alberf willinl OVER PIET KEIZER, GERARD REVE EN HERMANS de kleine man moet ik hebben, dat is mijn publiek..... PROVINCIAL! ZEEUWS! COURANT ZATERDAG 5 JANUARI 197» Het museum Boymans van Beu- ningen te Rotterdam streeft gezien de tentoonstellingenreeks van de laatste seizoenen kenne lijk naar een voorname plaats in de rij paleizen der edelkitsch. De grote surrealisten en de dienaren van ver wante bewegingen wisselen er elk aar af. Daar zit lijn en wat van be wuste beeldvorming in: de manifes taties hebben op zich iets indruk wekkends, iets van spektakelstuk ken. Ze trekken tienduizenden, men sen die de gladde wondertjes van de zeer besprokenen onder de artiesten van heel dichtbij willen zien. Men verwent zich ermee; glitter en glad de glamour, al te vaak stervend van technische raffinement en een schrijnend gebrek aan het soort in houd waarmee men verder kan. De goudgespoten drol van Dali past er in, de onbenullige windeieren van Labisse en nu de grote 'boom' der Nederlanden, het werk van Carel Willink, de 'magiër onder de realis ten'. Om het beeld wat completer te maken moet worden gemeld dat ook Magritte en Delveaux in Boymans hebben gelopen, tentoonstellingen die naar aard en sfeer toch wat af staan van de overige. Over Willink is veel gedaan en geschre ven. Hij wordt in brede kring gezien als de Nederlandse vertegenwoordiger van al die stromingen die men heeft samenge bracht onder de noemer 'fantastisch realis me' en het zij zo het is die partij wordt ook op het zogeheten Europese ni veau duchtig meegeblazen. In Nederland lijkt het er de laatste tijd verdacht veel op dat de schilder Willink zijn belang nog enkel en alleen ontleent aan het gekoesterd bezit van een blijkbaar goed ogende, jeugdige (dit in verhouding tot de bijna 74-jarige maitre) vrouw die hem via een arsenaal van vlin- derige jurken toch zoveel centjes kost. De daarbijhorende speculaties over smans lief deleven gan de krachten van het meest, fan tastische realisme verre te boven. Willink evenwel schildert, je vraagt je af waar hij de tijd vandaan haalt. Het belang van Willink ligt. de mooie en leerzame verhalen ten spijt, elders: hij heeft een bepaald niet te verwaarlozen rol gespeeld in ruim gezegd de ontwikke ling van een nu populair deel van de beeldende kunst in Nederland en het ziet er naar uit dat die rol zich ook buiten de beperktheid van ons laagland doet voelen. Allerlei vormen van realisme tieren welig, de vorm van Willink staat duidelijk op zich in de eerste rij. Wat is het. succes van zijn toonzetting voor deze music for the millions? Voor zover ik dat beoordelen kan heeft het te maken met de grote mate van herkenbaarheid die in zijn werk zit. Het zal ook tippen aan de overgeërfde liefde voor fijnschilderij, het 'net echt-effect' en de bewondering voor de man die dat 'in deze tijd' nog kan. Met dat laatste kan men iets van de kern raken: de opleving van de realisten ligt voor een niet gering gedeelte mede verankerd in een stevig soort onbehagen en daarmee in het nega tieve. Men zet zich af tegen wat in direc te zin onherkenbaar is, vervreemd, en men stelt ook en juist in de kunst keer op keer bij wijze van reactie het verstand (men zal dat 'gezond' noemen) boven het gevoel. Op dat punt kan men over een alleszins rijke voedingsbodem beschikken: de turbulentie der stromingen revolu tie op revolutie heeft in veler ogen de chaos en de afgrond zeer dichtbij ge bracht en men wil terug. De wereld gaat wel verder. Nu zijn het onbehagen en de vervreemding zeer wezenlijke elementen in het werk van Willink. Met dat onbehagen zal zijn pu bliek weinig moeite hebben en zijn ver vreemding kan juist aanspreken omdat de geest in het beeld gaat zitten zonder de beeldende middelen die men zo lief heeft, geweld aan te doen. Wie het daar over heeft, is al bezig met de sfeer, onvervang baar die van Willink, groot, machtig en dreigend, in