KAARTRIDDER zaterdagnummer MENS TUSSEI OE TUOEN GERARD I p, r WALSCHAP Ut paardehoeven achter de mist. gisteren, vandaag en morgen: tussen de tijden een mens, labrieksrook spelend met meeuwen. een stevige houdgreep onder Zeelands hoge hemel. leidsel, leidraad, leidsman. Gerard Walschap, bijna 69 nu, blijft zeer produktief. Nog maar onlangs verscheen de roman ,Het Gastmaal', en thans is er weer al een nieuw boek van hem, ,De Kaartrid der', eigenlijk een vertelling, een legende, maar als roman' aangekondigd, en waarom ook niet. De titelpagina luidt in zijn geheel: ,De Kaartridder, verteld door Soo Moereman en opgeschreven door Gerard Walschap'. Wie enigszins thuis is in het werk van Gerard Walschap, kent de naam Moereman wel. Soo Moereman, ten tonele gevoerd in ,De Wereld van Soo Moereman' (1941) is een soort personifi catie van Walschaps geboortedorp, vooral van het ,bij' geloof in de streek waaruit Walschap afkomstig is. We plaatsen dit ,bij' tussen aanhalingstekens, in de eerste plaats omdat het ons nog nooit duidelijk geworden is waar de grens tussen het zogenaamde .echte' geloof en het .by'-geloof precies loopt, in de tweede plaats omdat voor de anti-klerikale Walschap (om van het gros van zijn lezers maar te zwijgen) het in grote delen van Vlaanderen stellig als .echt' en orthodox aangevoelde .geloof' een vaak als vrij naïef gekenmerkte vorm van ,bij'-geloof is. We denken dan b v aan de excessieve verering van mlrakuleuze Madonnabeel den. In zijn nieuwe boek steekt Walschap dan ook weer braaf de draak met zulke aandoenlijk-malle gevallen, b v: ,Wat ken ik daar (in de Limburgen) al de miraculeuze Lievrouwen. Het beeld van de minderbroederkens van Maastricht is zelf te voet van Ons-Llevrou- wekerk gegaan en terug. Dat van Oostrom lag in het vlas en zei tegen de boer die het vond: ,Hier in Oostrum wil ik rusten'. Dat van Venlo lag In een schip tussen de kolen en de schipper kon er niet mee verder varen, hij moest het in de Sint-Martlnuskerk la ten en daar staat het nu nog. De kleine, zwarte Lievrouw van Slt- tard, de Lievrouw van het Leenderkapelleke van Schaasberg, de Lievrouw van Schilberg, van Ommel, van Sevenum, ik ken ze alle maal en ik durf zeggen die van Heppeneert is de miraculeuste' (pp 30-31i 'Dat beeldje van Heppeneert was namelijk zó aan het licht gekomen, er: ,viel een dondersteen op de doodsbenenboom, gewonnen uit de noot in Jeruzalem opgeraapt op het Heilig Graf en spleet hem van boven in de mik tot onder tegen de grond en op manshoogte vonden ze in die spleet een miraculeus postuurken van Ons-Lievrouw, geschilderd in drij kleuren en goud en dat postuur was binnen in de boom met die boom mee gewassen en als dat nu geen mirakel is dan ken ik er niks niet meer van*). Doch terug tot Soo Moereman, die dit alles vertelt, men hoort het al aan de losse trant. In acht avonden, aan ieder die luisteren wil. Hij vertelt in een bont gekleurd Vlaams, en Walschap heeft de mondelinge verteltrant zo goed mogeiyk geïmiteerd, met uitwei dingen, terzydes, slappe zinnen, verdraaiingen. Opzettelijk of onop zettelijk heeft hij de verteller ook fouten laten maken, dingen laten zeggen die niet kunnen kloppen in een logisch verhaal, maar wel in een eeuwenlang mondeling overgeleverde legende. Zo spreekt de verteller over Luther en Protestanten in de tijd van de Kruisvaar ders, heeft hy het honderden keren over Midas en de Midaskultus waar Mithras en de Mtthras-dienst bedoeld is (dit laatste is eigen- ïyk erg storend, wij zouden dit bij een herdruk toch beslist wijzi