Na vijftien jaar weer novellen van prozaïst F. C. Terborgh Acteur als geheugenkunstenaar vah de Yïorte -pif vu Erepalm ging naar Franse bijdragen Weinig verzamelaars van kunst in ons land" ZATERDAG 18 FEBRUARI 1961 PROVINCIALE ZEEUWSE COURANT 1* VERWANTSCHAP MET SLAUERHOFF „De Condottiere en andere verhalen desperaie sfeer C. Terborgh, bij het grote publiek vrijwel volkomen onbe- rkend, wordt door enkele liefhebbers en kenners van onze literatuur tot de fijne prozaïsten van de oudere generatie gere kend (hij is thans 60 jaar). Zijn novelle „Gezicht op PenafieF' geniet een zekere vermaardheid, en ook „De meester van de Laertes" wordt hoog geschat. Nu er na vijftien jaar weer een boekje met novellen van deze weinig publicerende schrijver is verschenen onder de titel „De Condottiere en andere Verhalen" is het vanzelfsprekend, dat we daarvoor de aandacht vragen, want ook al zijn deze vertellingen geenszins nieuw, ze zijn nog nimmer in boekvorm in de handel geweest. Enkele eruit hebben lang voor de oorlog, in „Forum" gestaan; een achttal ervan is ook in 1940 privé gedrukt voor de auteur, een bibliofiele uitga ve, verzorgd door de Paters Lazaristen in Peking. Dit laatste doet U wellicht ver moeden dat Terborgh een glo betrotter is, wat dan ook het geval is. Hij heeft werkelijk heel veel gemeen met zijn vriend Slauerhoff, wiens in vloed hij zo sterk heeft onder gaan: voorkeur voor Spanje, Latijns Amerika, Verre Oos ten, desperado's, renegaten en conquistadores. Terborgh schrijft minder slor dig dan Slauerhoff (we noteer den behalve een paar slechte zinnen o.a. „verraadde", „Bie- dermeyer", „Velazquez"), maar staat verder in alle op zichten toch slechts in zijn schaduw. Zijn novellen zijn, hoe desperaat van sfeer ook, min of meer geciseleerde kabi netsstukjes, beperkt van strek king en helaas ook een beetje koekoek-éenzang. Hoofdfiguur is haast steeds een „on bevredigende man", als we die figuur eens in mogen voeren naast de vele „onbevredigde vrouwen" in de litera tuur, een man die avontuurlijk van aard is, zijn draai echter nimmer ge vonden heeft, nog steeds op de vlucht is voor zichzelf en dan min of meer spectaculair ten onder gaat, d.w.z. dit ondergaan geschiedt meest al in de gruwelijkste eenzaamheid en verlatenheid, maar de schrijver maakt er een spektakel van. Nu zal in Terborgh zonder enige twijfel zo'n man schuilen, zoals dat met Slauerhoff het geval was, en aan de echtheid van deze ge voelens twijfelen we geen ogenblik, zelfs niet als we er alle aanstellerij en schrijversijdeheid in verdisconte ren. Men krijgt er echter een teveel Letterkundige kroniek door IIASS WARREN van, en kan zich dan niet meer ont trekken aan de gedachte dat hier een niet meer jonge, ontgoochelde man, die geen raad met zichzelf weet krampachtig padvindertje en rover- tje aan het speelen is. Slaagt het spel dan is het magnifiek, verscheurend soms, slaagt het minder goed, dan gaat men langs de afgronden van het griezelige, zielige. Het kan ook zijn dat dit soort vooroorlogse romantiek doodge woon dateert. Zo is het verhaal „Dodenwacht" een nog al opper vlakkig gefilosofeer over het voortbestaan na de dood, zonder kop of staart; „De bruiloft" een evenmin boeiend verhaal over de ondergang van een man die de verkeerde vrouw gekozen heeft; „Een brief" ook al zo'n triest, mij merend, melancholiek stemmings beeld van een onbevredigde man; „Euler verdwijnt" idem, „De Con dottiere" idem. „Le petit Cha teau" is een serie prozagedichtjes, lieve bekoorlijke instantanteetjes die bij het andere werk uit de toon vallen. Resten: „Het laatste afscheid", boeiend, waarin men de schim van Slauerhoff meent te ontwaren, „De