ge brek aan heeft." In de omgeving van Krabbendijke heeft nog maar een handvol fruittelers een druppelbevloeiingssysteem aangelegd. Van Kruiningen en zijn paar collega's zul len binnen enkele jaren wat dit betreft geen pioniers meer zijn. De belangstelling voor druppelbevloeiing is groot. Verwacht wordt dat de meeste Zuidbevelandse fruittelers op den duur hun nieuwe aan planten op deze manier van water en voe ding zullen voorzien. En omdat de gemid delde appelboom na tien jaar wordt ver vangen (de gemiddelde pereboom gaat langer mee), zal geleidelijk nagenoeg het hele fruitareaal bedruppeld worden. In het gebied aan de oostkant van het kanaal door Zuid-Beveland zal het zoete Zoom meerwater volgend voorjaar kunnen wor den geleverd. West-Zuid-Beveland volgt in 1993. Zoet water is nog niet alles. Van Kruinin gen mag dan met zijn druppelbevloeiings systeem voor liggen op veel beroepsgeno ten, hij heeft zelf aanleiding met enige af gunst fruitbedrijven in andere delen van Zuid-Beveland te bekijken. Omdat de om geving van Krabbendijke is gespaard ge bleven voor overstroming door oorlogs-of natuurgeweld, is het gebied nooit op nieuw verkaveld. Daardoor bestaat het fruitgebied uit een lappendeken van klei ne boomgaardjes. Snippers soms. waarin de grond ook nog eens door meerdere te lers wordt gebruikt: de eerste vijf rijen bo men zijn van fruitteler één, de volgende ze ven van fruitteler twee en de zes daarach fotografie Wim Rieviens) ter van nummer drie. Van Kruiningens 11 hectare (pacht en eigendom) liggen bij voorbeeld over tien percelen verspreid. Het grootste meet 4 hectare: het kleinste 20 are. Die versnippering staat een doelmatige fruitteelt in de weg. De Krabbendijkse fruittelers zijn veel tijd kwijt aan het heen en weer sjouwen tussen hun percelen. Met hun spuitmachines, met lege kisten en met het geoogste fruit. Van Kruiningen: „Ik heb gelukkig mijn vaste plukkers, want anders moet je er voortdurend bij blijven in die bogerdjes waarin de bomen van verschillende telers naast elkaar staan. Iemand die de situatie niet goed kent, staat zo de appels van een collega te plukken." De kleinschaligheid betekent ook grondverlies, omdat in een kleine boomgaard net zoveel ruimte voor het manoeuvreren met trekkers beschikbaar moet zijn als in een grotere. Bovendien is het een dure zaak op die kleine percelen druppelbevloeiingssystemen aan te leg gen. Geïntegreerd Ook staat de huidige verkaveling een mi lieu-vriendelijker vorm van fruitteelt in de weg: de geïntegreerde fruitteelt. De afge lopen jaren zijn steeds meer fruitboeren gaan inzien dat ze met hun spuitmachines de verkeerde weg zijn ingeslagen. De be spui tingen doden niet alleen schadelijke insecten, maar ook de diertjes die de na tuurlijke vijand van die lastposten zijn. Van Kruiningen: „Fruittelers beseffen nu ook dat ze met al die bespuitingen het mi lieu aan het verontreinigingen zijn. Bo vendien. de consument wil gaaf fruit, waaraan weinig bestrijdingsmiddelen te pas zijn gekomen." Hij beschouwt nu sinds enkele jaren roof- mijten, roofwantsen, oorwormen en gaas- vliegen als zijn bondgenoten in de strijd tegen fruitspint, roestmijt, perebladvlo, bladluis en ander ongerief dat een fruitte ler kan kwellen. Hij koestert deze nuttige insecten door zo min mogelijk bespuitin gen toe te passen. Een gevolg van de klein schalige verkaveling is evenwel dat de wind makkelijk spuitnevel meevoert van andere percelen, waar de telers nog niet tot de geïntegreerde fruitteelt zijn be keerd. En daar kunnen Van Kruiningens roofmijten en andere bestrijders van on gewenst dierenleven het knap benauwd van krijgen. De