KUNST UIT THAILAND
Aldous Huxley, blijvende plaats
zaterdagnummer
Letterkundige kroniek
doorHANSWARREN
Zaterdag 30 nov. 1963
,Een roos
van vlees'
ONLANGS lazen we in een folder dat
Jan Wolkers op de vraag: waarom
schrijft U geantwoord had: „uit
doodsangst". Naar aanleiding van
„Gesponnen suiker" wezen we er al
eens op dat de dood het allesover
heersende thema is in zijn werk. Zijn
nieuwe roman, „Een roos van vlees",
is eigenlijk één brok dood. Het begint
al met het uiterlijk: een omslag en
een band als een rouwbrief, een boek
dat aan doodskisten en zerken doet
denken. Suggestiever had Jan Ver
meulen, die band en omslag maakte,
niet kunnen zijn. En wanneer men
gaat lezen, begeeft men zich in een
necropol van macabere overpeinzin
gen en fantasieën.
Een allersomberst boek, een doods
boek, en, helaas, geen erg geslaagd
boek. Men ontkomt niet aan de ge
dachte, dat de schrijver terwille van
de eenheid van thema, de doodsvari-
aties dus, ten slotte met de dood en
zijn verschijningsvormen is gaan co-
quetteren. De dood moest en zou bij
iedere scène en op elke bladzij aan
wezig zijn. Waarachtigheid en diepe
ernst, die ongetwijfeld de voornaam
ste drijfveren tot schrijven waren,
kregen op die manier zoveel onzuivere
bijmengsels (gewilheid, lust tot cho
queren e.d.) dat het werk op menige
plaats van een bijzonder slechte
smaak getuigt. Om niet te zeggen dat
het soms weerzinwekkend is.
Onze lezers weten dat wij in deze
rubriek nimmer de zedemeester uit
hangen. Dat doen we ook nu niet.
Maar toch bevat dit boek passages
die we op geen enkele manier kunnen
appreciëren, zoals die met de gebak
ken muisjes. (We willen hier niet ver
der in details treden, verwijzen naar
pag. 185-7). Dit is platvoers en on
smakelijk, vooral als men het hele
muizen-motief uit het boek licht, en
daarbij de verwijzingen naar de an
dere motieven overweegt.
Hier wordt een afstand doorbroken: men
komt er niet meer af met het excuus:
„Ja, maar het betreft Daniël, en die denkt
nu eenmaal zo. En Daniël is ziek halfdron
ken en door opium beneveld." Waren het
alleen de muizen, men zou ze desnoods
slikken, doch er zijn meer van zulke ont
sporingen. We hebben ons bij een vroegere
bespreking van Wolkers werk al eens af
gevraagd: hoe zal het uitvallen, wanneer
hij het terrein der jeugdherinneringen ver
laat en oudere, rijpere mensen ten tonele
voert? De eerste proeve hebben we met
„Een roos van vlees" nu onder ogen, en
die valt niet mee. Wolkers kan uitstekend
schrijven. Hij kan sfeer scheppen als wei
nig anderen, hij heeft iets overrompelends
en guls, iets kinderlijks. Hij kan zich nog
geheel inleven in zijn kinderjaren en weet
dan vaak een knaap zó gestalte te geven,
dat het overtuigt.
Doch de man Daniël, de hoofdpersoon uit
„Een roos van vlees" overtuigt niet. Wol
kers is beeldhouwer, een kundig beeld
houwer bovendien, en men zou dus ron
ding, ruimtelijke werking van zijn figuren
verwachten. Deze Daniël nu, toont haast
geen dimensies, is op zijn gunstigst een
ledepop, en zijn tegenspelers komen ook
niet goed uit de verf. Vaak lijkt Daniël
slechts het rijgsnoer waaraan de schrijver
zijn macabere fantasiekralen voortschuift.
Zoals in het begin, een opeenvolging van
doodsmotieven die haast potsierlijk wordt
doordat de kwaliteit en de intensiteit van
de taferelen zo uiteenlopt. De man die,
langs het kerkhof lopend, zijn gestorven
dochtertje gedenkt, ontroert, doch het ge
val met het stervende waterhoen is reeds
melodranrfatisch er. de belevenissen met de
café-eigenaar, de oude vrouw, de sla
ger, de kapper, om er slechts enkele te noe
men, zijn goeddeels te banaal om te boeien.