Schipbreuk" en „El gran Canon", verhalen met prachtige passages erin die sterk door Slauerhoff beïnvloed zijn, en „Maria Concepción", het vierde verhaal uit de bundel, en dat is subliem. Met „Maria Concepción", een ver haaltje ran twaalf bladzijden maakt Terborgh dit hele boekje goed, het is een van de beste Nederlandse korte verhalen die we kennen. Het gegeven is uiterst simpel: de verteller, een zwerver, ziet in een trein een onge veer dertigjarige Spaanse vrouw, die met haar oude vader blijkbaar emi greert. Iets in deze vrouw, in haar lot, boeit hem bovenmate; het groot se Spaanse landschap ligt in een dof- gouden avondgloed achter de ruiten- Hij komt uiteraard niet met de vrouw in contact, doch fantaseert, le vendiger dan ooit de werkelijkheid kan zijn, haar achtergrond: „Je hebt je hoed afgezet en je ha ren geschud. Je haren zijn zwart blauw en je gezicht is wit. Je mond is gewillig en de plooien in de hoeken staan haast steeds tot een halven glimlach getrokken, maar het ls een glimlach van be ginnende ontgoocheling; en je bruingroene ogen, die nog jong zijn, nog niet door vermoeide kringen getekend, rusten vriende lijk op anderen, vriendelijker en zachter dan die van je vele gelij kende zusters, maar zij verraden een groeiende onzekerheid, een pijnlijke, nog niet geheel bewuste verwondering. Je hebt gehoopt tot nu toe, en je begint te vermoeden dat deze hoop langzaam kan weg zinken in een eindeloze grauwe leegte. Je borsten, onder de groe ne eenvoudige blouse slechts door een lijfje saamgehouden, zijn strak en jong; kinderen zouden zij willen en vervulling. En soms rek je je lichaam, de ellebogen naar achteren drukkend op de wat vier kante, oergezonde wijzê van je volk, die niets is dan ongewekte kracht, de belofte voor een welbe- stierd en gezegend leven. Maar het geboorteland heeft je die ver vulling onthouden; ook de tweede keer- En de trein rolt onherroepe lijk naar het noorden, naar een onherroepelijk afscheid, over een dorre vlakte nu, waar geen pijn bomen meer staan en tussen de grauwe steen de schapenkudden zo ver en dun en verspreid zijn, dat men ze nauwelijks meer ziet". Vier jaar later ziet hij toevallig die vrouw terug, in Midden Ame rika. „Een vrouw liep voor me uit, een kind op den arm en een bun del in de andere, vrije hand" „Ik wilde je niet voorbijgaan en hield mijn schreden in, ik durfde je gezicht niet te zien. Hoeveel zou het nog van vroeger hebben bewaard?" Hij volgt haar, hoort van derden van het onge luk dat haar overkomen is, loopt even langs haar huis. „In den (sic. als je met alle geweld aan de oude verbuiging vast wil houden gebruik die dan correct!) schaduw van een afdak stond je boven een tobbe ge bogen te wassen met de werktuig lijke, lome gebaren van een tot ein deloze dwangarbeid veroordeelde". En dan eindigt dit magnifieke ver haal: „Maar wat zal er spoedig nog werkelijk van je over zijn? wat anders dan de herinnering van een vreemdeling: een jonge vrouw in den trein van Madrid naar Irun, gezeten in den vollen schijn van de late avondzon. De ogen wijd open, op de wand tegenover zich gericht en tegen haar schouder gezonken het hoofd van een grauw, oud, slapend man. De laat ste oranje-grijze kalksteenbergen in het warme licht en in je schoot de open handen. Een spiegel en troost voor zijn hopeloos onnut bestaan". In de man met dit „hopeloos onnut bestaan" geloven we, onvoorwaarde lijk, hij heeft ons tot in het merg ontroerd, waar al die andere avon turiers ons hoogstens wisten te boeien, of éven te treffen, zoals Su- sa, die de naam van zijn vaderstad in de kalkrots kerft op de plaats waar hij sterven zal. De zwerver uit „Maria