oplossing voor de problemen die de versnipperde verdeling van de grond in de omgeving van Krabbendijke met zich meebrengt, ligt voor de hand: een ruilver kaveling. Die is ook aangevraagd. Niet al leen voor Krabbendijke, maar voor een groter deel van oostelijk Zuid-Beveland. Over een spoedige uitvoering ervan be staat twijfel. Ruilverkavelingen in fruit teeltgebieden zijn duur, omdat een ruime grondpot. beschikbaar moet zijn om de te lers tijdelijk op een andere plek te kunnen laten werken. En geld is in deze tijd van Tussenbalansen en andere bezuinigingen steeds minder beschikbaar. „Toch zullen we hier een ruilverkaveling nodig heb ben", meent Van Kruiningen. „Zoet water is één ding. maar een meer eigentijdse ver deling van de percelen hoort daar toch ook bij." Ben Jansen vol r\ e één kruipt met zekere regelmaat achter j U het stuur van een vrachtwagen, de ander 'er verdient wat bij op een camping, weer een spof ander verhuurt zich aan een gemeentelijke rac plantsoenendienst. I Enkele tienduizenden boeren zijn op de sW sehnabbeltoer. Sommigen omdat ze tijd over NES hebben. Voor de méesten echter is het bittere noodzaak. Steeds meer boeren zijn gedwongen een 1AA] bijbaantje te zoeken. Omdat de inkomsten van het eigen bedrijf niet meer toereikend zijn. Werkverdeler A. Noë van de Vereniging voor Bedrijfs- en Agrihulp in Zeeland: „Het eigen vermogen loopt terug. En op een gegeven j moment is het: ja jongens, zó kan het niet meer, ik móet er wat bij gaan doen." bandbouwer Willy van de Vijver: „Maar je zit er wél tegenaan te hikken. Die overschakeling om als zelfstandig boer onder een ander te gaan werken; da's wel even wennen." De cijfers die het Landbouw Econo misch Instituut (LEI) een paar weken geleden presenteerde, liegen er niet om: 28.000 boeren en tuinders houden er naast het werk of hun eigen bedrijf nog een an der baantje op na. En het verschijnsel van de deeltijdarbeid in de landbouw zal de komende jaren nog flink toenemen. Het LEI verwacht, dat aan het eind van de ja ren negentig rond de 30.000 landbouwers bijklussen. De oorzaken laten zich vol gens het Landbouw Economisch Insti tuut vrij gemakkelijk aanwijzen: vooral de strengere milieu-eisen en de daaraan verbonden kosten nopen de boeren naar een aanvullende bron van inkomsten om te zien. Ook in Zeeland neemt het fenomeen steeds grotere vormén aan. Het is een schatting met een natte vinger in de lucht: in Zeeland schommelt het aantal bij- schnabbelende landbouwers rond de 500. „En dat is", klinkt het op het kantoor van de Vereniging voor Bedrijfs- en Agrihulp in Zeeland (VBAZ) te Goes, „een teken aan de wand. Voor veel boeren vormt de bijverdienste een substantieel onderdeel van het inkomen." Burenhulp Bedrijfsverzorgingsdiensten, zoals het VBAZ. werden twintig tot vijfentwintig jaar geleden opgezet als een vorm van bu renhulp; boeren die - bijvoorbeeld door ziekte - tijdelijk om hulp verlegen zitten, kunnen daarvoor bij een bedrijfsverzor- gingsdienst terecht. Meer en meer echter hebben die diensten zich ook ontwikkeld tot een soort uitzendbureau voor land bouwers die buiten him eigen stiel een bij baan zoeken. Honderdtwintig namen staan er momen teel bij het VBAZ geregistreerd. Werkver deler A. Noë: „We proberen voor hen werk te zoeken in aanverwante sectoren: bij an dere landbouwbedrijven, in de groenvoor ziening, op campings, bij waterschappen, gemeenten. Maar óók bijvoorbeeld in de constructie, de transportsector." Het kost - ondanks de nog steeds grote werkloosheid - door de bank genomen weinig moeite om boeren aan een bijbaan te helpen. Want, zegt Noë, landbouwers zijn gewend hun handen