een wijd, somber perspec tief. dichtbij maar van een zeer grote, soms bang makende afstandelijkheid. Het is voor mij een sfeer waar ik onmogelijk van kan houden, al dat grootse dat in we zen zo verschrikkelijk eng is. Er stijgt een mij ziekmakende lucht uit op, zoals uit zo veel werken die op naam van geestverwan ten staan. Ik noem dat om de zaak een beetje thuis te brengen de '40-'45-lucht. hoewel ik daarbij meteen vermeld dat het voor Willink als een zeer onredelijke insi nuatie gelezen kan worden. Ik wil er enkel mee aangeven dat de sfeer zo treffend is voor wat in die jaren zeer officieel als alleenzaligmakend gepredikt werd, grote, hoge dingen, magie voor het volk, nivelleringskunst dienstig aan de gro te regerende gedachte. Willink past daarin en heeft daar in gepast en men hoeft daar alle vereerders ten spijt niet per se gelukkig mee te zijn Men heeft Carel Willink een onheilsprofeet genoemd. Over profetendom kan ik weinig zeggen, ook aan de hand van zijn werk. Het onheil meestal verpakt in een snel naderende ondergang, verval, cultuurbederf be heerst echter een groot deel van het werk zodanig dat het zelfs overheerst: Willinks manier van spreken. Carel Willink heeft altijd althans in zijn realistisch werk geschilderd op zekerheid. Hij heeft die zekerheid voor een goed deel gevonden in zichzelf en zijn groot beeldend vermogen. Dat namelijk blijft bij alle bedenkingen zonder meer overeind. Treffend is het grote aantal zelfportretten: de meester, met het eeuwi ge palet, een koele, bestudeerd superieure blik, een narcissus, een beetje pedant voe lend voor zijn eigen spiegel. Je vraagt je af of die spiegel niet stuk kan breken, met in de scherven uitzicht op een andere Willink. Welnu, ik geloof dat de spiegel gebroken is als ik zijn tot nu toe laatste zelfportret zie: een oude man die vraagt, alleen in een landschap dat de verlatenheid zelve is. Hij zit daar voor zijn doen vreemd aangekleed door een veel jongere generatie, meedoend op af stand: een nogal eerlijk en onthullend schilderij. De grote tentoonstelling in Boymans zal voor velen verder onthullend werken: Wil link* doet het namelijk erg goed op repro- Juk ties. -Rasterwerking en papierstructuur geven zijn harde, vlakke werk vaak nog iets van verzachtende poëzie mee, in die mate zelfs dat men nieuwsgierig wordt. Staat dan men dan oog in oog met het schilderij, dan blijkt dat tegenoog vaak leeg met een teveel aan routine en een tekort aan inhoud. Willink zegt min of jmeer op het plaatje aan te sturen en hij levert dat dan ook. Zo ontstaat maalt- en maatwerk dat men bedenke goed alleen geproduceerd kan worden door ie- imand die over een zo oppermachtige en uitgebalanceerde techniek beschikt als juist Willink. Men zal een scherp verstand en een grote dosi3 berekende techniek vinden in en achter het penseel, men zal het hart missen. Ikzelf vind dat een wat pijnlijk gemis. Van Willink zijn de woorden 'Rembrandt vind ik wel eens menselijk, die ruikt teveel naar zweet en bloed'. Ik zou wat meer zweet en bloed in Willink wensen. Dat zou ook in meerdere opzichten verandering van lucht kunnen betekenen. Gelijktijdig met de opening van de ten toonstelling verscheen als "boek van de maand' (goed en goedkoop-instiuut) het boek Wililnk'. leven en werken op mooi for maat. ruim van illustratie, goed van kleur. Het is samengesteld door de binnenhuisar chitect Walter Kramer en van een inter view (gelukkig kort) voorzien door Mar ja Roscam Abbing. Het boek en de cataloog van Boymans zouden een mooie aanloop kunnen zijn tot een integrale werkopgave van Willink als er hier en daar niet wat vreemd geschutterd zou zijn. Zo is het verhaal natuurlijk wel mooi en waarschijn lijk ook waar dat Willink zo moeilijk zat in de oorlog en toch de mooie prijzen bieden de bolle Goering weerstond. Maar er staat dan niet by dat men Willink toch kan te genkomen op de lijst van