Coneepcion" met zijn warme hunkerende, meedogende hart, die dromen spint om een toevallig ont moete onbekende vrouw is, door ei genlijk ie verdwijnen uit het verhaal, onvergetelijker aanwezig dan al die anderen. F. C. Terborgh: „De Condottierre en andere verhalen", L. J. C. Boucher, 's-Gravenhage. Volgens mr. Schollen van ok en w In het Haagse Gemeentemuseum heeft de staatssecretaris van on derwijs, kunsten en wetenschap pen mr. Y. Scholten een toe spraak gehouden ter gelegenheid van de opening der tentoonstelling van de Amerikaanse collectie G. D. Thompson. Mr- Scholten noem de deze collectie een „beknopte geschiedenis van de beeldende kunst van deze eeuw". De staatssecretaris releveerde de verwoede pogingen van het Haag se Museum om een aantal werken uit deze collectie te verwerven. Energiek wordt gepoogd middelen daartoe te verkrijgen, aangezien de collectie, die werken van De- gas, Braque, Monet, Mondriaan en vele andere groten bevat, geli quideerd zal worden. Mr. Schol ten zeide het te betreuren, dat ons land slechs weinig grote ver zamelaars van hedendaagse kunst kent; in verhouding bepaald min der dan in andere landen. Het is, zo zeide de staatssecretaris, moeilijk uit te maken of hierbij de „belastingen" een belangrijke rol spelen. Hij vroeg zich af of de oorzaak ervan niet veeleer te zoe ken is in bijvoorbeeld gebrek aan „durf" bij degenen, die belangstel ling hebben voor hedendaagse kunst. Dit betreft naar zijn me ning niet alleen grote verzame laars. Er zijn in ons land ook te weinig liefhebbers met een be scheiden beurs, gewone gebrui kers van kunst, die zo nu en dan eens een schilderij, een beeld houwwerk, al is het maar klein, of een prent kopen, die aan de muur van hun woning hangen ,om daaraan dagelijks hun genoegen te beleven. Het directe nut, de vraag „wat kan ik er mee doen?" speelt bij het gemiddelde Nederlandse huishoud budget vaak een al te grote rol. De koper van een kunstwerk is echter ontegenzeggelijk in het voordeel tegenover de verkoper. De verkoper ontvangt een keer betaling, de verkoper daarentegen een dagelijks zich weer aandie nend geestelijk gewin. Staatssecretaris Scholten wees op de subsidieregeling van rijkswege voor hen, die op openbare tentoon stellingen werken van levende I kunstenaars willen aankopen. De ze is niet allereerst bedoeld om grote aantallen verzamelaars te kweken, maar er kunnen verza- j meiaars uit voortkomen. Er is échter durf voor nodig om risico j te nemen. Een risico, aldus mr. i Scholten, dat niet in de eerste i plaats betrekking heeft op gelde- lijk gewin of op verlies van het bestede bedrag, maar veeleer met J wisseling en groei van het artis- j tiek inzicht samenhangt. J Met een zeer gevarieerde inzending van korte* films, waarvan vele van bijzondere kwaliteiten, heeft Frankrijk de erepalm wegge dragen op de Westduitse Da gen van de Korte Film, die voor de zevende maal te Oberhausen in het Rijnland zijn gehouden en die groter belangstelling dan ooit tevo ren hebben getrokken. Er kwamen in totaal circa ne gentig films in vertoning uit 24 landendocumentaires, korte speelfilms, tekenfilms, poppenfilms, enz. Nog een kleine twintig andere landen hadden ook films aangemeld, maar die werden geweigerd, omdat ze naar het oordeel van de selectiecommissie niet goed genoeg waren. Veel bijval voor de Nederlandse iekenfilm Alles bijeen waren er meer dan 360 films aangeboden. Als die al lemaal vertoond hadden moeten worden, had dit „festival van de korte film" wel een maand mogen duren! Zelfs nu waren er, zes da gen lang, vertoningen van 's och tends of het begin van de middag tot 's avonds laat. Bovendien wa ren er tal van