In het kort komt het boek hier op neer:
Daniël, een 35-jarige man, wordt ver
teerd door wroeging en schuldgevoelens
doordat zijn huwelijk een mislukking ge
worden is. Hij schrijft dit toe aan het feit
dat hij te jong getrouwd is: het ene jaar
liep hij nog met zijn kleine broer, het
jaar daarop met zijn eigen kind. Ook was
er een onvermogen tot liefde: hij kon pas
echt van iemand houden als die afwezig
was. Als kind was hij heel eenzaam ge
weest, ondanks het feit dat hij uit een groot
gezin kwam. Zijn tederheid ging uit naar
dieren. Die eenzaamheid moest hij nog be
stendigen, mogelijk om daarin te rijpen,
hij spreekt dat niet uit, maar de lezer
vermoedt het. In het huwelijk miste hij die
rust en die eenzaamheid. Wisten we be
ter, wie Daniël was, we zouden minder
moeten gissen, doch hij blijft een schim
doordat Wolkers hem onvoldoende reliëf ge
geven heeft. Wie is hij, wat doet hij? Hij
beklaagt zichzelf, toont veel narcisme en
stooft nog al op het meelij dat hij met
anderen en vooral met dieren heeft, doch
wat krijgen we er van te zien behalve en
kele theatrale uitbarstingen en gebaren?
In ieder geval: het huwelijk met Sonja
werd een mislukking. Ten gevolge van hun
eindeloze en uitzichtsloze ruzies gebeurt
er een vreselijk ongeluk: hun tweede kindje,
een dochtertje, verbrandt in kokend wa
ter. Hoewel het de lezer niet duidelijk wordt
wat er precies gebeurd is, is één ding zon
neklaar: voor Daniël wordt dit een trauma.
(En uiteraard voor Sonja, doch die blijft zo
vaag, al behoren haar brieffragmenten tot
de meest levensechte passages uit het
boek). Onherstelbaar heeft dit ongeluk
hem aangevreten. Een nieuw kindje, in
wanhoop verwekt, kan niets redden: hun
huwelijk strandt en zij scheiden.
Doch dan wordt Daniël ziek. Het psychische
lijden tast zijn lichaam aan, hij krijgt
ademnood en krampen, zijn fantasieën en
dromen storten zich op hol. We krijgen
er veel, te veel van voorgeschoteld, hoewel
enkele van die droomprotocollen fascine
rend zijn.
Sindsdien zijn jaren verlopen, zijn jongste
zoontje, Basje, is nu negen jaar. Hij ziet
het kind dagelijks, en ook met Sonja komt
hij nog geregeld in contact via het kind.
Nu beslaat „Een roos van vlees" één dag
van Daniëls leven. Het is een winterdag,
tegen het eind van een bijzonder lange
vorstperiode die het leven min of meer
heeft ontwricht. Daniël heeft die dag „de
zenuwen" al in de eerste regel wordt
het ons verteld. Hij gaat dwalen langs
het besneeuwde kerkhof waar het kindje
nu reeds zovele jaren begraven ligt, en
door de stad. Overal, letterlijk overal ont
moet hij de dood, de verwording, ziekte
en verval. Hij komt thuis met wat gesne
den hart voort de kat, en besluit dan, wat
oude paperassen op te ruimen, herinnerin
gen aan het verleden en vooral aan Sonja.
Brieven, foto's, albumbladen, notities, ze
gaan door zijn vingers en roepen even zo
vele fragmenten uit het verleden op. Het
is één stroom van weemoed en ellende.
Hij verbrandt de papieren. Benauwdheden
overvallen hem telkens, en hij neemt te
veel van zijn medicijnen, 's Avonds zou hij
met een vriendin, die verpleegster in een
rusthuis is, naar de schouwburg gaan. Zij
belt evenwel op dat zij waken moet bij
een stervende, doch zij zal een hem onbe
kende collega, Emmy, als vervangster stu
ren.