gen) enzovoorts. Allemaal dingen die men zich enkel veroorloven kan met deze opzet. Nu betekent voor een wereldburger als Wal schap het terugkeren naar de bakermat, het opnieuw Introduceren van het specifiek-Vlaamse, natuuriyk een zeer bewuste wils-daad, en het boek heeft dan ook een portée die ver boven het leutige en folkloristische uitgaat, al kunnen we aan dc andere kant nu ook niet zeggen dat het een werk van grote klasse geworden is, wat b v .Tilman Armenaas' wel was. .De Kaartridder' blijft beperkt in zijn genre, en dat genre is dus een wat opgeborstelde en bijge lapte oeroude legende, een Maria-mirakel, uit de middeleeuwen. Het patroon is het overoude en overbekende van de man die een pact met de duivel sluit, daardoor in weelde baadt, de vrese lijkste misdaden begaat en zijn ziel verliezen zal, doch die op het laatste nippertje berouw krijgt en dan door de miraculeuze tussen komst van Maria wordt gered. De legende dan, speelt in de tijd van de kruistochten. Graaf Wolf ram van Heppeneert, telg uit een verarmd geslacht, is, 19 jaar oud naar Jeruzalem getrokken en negen jaren weggebleven, zyn familie had hem, uit zakelijke overwegingen, toen hij zeventien was doen trouwen met een schatrijke doch veertien jaar oudere, onaantrekkelijke, zeer brave gravin, Herisplendis geheten. Wan neer Wolfram terugkeert blijkt Herisplendis in de handen van bedriegers gevallen, die haar wijsgemaakt hebben dat Wolfram voor Jeruzalem is gesneuveld. Zij is hertrouwd met een man die haar grote fortuin reeds geheel heeft verbrast, en zij verwacht nu niet anders dan dat Wolfram haar ter dood zal brengen. Deze gedraagt zich evenwel opvallend mild, want zijn geweten is ook allesbehalve zuiver. Hij heeft nameiyk in den vreemde een nog veel rijkere, en daarbij beeldschone en piepjonge (14) Bessarabische prinses ge trouwd, die op een Palmzondag over de Maas aan komt zeilen, omringd door een bonte hofstoet. Zij is christin geworden, her doopt tot Odilia. en een al even goedhartig, nobel en vroom schep sel als de zoveel oudere en lelijke Herisplendis. Hoewel laatst genoemde zich eerst in een klooster terug wil trekken, blijft zij op kasteel Heppeneert als een soort moeder voor het hele nieuwe kleine gezin, dat na negen maanden vergroot wordt met een flinke zoon, Dieudonné genaamd, vervlaamst tot Thieu. Doch vanaf de geboorte van deze jongen, die groot en sterk en donker opgroei en zal, is er een vreemde pelgrim in het land verschenen, die beweert dat de naam van de knaap Barbaro moet zijn, Barbaro de Bessaraab. Deze pelgrim, wiens naam we later zullen leren kennen als Vllo Valsio, alias Vijlen Vaals, is in de legende de trawant van de duivel of de duivel zelf, in dit geval een aanhanger van de Mithras-godsdlenst. Hij vertegenwoordigt de vreemde, de .heidense' kant van de moeder, hoe 'n voorbeeldig christin die ook geworden mag zijn. Hier sluipt ook de tragiek in het verhaal, binnen: Thieu-Barbaro is een goede jongen, en later een goed mens, zoals zijn vader goed is, zijn Bessarabische moeder en ook zijn .tweede' moeder Herisplendis, die beiden haast heiligen zijn. Doch" het noodlot stempelt hem tot een outcast, de verschijningen van de .pelgrim' maken hem verdacht, laster brengt hem verder in opspraak, en zo komt er een vloek op het geslacht van Heppeneert te liggen, het moet ten gronde. Wanneer Thieu volwassen ge worden is, breekt de vader van zijn bruid (een mede-krui3vaarder van Wolfram) de trouwbelofte, en er blijkt geen enkel ander meisje LETTERKUNDIGE KRONIEK - DOOR HANS WARREN - voor hem te