discussièbijeenkom- sten, voordrachten, extra-film voorstellingen, enz., zodat deze manifestatie de plichtsgetrouwe deelnemers langzaam maar zeker lichamelijk en geestelijk sloopte... Het schijnt zo te moeten zijn op de festivals. Er was scherper geselecteerd dan in vorige jaren, maar niettemin kwamen er, in het bijzonder van de Bondsrepubliek zelf, van Italië en van Engeland veel films in ver toning, die geenszins konden bo gen op de kwaliteiten, welke men zou hébben verwacht, nu immers De Joegoslavische tekenfilms die een grote reputatie heb ben, zijn soms moeilijk te vol gen. Dat hun stijl echter een vernieuwing betekent,, blijkt ook uit d{t beeld uit de te Oberhausen vertoonde film „De jongen en de bal". twee bijzonder goede bijdragen van Nederland waren gewei gerd... Met stijgende verbazing hebben we ons soms afgevraagd op grond waarvan bepaalde films, die niet in de schaduw konden staan van het Gerucht of van Wadlopers, hier het publiek wer den voorgezet. Gelukkig was Nederland toch nog vertegenwoordigd. Van Max de Haas zag men De Ballade van de Hoge hoed, een werk van een kwart eeuw gele den, dat uiteraard buiten medede- dinging werd vertoond en voorts Dagen mijner Jaren, welke film van 1960 dateert. In een Oostduit- se voorstelling met een als geheel middelmatig programma liep een overigens reeds van 1956 dateren de knappe film van onze landge noot. Joris Ivens, Mijn Kind. Bo vendien zag men in een voorstel ling van reclamefilms, die alle buiten mededinging werden ver toond, o.a. zeer veel poppenfilms, van Joop Geesink, voor een deel met kop en schouders uitstekend boven de overige bij dragen, hetgeen het publiek met luide bijval honoreerde. Bij de Franse inzending bevonden zich. o.m. enkele korte speelfilms van jongè regisseurs. Uitstekend kwamen ook de Amerikanen, de Tsjechoslowaken, de Polen en de Zweedse kunst in het Rijksmuseum In het Rijksmuseum te Amster dam zal dit jaar als zomerten- toonstelling een expositie worden gehouden van kunstwerken uit de Zweedse Gouden Eeuw (18e eeuw). De tentoonstelling wordt in de loop van juni geopend. Ge toond zullen worden schilderijen, beeldhouwwerken, tekeningen, kunstnijverheid, zilveren voorwer pen en'meubelen en tapisserieën. De expositie is bedoeld als tegen prestatie op de twee jaar geleden in het Nationaal Museum van Stockholm gehouden tentoonstel ling van de Nederlandse Gouden Eeuw. Op de in Amsterdam te houden expositie zullen vertegen, woordigd zijn de Zweedse kunste naars Pilo, Roslin, Lafrensen, Hall en Sergei. Koning Gustaaf Adolf heeft het beschermheerschap aanvaard. De directie van het Nationaal Mu seum te Stockholm komt volgende week naar Nederland om in over leg met de hoofddirectie van het Rijksmuseum de definitieve rege lingen van de tentoonstelling te treffen. Na 10 jaar 10 romans in hef hoofd (Van onze toneelmedewerker) Zoudt U in staat zijn om alle tekst op deze kran tenpagina snel uit uw hoofd te leren, woord voor woord, compleet met de komma's en punten? Ja, zo letterlijk, dat U op elk willekeurig moment midden in een alinea zoudt kunnen beginnen en zonder haperen verder gaan? Het zou niet meevallen. En toch is dat wat de toneelliefhebber of de televisiekijker als van zelfsprekend aanneemt bij de spelers, die hij ziet en hoort. Dat is namelijk een kant van het toneel-beroep, waar men zelden bij stilstaat: de mnemotechniek, het vermogen dus om de tekst van de rol te onthoudén. Een normaal toneelspel omvat omstreeks 15.000 lot 18.000 woorden. Een belangrij ke. zogeheten „dragende" rol, om vat al spoedig één vijfde daarvan, dus omstreeks 3500 woorden eigen tekst. Maar de speler moet ook min of meer de tekst van