Deze Emmy komt. Het is een onaantrekke
lijke, maar goede jonge vrouw, die zelf
heel wat verdriet in haar leven gehad
heeft en daar, onder de invloed van te veel
drank, stukje bij beetje op heel sympathie
ke manier over vertelt. Alle verhalen han
gen uiteraard met de dood samen. Daar
Daniël het erg benauwd heeft, gaan zij
maar niet naar de schouwburg. Emmy be
trekt a.h.w. een nieuwe ziekenwacht en
blijft ten slotte, zowel door de drank als
wegens slechte verbindingen, overnachten.
Zij roken en drinken, doen elkaar confi
denties. Dit is het beste gedeelte van het
boek. Schrijnend komt het menselijke te
kort uit deze bladzijden naar boven; hoe
verdrietig en uitzichtloos ook, hier is de at
mosfeer zuiver.
Vroeg in de morgen vertrekt Emmy naar
haar werk. Daniël krijgt een nieuwe erge
aanval van zijn hysterisch aandoende kwaal
belt in zijn verwarring Sonja, die - goeiig -
voor de dokter zal zorgen. Daniëls etmaal
is om, het boek is uit.
We kunnen voor die schimmige man, die
zoveel verprutst heeft en nog steeds
zo onvolwassen lijkt, onvoldoende interes
se opbrengen. Wolkers is in de uitbeelding
van Daniël tekort geschoten. Hoewel er
zaken aan de orde komen die toch werke
lijk van belang zijn, hoewel ettelijke pagi
na's kennelijk met inzet van de persoon
lijkheid geschreven zijn, is het geheel te
hybridisch en te rommelig om een bevre
digende indruk na te laten. Wolkers is
een schrijver van allure, maar dit boek is
onder de maat. Of liever: te vroeg gepubli
ceerd. De tragiek die erin verwerkt is had
moeten rijpen tot een zuiverder, waardiger
vorm.
Jan Wolkers: Een roos van vlees.
J. M. Meulenhoff, Amsterdam.
Alweer brengt het Haagse Gemeente
museum een tentoonstelling van oos
terse kunstschatten ditmaal (tot 27
januari) van kunst uit Thailand. Het
is een overzicht, dat bijna vijftien
■'eeuwen beslaat en dat bovenal een
indruk geeft van de bewogen poli-
tiek-culturele historie van dit over
gangsgebied. Om die indruk te krij
gen, moet men echter wel de moeite
nemen, zich zorgvuldig in de details
van de tentoongestelde stukken te
verdiepen. Want zo op het eerste ge
zicht is de ontwikkeling met weinig
schokken verlopen. De hoofdvormen
ondergaan immers betrekkelijk weinig
verandering. Wat valt er dan eigenlijk
voor bijzonders te zien?
Voordat ik een antwoord op deze
vraag kan geven, eerst het volgen
de: het boeddhisme, dat oorspronkelijk
een samenstel van zedelijke leefregels
was, gericht op versterving en op het
verwerven van innerlijk licht, is in de
loop van de eeuwen steeds meer een re
ligie geworden, waarin de stichter,
Boeddha, voorwerp van verering en aan
bidding werd.
Er bestond een mythologie, waarin hij
werd omringd' door een heirleger van
goede geesten, boddhisatva's, die vrijwel
het hoogste inzicht hadden bereikt maar
van hun gelukzalige staat afstand had
den gedaan om de mens in zijn jammer
en ellende bij te staan. Verder waren er
demonen te over. Boeddha, aanvankelijk
dus niet afgebeeld, wordt dus ook in
steeds meer zichtbare vormen vereerd
vormen die teruggaan op de vaak
diepzinnige verhalen over zijn leven en
zijn worsteling om verlossing van het
aardse leven en zijn ellende.
Nu worden de houdingen, waarin men
Boeddha mag afbeelden, zorgvuldig en
tot in details beschreven. De geschriften
hierover zijn vaak ernstig verminkt
verspreid van Voor-India tot Japan
van China tot in Indonesië. Er is zelfs
een exemplaar op Bali teruggevonden.
In een samenleving, waarin alleen de
leiders van staat en religie konden le
zen en schrijven, zijn dergelijke gede
tailleerde voorschriften begrijpelijk.