schilders van wie werk werd aangekocht door het (bruine) departement van volksvoorlichting. Dat was na instelling van de kuituurkamer. In het boek is nog een expositie in Duits land (1941) opgenomen en dan volgt de grote leegte tot 1946. Als ik mij' niet vergis en nu vergis is mij niet was Willink toch met zijn 'De prediker' vertegenwoor digd op de tentoonstelling in het Frans Halsmuseum (1943). Hij staat in de cata logus, walgelijk ingeleid door het heer Ger- des van dat bruine departement, samen met onder anderen Pyke Koch, Hynckes en Kimpe. Dat hoefde niet, beslist niet, maar het hoort gewoon wel thuis in een over zicht dat naar volledigheid streeft, of het nu gênant is of niet. Het zijn kleine feilen in een boek dat er ook al vanwege de wel zeer schappelijke prijs zeker mag zijn. Nijgh en Van Dit- mar gaf het zonder de noodzakelijke lin nen band uit. Tentoonstelling (echte, grote liefhebbers kunnen bovendien bij Siou in Amsterdam terecht) en boek geven velen de kans gemakkelijker op Willink in te spelen dan voordien mogelijk was. «Museum Boymans van Beuningen. Rotterdam. Tot 20 januari 'Willink'. Nijgh en Van Ditmar, Den Haag-Rotler- lam). Nee, Johnny Walker hoort er niet bij, het is geen spelletje- Bijna iedere jaarwisseling brengt als geschenkje van een of andere uit geverij een erg aardig boekje, dat weliswaar niet in de handel komt, maar dat niettemin een bredere belangstelling méér dan ver dient. Vorig jaar schreef ik over 'Onze Vrienden' van G. K. van het Reve (toen nog met 'van het'), waarmee Athenaeum-Polak Van Gennep en De Harmonie hun vrien den verblijdden. Dit jaar verrast Erven Tho mas Rap met *Elf gedichtten voor Piet Kei zer', een ongewoon huldeblijk van elf dich ters en dichteressen aan een voetballer. Het idee is uitgegaan van Theun de Winter die in zijn bundel "De Gedichten' ook bij Erven Thomas Rap verschenen, 3,90) al eens een vers aan Keizer gewijd had, dat hier op nieuw is afgedrukt. Het aardigste van het hele boekje is mogelijk de reactie van de voetballer. Hij zat kennelijk met deze dichterlijke hulde in zijn maag. hij heeft het zich allemaal min of meer laten aanleunen: „Als dit een wedstrijd is. heb ik nu duidelijk verloren". Ook een van de dichters. Kees van Kooten, voelt het blijkbaar zo. want hij schrijft in het (m-i. aardigste van allemaal) gedichtje 'tegen' P.K.: TEGEN PIET KEIZER Vijfenvijftigduizend man of meer in één keer: ga daar maar aan staan als schrijver of akteur. Daarom zijn grote voetballers de nieuwe artiesten en kunstenaars de nieuwe artiestevlooien. Dit elftal voorop. En daar heeft het wel wat van. Toch geeft dit boekje meer dan een bloemlezinkje gelegenheidspoë zie. Er valt bijvoorbeeld ook uit op te maken dat Mensje van Keulen en Mischa de Vreede ieder op eigen wijze geïnteresseerd zijn in wat er onder zo'n wijdpiipig voetbalbroekie zit. Mensje netjes en be scheiden. en Mischa brutaal, rechtuit-rechtaan. Mar- ga Minco herkent Keizer op een wat sportievere manier, en Remco Campert zingt nog al wee over 's voetballers 'lome genialiteit'. Er zijn dichters die leuke invallen hebben gehad en er zijn er die vaardig de dichterlijke breipennen gehanteerd heb ben tot een toonbaar broddellapje afgeleverd kon worden. Thomas Rap maakte er, zoals we van hem gewend zijn. een bijzonder mooi boekje van. dat versierd wordt door een foto gemaakt door Trudy Nijman van Piet Keizers hoofd, waarvoor deze regels van Mischa de Vreede helemaal gelden: Het leek wat op dat van een engel, maar dan ongeschoren natuurlijk. G. K. van het Reve. die zijn naam in de loop van de jaren diverse inalen veranderd heeft en zich nu een jaarlang kortweg Gerard Reve noemt, is op 14 december 1973 vijftig jaar geworden, een feit dat in onze letteren allerminst ongemerkt voorbij is ge gaan, want er liggen drie boeken naast me, en er zijn er mogelijk wel meer. van en over hem. 