zijn di recte tegenspelers kennen, om er o;) te reageren en om op tijd in te vallen. Daar mee komt hij op dik 6000 woorden. Een speler in bijvoorbeeld Londen waar men speciaal voor een be paalde rol wordt geëngageerd en die speelt tot liet stuk geen pu bliek meer trekt, heeft het tame lijk gemakkelijk. Maar een speler in bv. de Comedie Fiancaise. waar men regelmatig een aantal stuk ken om de beurt speelt, heeft het al zwaarder. En in landen als Ne derland, waar men de „type-cas ting" niet kent en waar de acteurs vast verbonden zijn aan een ge zelschap met een zeer gevarieerd repertoire, moet een eersteplans speler een stuk of vijf, zes rollen kant en klaar voorhanden hebben; vandaag speelt men Vondel, mor gen Shakespeare, overmorgen Tennesee Williams, enzovoort. Dat betekent, dat die Neder landse speler gemiddeld een complete en dikke roman in zijn geheugen heeft zitten, muur vast, pagina voor pagina, zodanig dat hij altijd precies weet wat er volgt op bepaalde zinnen die hij hoort. Maar als de betrokken stukken van het repertoire gaan en vervangen worden dooi- nieuwe raakt hij die teksten niet kwijt. Veie geroutineerde acteurs kun nen, na het vernemen van een zin uit een stuk van tien jaar geleden, vrijwel foutloos weer hun eigen tekst uitspreken. Dat betekent dus, dat ze na tien jaar niet één, maar een stuk of tien romans in hun geheugen hebben zitten. Het lijkt zo'n vanzelfsprekend on derdeel van het vak! Zolang alles goed gaat, realiseert de toeschou wer zich niet eens dat dit allemaal uit het hoofd geleerde tekst is. Pas bij een hapering, als de speler een geheugen-inzinking heeft en niet meteen do souffleur verstaat (en men soms in de zaal de sis- send-gefluisterde voorzegging kan horen)pas dan beseft het publiek dat die tekst niet uit de speler voortkwam, maar nït zijn geheu gen. Een geheugen, dat meestal een zeer persoonlijke techniek heeft ontwikkeld om de tekst te behouden. Sommige spelers onthouden hun tekst vooral op het ritme van de zinnen, anderen zijn zozeer vi sueel ingesteld dat ze precies „zien" dat ze bezig zijn op de der de regel van de 34ste pagina, weer anderen (waaronder top-spe- lers zoals Paul Steenbergen) ont houden hun tekst op de „melodie" van de zinnen. Van oudsher heeft de speler nooit helemaal op z'n geheu gen durven vertrouwen. Van daar dat souffleurshokje voor in het voetlicht, waaronder de man of vrouw met de tekst zit, die fluisterend wordt „aangegeven" zodra de souffleur een hapering meent te bespeuren. In de moder ne tijd echter verdwijnt het souf fleurshok meer en meer, omdat de regisseurs het terecht een storend element in de zozeer verfijnde op bouw van de toneelscène achten. Dan zit de souffleur ergens op zij in de coulissen, met het nadeel dat hij de spelers harder en dus merk baarder moet befluisteren. Nog moderner is, zoals in nieuwe thea ters in Keulen en Wenen, dat de spelers onzichtbare oor-telefoon tjes dragen, van het soort, dat ook hardhorigen gebruiken: minimale apparaatjes, weggestopt onder de pruik of het kapsel, waarin de stem can souffleur weerklinkt via diens microfoon en een „zend- leiding" op het toneel. Maar bij televisie is ook dit hulpmiddel niet te gebruiken en geldt dwingender dan bij andere vormen van acte ren, dat de tekst feilloos in het geheugen moet zitten, woord voor woord, komma en dulbele punt in begrepen. Als we geboeid in de schouwburg Hamlet zijn grote monologen ho ren brengen, of behaaglijk naar een televisie-spel zitten te kijken, laten we dan eens beseffen wat het zeggen wil dat dit allemaal zo moeiteloos en foutloos gezegd kon worden Schrik door een spookver schijning" een beeld uit een aantrekkelijke