Want deze schema's maken ook voor de
ongeletterde beschouwer het beeld tot
een verstaanbaar teken. Dat zij tegelij
kertijd de fantasie van de kunstenaar
sterk aan banden legden, werd niet als
een bezwaar gevoeld.
De kunstenaar is steeds een naamloos
lid van de gemeenschap geweest, geen
individualiteit die streefde naar een zo
groot mogelijke mate van oorspronke
lijkheid een situatie, die te vergelij
ken is met die van de kunstenaar in de
Westeuropese middeleeuwen.
Wat dus aan ontwikkeling in de kunst
van Thailand valt op te merken,
houdt nauw verband met politieke ge
beurtenissen. Er zijn in de loop van de
eeuwen nauwe contacten geweest met
Voor-India, met China, met Indonesië,
met de Khmers uit Cambodja. Hande
laren en monniken trokken het land in
Boven: zittende boeddha uit de
tijd van koning Tiloka (Noord-
Siani, I486). Onder: twee bron
zen leeuwtjes in de stijl van Lop-
buri 1 3e-14e eeuw)
en uit. Oorlogen en veroveringen brach
ten nieuwe heersers aan de macht. El
ke wisseling in politiek klimaat ging ge
paard met een verandering in de reli
gieuze sfeer en in artistieke stijl. Want
overheersend werden telkenmale de op
vattingen van de nieuwe meesters. Bin
nen het .overgeleverde schema van uit
beelding bleef altijd nog zoveel speel
ruimte, dat een boeddhabeeld uit de
Dvavaratiperiode (6e-lle eeuw) vrij dui
delijk te onderscheiden valt van een uit
Lopburi of Ayudya, enkele eeuwen la
ter ontstaan.
Wanneer men met deze ontwikkeling
even vertrouwd is geraakt, springt het
onderscheid duidelijk naar voren tussen
de hierbij afgebeelde Boeddha uit Noord-
Siam, die vermoedelijk uit 1486 stamt,
en de fraaie, haast barokke Boddhisatva
Amoghapasha in Shrivijayastijl uit de
negende of tiende eeuw. Maar Shrivijaya
is dan ook een bloeiperiode geweest
de afgebeelde Boeddha stamt uit een
artistiek heel wat soberder periode.
Nu heeft dit laatste beeld een bijzon
dere geschiedenis. Want het is gemaakt
tijdens de regering van de zeer vrome
koning Tiloka, hoofd van een Thaistan.
die het noorden van het land had ver
overd. Deze liet vermoedelijk een heilig
boeddhabeeld in Voor-India door reizen
de monniken kopiëren en deze kopie
stond model voor de afgebeelde statue.
Het beeld toont ons Boeddha in een
van de meest geliefde houdingen. Hij zit
in meditatie verzonken op een grote lo
tusbloem: rechtop, de benen gekruist
met de voetzolen naar boven, de linker
hand met de palm naar boven in de
schoot. De rechterhand hangt over de
knie naar beneden en raakt de aarde
aan. Deze houding herinnert de gelo
vige eraan, hoe Boeddha op een beslis
send moment van zijn leven de godin
van de aarde te hulp riep om de ver
leidingen van de godin Mara en haar de
monen te weerstaan.
Men herkent de Boeddha verder aan
de kort gekrulde haartooi met de lotus-
knop erop in latere versies vaak tot
een vlam gestileerd aan de uitgerekte
oorbellen en aan de drie plooien in de
hals. Boeddha is hier afgebeeld als mon
nik. Het beeld, dat 65 centimeter hoog
is, heeft in zijn sobere gestrengheid een
indrukwekkende monumentaliteit. Hier
in herkent men de individualiteit van de
kunstenaar, die pas aan het werk ging
nadat hij zich in langdurige meditatie
een voorstelling had gevormd van de
wijze, waarop hij Boeddha zou weerge
ven.
De ingetogen vroomheid van het beeld
heeft dus haar wortels in de religieuze
beleving van de heerser dier dagen,
maar ook in het zieleleven van de onbe
kende beeldhouwer. Maar de stijl van
het beeld is uiteindelijk die van het hei
lige beeld uit Voor-India, vertaald in de
hofstijl van Tiloka.