vinden te zijn. Wolfram doodt in woede zijn beste vriend, de vader van dat meisje, en wordt op zijn beurt vermoord door diens zoon die de vader wreekt. Daar Wolframs lijk door de wolven verslonden wordt en zijn paard gestolen wordt en spoorloos verdwijnt, lijkt hij op verdachte wijze van de aarde verdwenen Thieu kan zijn vader niet meer opsporen, begint te drinken, komt in slecht gezelschap en vervalt van kwaad tot erger. Hij raakt verstrikt in de netten van de pelgrim Vijlen Vaals en zijn tra wanten, en wordt schrede voor schrede ingewyd in de myste riën van de Mlthrasdlenst, die ln de legende als een duivels dienst tegenover het christendom wordt geplaatst. Hoewel Mithras in naam nog de stlerendoder is. blijken hier mensenoffers te worden gebracht. Zo is Thieu-Barbaro uiteindelijk getuige van het sacrale doden van een katholieke priester. In ruil voor zijn .overgave' leeft hij in onvoorstelbare weelde, want een van de tra wanten weet alel schatten op te sporen die van oudsher in de grond begraven zijn. Doch diep is hij gezonken: hij heeft Odilia, zijn moeder, het hoofd afgeslagen in een twist. Zij sterft als een heilige. Vóór Barbaro evenwel de laatste Mithras-wijding krijgt, komt hij tot inkeer. Uiteraard spannen Vijlen Vaals en de zijnen, zodra ze zien dat Barbaro afvallig dreigt te worden, samen om hem ten onder te brengen, en dat zou natuurlijk zijn gelukt ware niet Maria, de Moeder Gods, op miraculeuze wijze in persoon te hulp gesneld. In de vroege, in de middeleeuwen opgetekende Maria-mirakelen is zo'n tussenkomst, het eigen- en vaak hardhandig ingrijpen en .dispuut', reeds vaak komisch door de naïeve verteltrant, maar Walschap heeft er helemaal een gezellig potje van gemaakt Luister naar het begin van het grote dispuut, zoals het verteld wordt door Soo Moeremans: Vijlen Vaals: .Hij heeft een compact met mij getekend met zijn bloed en hij moet dat gestand doen' Zij: ,Hij wist niet met wie hij dat tekende, mj wist niet wat het inhield, maar hij zal het gestand doen en gij ook'. .Dan moet hij onmiddellijk mee naar de Vaderwijding* .Dat staat niet in het compact' .Ha, gij denkt dat hij zijn schatten voor niks kreeg' .Neen, maar dat hij niet moet doen wat hij niet heeft getekend dèt denk ik!' Ze is dus niet op haar tongsken gevallen, maar hij toch ook niet en op een gegeven moment maakt hij hem kwaad en hij roept: -Maria! Nondedju!' Heeft hij dén op zyn kloten gekregen, in onze taal die zo schoon kan klinken, gesproken op zijn Hollands door een Lievrouw' (pp. 142-3). Men ziet, men is hier wei een beetje op de kermis. Maria ,wint* natuurlijk en verandert dan min of meer in Barbaro's geliefde, de verloofde bruid van zijn jeugd, die hem ondanks alle tegenwer king en wandaden altijd trouw gebleven is. Uiteraard is er ruimte voor velerlei uitleg van deze, vrij besmet geraakte, legende, maar Walschap heeft geen gebruik en ook geen misbruik gemaakt van de mogelijkheden die het gegeven bood, al zijn de gefantaseerde stukken over de Midthrasdiensten wel iets te uitvoerig en daardoor een beetje vervelend. Hij heeft het ver haal min of meer gepresenteerd zoals een begaafd verteller uit zijn geboortestreek het had kunnen verteller des avonds bij het haardvuur. Dat is op zichzelf een verdienste. Het is ook be slist een onderhoudend boek geworden, maar om nu te zeggen dat hij met .De Kaartridder' Iets onvergetelijks heeft gepresteerd, lee, dat niet. Gerard Walschap: De Kaartridder J. M. Meulenhoff, Amsterdam

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1967 | | pagina 15