Japanse pop- penfilm, die te Oberhausen ver toond werd en die getiteld is „De muzikanten uit het bos". De stof voor het verhaal von den de Japanners een sprookje van Grimm.' Hongaren voor den dag. Vorig jaar was de Amerikaanse inzen ding te Oberhausen niet sterk; nu was ze over het algemeen uitste kend. Dat Oosteuropa juist op het gebied van de korte film veel presteert was al eerder gebleken. Een Amerikaanse film over Goe- ring, aan de hand van authentieke filmdocumenten, viel echter tegen men had aan het slot het ge voel, dat die niet-onsympathiek voorgestelde man zich eigenlijk alleen maar vergist had in de mi litaire en politieke machtsverhou dingen. De Duitsers zelf rekenden ongenadig met het nationaal-so- cialisme af in een door de jury (onder voorzitterschap van onze landgenoot Bert Haanstra) te recht bekroond filmpje, Brutaliteit in Stein en de Italianen deden het daarna nog eens grondig over in een aangrijpende kleurenfilm over de jodenvervolgingen en de re centere antisemitische uitbarstin gen, in Ceneri della Memoria (De as der herinnering). Een Pools filmpje. Muzikanten, dat in november bij een soortge lijke filmmanifestatïe als deze „Kurzfilmtage" te Leipzig de eerste prijs veroverde, kreeg hier een van de prijzen van de stad Oberhausen. Met een prijs van de industrie uit het Roergebied werd een film van de Sowjetunie onder scheiden, Het Veulen, een prach tig werk van studenten ener film academie, dat ook reeds vertoond was in het studentenfilmfestival te Amsterdam. De overige Russi sche films waren niet opmerke lijk. De Amerikanen maken zich op het gebied van de tekenfilm steeds meer los van de in vloed van Disney. Een voortreffe lijk voorbeeld van werk in een nieuwe stijl was Het Interview, een film van Ernest Pintoff, die met een der prijzen van de stad bekroond werd. Ook de Joegosla- ven hebben in het verleden te Oberhausen knappe tekenfilms la ten zien in een nieuwe stijl, waar in naar .vereenvoudiging gestreefd wordt en ze verwierven zich er zelfs een grote reputatie mee, toen hun speelfilms nog geen en kele naam hadden. Nu echter bleek de Joegoslavische inzending Eér\van hun teken films, Het Ei, mocht er zijn, maar van de andere bleek het tempo te traag en het verhaal moeilijk of zelfs m het geheel niet te volgen. Ze zouden er goed aan doen, aan het expenment niet het ritme en ?L gf"]p« 3kheid van hun teken films te offeren. De Japanners ,|r Chinezen heb ben een omvangrijke filmproduk- ne, maar hun inzendingen waren jMJknMen. dat men zich g™ beeld kon vormen van wat ze presteren op het gebied van de korte film. Verras&nd was echte? mén dp*hfr P°PPt*nfiIm. waarvoor stof had gevonden in een •sprookje van Grimm; Speciaal vermeld dient ook nog'een bid der geslaagde Deense film te wor- A City Called Copenhagen (Een stad genaamd Kopenhagen) die op geheel andere wijze dfn n' nrn™ J8ehie f,Ims gebruikelijk-is, se' K'*a ,niaakt voor de Deen- h!Li l-a ''eel origineel en £nfest,S- "ok in een Italiaan? filmpje over Rome had men de platgetreden paden verlaten, even- fens een goed resultaat, al kon Welcome to Rome nog niet tegen het Deense filmje op. Louis Stotijn, solo-fagottist bij het Residentie-Orkest, zal per 1 oktober dit orkest verlaten om zich geheel aan het dirigeren te wijden. De heer Stotijn is ook dirigent van de orkestklasse van het Kon. Conser vatorium in Den Haag, waar hij spe ciaal belast is aanstaande koordiri genten op te leiden. De laatsten moe ten tegenwoordig ook onderricht ne men in dc orkestdirectie. Voorts is de heer Stotijn dirigent van het Phi lips Orkest in Eindhoven.

Krantenbank Zeeland

Provinciale Zeeuwse Courant | 1961 | | pagina 5