Boeddha's en Boddhisatva's in brons
en steen zijn de voornaamste ele
menten op de Haagse tentoonstelling. Zij
markeren op boeiende wijze vijftien
eeuwen politieke, geestelijke en culturele
ontwikkeling. Er zijn architectuurfrag
menten in gebakken aarde, die een gro
tere mate van vrijheid in de behandeling
van het motief vertonen hier en daar
met een humoristisch resultaat. Van de
architectuur als geheel geven enkele
grote foto's maar een zeer beperkte in
druk. Enkele geïllustreerde boeken en
grote schilderingen zeggen iets omtrent
de stand van de schilderkunst in de vo
rige eeuw die aanzienlijk minder in
drukwekkend blijkt dan die van Chine
zen en Japanners uit dezelfde tijd. Be
grijpelijk, want na het eind van de acht
tiende eeuw is het met de kunst in Thai
land snel bergafwaarts gegaan; zij ont
aardde in een geestloos repeteren van
overgeleverde vormen.
Zo brengt deze tentoonstelling bepaald
niet alleen hoogtepunten. Maar zij is
mede daarom juist zo buitengewoon
boeiend.
Aldous Huxley, die vorige week vrij
dag op 69-jarige leeftijd in Californië
is gestorven, is een van de veelzijdig-
ste figuren in de moderne literatuur
geweest, die zijn hele literaire loop
baan lang de aandacht van critici en
lezers op zich gevestigd heeft gehou
den door zijn grote produktiviteit en
veelzijdigheid. Hij schreef elf romans,
zes bundels korte verhalen, twee to
neelstukken, twee bundels gedichten,
twee biografische werken en een klei
ne twintig delen essayistisch werk.
Wanneer men over Huxley spreekt
denkt men echter niet zozeer aan
een kunstenaar, een schepper van een
nieuwe werkelijkheid, dan wel aan een
hyper-intellectualistisch fenomeen met
een encyclopedische kennis die, naar bo
ze tongen wel eens hebben beweerd, in
een feilloos kaartsysteem was onderge
bracht, maar toch een wetenschappelijk
geoefende kritische geest, die uitslui
tend gepreocccupeerd was door ideeën
en een minimale aandacht had voor de
emotionele kant van het menselijke le
ven.
Huxley is, ook in zijn romans, voor al
les de essayist, die men meer bewondert
om zijn intellectualistische vondsten dan
om de literaire compositie van zijn werk
of zijn inzicht in menselijke karakters of
verhoudingen. Maar in zijn essays be
toonde hij zich niet alleen een intellec
tualistisch, maar ook een uitermate in
telligente schrijver, geestig vaak en al
tijd onderhoudend, met een lucide, sier
lijke stijl en vaak verhelderende of ont
hullende denkbeelden.
Het werk van Aldous Huxley, zoon van
de beroemde 19e eeuwse bioloog Thomas
Huxley en broer van de zoöloog Julian
Huxley, is een reactie op de optimisti
sche literatuur van schrijvers als Gals
worthy, Wells en Shaw met hun liberale
en rationele gedachten en opvattingen.
De 'eugd die in de jaren twintig de
leefajd des onderscheids bereikte was
vrij nihilistisch en egocentrisch inge
steld: zij bekommerde zich minder om
de gemeenschap dan om haar eigen pro
blemen en genoegens, hetgeen na de
ontreddering van de eerste wereldoor
log geenszins verwonderlijk was.
Maar Huxley zag zich niet alleen ge
confronteerd met de problemen
van zijn tijd maar ook, zoals J. B. Coa-
tes in een uitstekend essay over Aldous
Huxley heeft opgemerkt, met een spe
ciaal persoonlijk probleem. Coates
meent namelijk dat de eigenaardigheden
van Huxley's temperament waren verhe
vigd doordat hij in zijn jeugd drie jaar
gedeeltelijk blind was geweest, waar
door hij van zijn omgeving afgesneden
was geweest en zijn afzijdigheid een blij
vende trek van zijn persoonlijkheid werd.
Een tweede, even belangrijke factor, is
Huxley's aangeboren intellectualiteit,
die tot een zeer kritische instelling te
genover andere mensen leidt en daar
door ook tot het onvermogen om zich
met hen te identificeren.