te laten wappe ren. En: ze zijn gemotiveerd. Ook in be drijfstakken die weinig of niets met land bouw van doen hebben, worden ze met open armen ontvangen. Noë: „Vooral de jongere boeren hebben vaak een techni sche opleiding gehad. Daardoor kunnen ze ook goed terecht in de constructie. Dat is zo'n bedrijfstak waarin onze mensen bij zonder goed passen." Zo is het precies, knikt secretaris èn admi nistrateur J. Scheele van het VBAZ' „De mechanisatie staat hoog aangeschreven in de agrarische sector. De boeren moeten zelf ook vaak sleutelen. Hun handen staan dus niet verkeerd. En ze staan niet om kwart voor vijf te kijken met een gezicht van: gaat die bel nog niet? Als het werk waarmee ze bezig zijn af moet, gaan ze ge woon door. Dat hebben ze van huis uit meegekregen: een boer stopt om kwart voor vijf tenslotte ook niet met het rooien van z'n aardappelen." Het zijn niet alleen de kleinere boeren die in toenemende mate op zoek gaan naar een bijaan. Ook het aantal landbouwers met grotere bedrijven die om den brode op zoek gaan naar een bijverdienste, groeit. Noë: „Het probleem is: het eigen vermo gen loopt terug. En op een gegeven mo ment is het: ja jongens, zó kan het niet meer, ik móet er wat bij gaan doen," Voor akkerbouwer Willy van de Vijver brak dat moment eind vorig jaar aan. Z'n bedrijf ligt in West-Zeeuwsch-Vlaande- ren; in de Clarapolder, tussen het Molle- kot en de Maagd van Gent, ten zuiden van de Pyramide. Veertig hectare groot is he- drijf, normaal gesproken moet dat genoeg zijn om er een boterham op te verdienen. Maar 1990 was voor Van de Vijver (43 jaar, getrouwd, twee kinderen) 'een wreed slecht' jaar geweest. Ze hadden het er thuis uitvoerig over ge had: een bijbaantje zoeken, dat. - luidde de afloop van het familieberaad - was de enige oplossing. Makkelijk had Van de Vijver het er aanvankelijk niet mee: „Je zit er wel tegenaan te hikken. Ik werk het liefst op het land. Daar heb ik tenslotte voor gekozen. Die overschakeling om als zelfstandig boer onder een ander te gaan werken: da's wel even wennen." Dat verhaal klinkt Scheele en Noë zeer be kend in de oren. „Voor een aantal boeren kan die eerste stap vrij moeilijk zijn. Ze schamen zich er misschien een beetje voor om tegenover de buitenwacht toe te geven dat ze van hun eigen bedrijf alleen niet meer kunnen bestaan. Ik zou me kunnen voorstellen, dat ze dat als een soort neder laag beschouwen." Inderdaad- „Zoiets gaatje natuurlijk aan het hart", zegt Van de Vijer. „Ik heb de in druk, dat er nogal wat boeren zijn die het zwaar hebben, maar daar niet voor willen uitkomen. Want voor je het weet, doen al lerlei praatjes de ronde; mijn bedrijf zou al te koop te zijn. Da's wel niet waar, maar zover kunnen die praatjes dus gaan." Eerst verhuurde hij zichzelf aan een colle ga-boer. Dat beviel 'm niet bijster; „Ik wil de juist 's onder mensen komen; maar op dat bedrijf liep ik weer in m'n eentje te ploegen en dan beginnen alle problemen die je probeert te ontvluchten, toch weer door je hoofd te spoken." Veertien dagen hiéld hij het er vol. Via een installatiebe drijf verzeilde-ie uiteindelijk bij een con structiebedrijf. waar hij spuitwerk ver richt en laswerk. Volle werkdagen draait- ie daar, En 's avonds èn in de weekeinden nog 's het land op. Een zwaai' bestaan? Ach, zegt Van de Vij ver met veel gevoel voor understatement: „Laat ik het 's anders uitdrukken: veel tijd en zin om nog 's een keertje uit te gaan, heb ik niet meer. Maar er zit weinig anders op. Als ik niks bijverdien, gaat m'n bedrijf ten onder." Willem van Dam

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1991 | | pagina 29