'Het Zingend Hart', zijnde een bundel gedichten; een 'Kort Revier' met als ondertitel 'Gerard Reve en het oordeel van zijn medeburgers' en een studie van Hedwig Speliers, 'Gerard Kornelis van het Reve en de Groene Anjelier'. Het fenomeen Reve blijft boeien, hoewel het bon ton is grondige kritiek te hebben op zijn laatste boek 'Lieve Jongens' en ook op deze gedichten. Wat ik werkelijk in hem bewonder, is zijn vermogen om óver de afgrond te balanceren en toch altijd nog weer min of meer zijn evenwicht terug te vinden en dus zijn nek met te breken. Hoe zeer hij zich ook blootgeeft, hij ..eet zijn geheim te bewaren (en daardoor te blijven boeien); hoe ver hij ook gaat met allerlei mogelijke uitdagingen (dikwijls is het ondraaglijk over de grens) toch weet hij door een oprecht gebaar of geluid, door zijn ironie of humor, te maken dat je iets van respect blijft voelen. Ik zou het nog anders willen stellen: hij kan zich permitteren wat een ander zich niet permitteren kan; wat menig ander onsterfelijk belachelijk zou maken, aanvaard ie van hem. soms met tegenzin maar toch. Hij weet precies hoe ver hij gaan kan. Het sublieme en het ridicule, het triviale en het verhevene, het poëtische en het nuchtere, liggen vlak bij elkaar, overlappen elkaar wel eens, en Reve speelt met al die mogelijkheden. IN HET LAND DER BLINDEN Eigenlijk ben ik een soort Nero want. zingend als een pauw, win ik veel prijzen in konkoersen. GEDICHT VOOR MIJN 47ste VERJAARDAG De dag zelf vreemd en grijs. De dag erna zes zwanen zeilend tot de voetbrug waar ik met gulle hand het feestgebak te water werp dat niemand gisteren door zijn strot heeft kunnen krijgen en dat de vogels evenmin begeren. Hun koninklijke halzen buigen niet terwijl het ongewone voedsel zinkt. Het "Kort Revier', een co-produktie van Erven Thomas Rap en Athenaeum-Polak Van Gennep, werd samengesteld door Klaus Beekman en Mia Meijer. Het is een van de aardigste en beste 'boeken over een schrijver' die ik ken, heel boeiend ok; het biedt meeslepende lectuur die op bijzonder knappe manier Reve over doet komen, vanaf 'De Avonden' tot en met 'Lieve Jongens'. Een kwart eeuw reacties van de pers op Van het Reve, zo zou men het boek kort kunnen omschrijven, maar het geeft veel meer dan dat door de tussengelaste stukjes, de commentaren, de reconstructies. Men leze bijvoorbeeld eens het hoofdstuk 'Een Mystifika- tie' (over Reves bemoeiingen met de etsen vai. Frans Lodewijk Pannekoek) of de 'onthullingen' over het Boek van het Violet en de Dood. waarvan de titel ontleend blijkt aan een brochure van een dr. De Cock uit 1922, De kleine neurasthenicus', een werkje dat na veel speuren door J. en M. Meijer gevonden werd. Een veertiental bladzijs foto's en de reproduktie van een handschrift verluchten dit "Kort Revier', dat ieder die meer over Reves werk wil weten vs»l te bieden heeft. Hetzelfde geldt, hoe totaal anders het boek ook is. van de studie Van Hedwig Speliers. die in Die Verrekte Gelijkhebber' al zijn boek over Reve aankondigde Nu is het er. ruim 300 bladzijs dik. een werk van 'kritische bewondering': ..Gerard Kor nelis van het Reve en de Groene Anjelier* (die groene anjelier haalde hij bij Wilde als symbool voor de homoseksualiteit). „Door. in en met zijn homoseksualiteit slaagt G. K. van het Reve er. mijns inziens, in over de grenzen van zijn inversie heen. algemeen geldende en voor onze tijd erg noodzake lijke waarheden en waarden te verdedigen", (p. 39) Het is een knap, persoonlijk, boeiend boek vol geestige sprongen (Speliers noemt zich niet ten onrechte een creatief essayist ihet houdt je als lezer beslist wakker. Soms vertelt hij doodleuk dat zijn enige vertier tijdens het schrijven van zijn Reve-boek is: „het ietwat bijtimmeren van de zitkuil in zijn huis' en dat zijn vrouw Antje daarvoor fluweel knipt (p. 85). Een van zijn theses of als men wil hypotheses, de belangrijkste, is dat Reves "herrezen schrijverschap' geworteld is in zijn katholicisme (zo omstreeks 1960 al werd Reve aangetrokken tot het katholicisme). Zijn grote, "Europese', authentieke periode begint voor Spe liers oas met 'Op weg naar het einde' (1963) dat hij Reves beste boek tot nu toe vindt. Hij ziet zijn werk als het ware als één grote biecht, sinds dien. Tenslotte verscheen, ook bij Thomas Rap. Amster dam, een vierde druk van Hermans' 'Mandarijnen op Zwavelzuur', „toch weer een beetje veranderd, ondanks alle slechte voornemens: weer een paar fouten er uit en weer een beetje dikker geworden", zoals de schrijver aanvult (En de foto van Gom- perts. een der zwartste schapen, op pag. 76 nóg kleiner geworden, kleiner dan de nagel van mijn pink). 'Mandarijnen op Zwavelzuur' is een van de fijnste boeken, zo niet het fijnste, dat 'mijn' generatie (de ongeveer 1920 geborenen, die opgroeiden onder de schaduwen van crisis, oorlog. Ter Braak en Du Perron) heeft opgeleverd. Niemand heeft zich zo wild vrijgevochten als Hermans, dat wil zeggen: liet de brokken zo zien. de kapotgeslagen loze idolen, het gezwets over de vorm en de vent, de vage ethiek en slijmerige esthetiek, en nog veel meer waarmee wij werden opgevoed. Het is een grandi oos démasqué, een verrukkelijk en verrukkend boek van bladzij tot bladzij (en het zijn er bijna 300 grote), scherp, vlijmend, nors. bekwaam, en Her mans was dit alles al, niet pas in 1963 (oen dit boek voor het eerst verscheen, maar onmiddellijk na de bevrijding, toen onze generatie aan het woord kwam. Ik sla het boek open op goed geluk, pag. 61. en lees: ..De beroemde theoloog Prof. Dr. G. van der Leeuw schreef over Menno's 'Van oude en nieuwe Christe nen': ..De christen kan dankbaar zijn dat. in de plaats van neutraliteit, agnosticisme en dergelijke mensonwaardige houdingen er eindelijk weer kans komt dat het tegenspelers krijgt, tot zelfs in ons vreedzaam vaderland toe". Deze godgeleerde dank baarheid verklaart voor mijn gevoel veel van de populariteit die het totaal verwarde geschrijf van Ter Braak nog altijd geniet, is het niet onder schrijvers, dan is het wel onder de dominees. Zij verklaart ook voor een deel waarom ik zo'n hekel aan hem heb. Menno nam afscheid van dominees land zonder ergens anders naar toe te gaan. Hij wou wel. maar hij kon niet. Hij zat met handen en voeten gebonden aan schijnproblemen die ook. in zijn tijd al overwonnen standpunten waren. Hij ging essays schrijven, alsof hij met wist dat het essay in rechte lijn van de preek afstamt. Al het immoralisme van een immoralist als Ter Braak blijft beperkt tot het zondigen tegen niet meer dan één geijkte christelijke deugd: de nederigheid. Maar zelfs tegen de nederigheid zondigde hij op de verkeerde manier. De ::ederigheid die verwondering genoemd wordt, kende hij niet en dat is nu net de wijze waarop iemand nooit iets nieuw ontdekt. Hij muntte uit in het soort denken dat alleen door predikanten 'denken' genoemd wordt: een teeltkeus van dikke woorden, een promoscUiteit van termen tussen aanhalingstekens. Kortom het denken van de wezens die er in vermanende preken aan herinnerd moeten worden dat zij 'denkende wezens' zijn", (pp. 61/62) Ik kan niet 278 bladzijs citeren, dus: lees. nooit werden drie tientjes zo goed besteed. Elf gedichten voor Plet Keizer; Erven Thomas Rap, Am sterdam: Gerard Reve: Hel zingend hart. gedichten, Athe- naeum-Polalc Si Van Gennep. Amsterdam, geb. 15.—: Klaus Beekman Si Mla Meijer: Kort Revier Gerard Reve _-n het oordeel van zijn medeburgers. Erven Thomas Rap Athenaeum-Polak Si Van Gennep. Amsterdam, paperback f 18,50: Hedwig Spellers Gerard Kornel'.s van het Reve de Groene Anjelier, Nijgh Sc Van Ditmar. Den Haag/ Sonnevillc. Brugge, 20.—, Willem Frederlk Hermans' Mandarijnen op Zwavelzuur, 4e druk, Thomas Rap,'Amster dam 30.—.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1974 | | pagina 18