Huxley's eerste romans, „Crome yel
low", „Antic Hay" en „Point counter
point" waren briljante, geestige, sati
rische romans met een esthetische en
moralistische inslag waarin Huxley's
persoonlijke problemen, ervaringen en
tekorten zijn weerspiegeld zijn Ham-
Ietachtige onvermogen tot handelen, zijn
onvermogen ook om bevredigende per
soonlijke verhoudingen aan te gaan, die
voortkwamen uit de scheiding, zoals
Huxley die zag, tussen geest en lichaam,
tussen het verhevene en het lage, die hij
op een verlichte epicuristische wijze
trachtte te verzoenen.
In deze romans kon Huxley zijn fanta
sie en scherpzinnigheid uitleven zonder
dat zijn eigen menselijk tekort al te zeer
aan de dag behoefde te treden. Zo lang
de satiricus de overhand had bleef hij
briljant en amusant maar toen na de
geslaagde toekomstfantasie „Brave nc-w
world", waarin Huxley voor het eerst
van politieke belangstelling blijk gaf, de
intellectuele moralist de overhand kreeg
daalde het artistieke peil van zijn ro
mans op slag.
Huxley die voordien een nihilistische
kijk op het leven had gehad in die zin
dat hij het universum als zinloos be
schouwde, herzag deze opvatting en pro
pageerde in „Ends and means" de me
ning dat de mens boven de beperkingen
van zijn persoonlijkheid uit kan stijgen
en zijn eigen bewustzijn kan doen op
gaan in een groter onpersoonlijk be
wustzijn.
Huxley is, naarmate zijn mystieke
denkbeelden zich verder ontwikkel
den, de mens in toenemende mate onder
bepaalde intellectuele aspecten gaan
zien. Hij bepaalde zich niet langer tot
het waarnemen van menselijke figuren
en het uitbeelden van hun gedragingen,
maar trachtte hen te verklaren door hen
in te passen in zijn filosofische of psy
chologische schema's („Eyeless in Ga
za", „After many a summer", „Time
must have a stop").
Huxley's latere romanfiguren zijn in de
eerste plaats proefkonijnen van de
schrijver, demonstratiemateriaal van de
geleerde of de moralist die met hun ge-
gedragingen een bepaalde bewijsvoering
wil staven en derhalve schijngestalten
ten tonele voert in plaats van levende
mensen. Hoe belangwekkend dergelijke
romans ook kunnen zijn, ze hebben ge
woonlijk slechts een kort leven, omdat
niets zo snol veroudert als ideeën en
theorieën, wanneer deze niet door le
vensechte figuren worden gedragen. Het
is dan ook zeker geen toeval dat juist
Huxley's eerste romans de meest ge
nietbare van zijn oeuvre zijn.
Zijn latere werk, zoals „Ape and Essen
ce", waarin hij een weerzinwekkende
visie gaf op het leven zoals dat na een
atoomoorlog zou zijn en zijn laatste ro
man „Island", waarin hij op slaapver
wekkende wijze een ideale vrijheidslie
vende Utopische gemeenschap schilder
de, of het daaraan voorafgaande „The
genius and the goddess", zijn ronduit
mislukkingen, al zal men toch altijd
moeten erkennen dat het mislukte ro
mans van een briljante geest zijn.
Wanneer men het werk van Huxley
in zijn totaliteit overziet dan lijkt
het waarschijnlijk dat zijn grote kracht
voornamelijk lig in de essayistische kant
van zijn werk, die hem in staat stelde
een zo boeiende studie te schrijven als
„The devils of Loudun", waarin hij aan
de hand van een historisch voorbeeld,
een indringende analyse gaf van het
kwaad in de wereld, en wel op een veel
bevredigender wijze dan bijvoorbeeld in
een roman als „Time must have a stop".
Dat veel van wat Huxley schreef ver
geten zal worden is zeker; maar even
zeker is dat hij zich met een aantal van
zijn werken een blijvende plaats in de
wereldliteratuur heeft verworven. Er
zijn schrijvers die voor minder de Nobel
prijs hebben gekregen.