Chocolade visite- kaartjes Waqevier's Tocht naar O Rusland EE NEDERLANDSCHE HANDELS POLITIEK. De Frankf. Ztg. van Dinsdag publiceert aldus het Vaderland. een Serie ar tikelen, geschreven door de ministers van builenlandsche zaken van Nederland Hongarije, Denemarken en Finland en opent met het artikel van jfxr. JBeelaerts van Blokland. In dit artikel „Worauf Hol land Wert legt", wordt een korte inlei dende schels van de economische ont wikkeling van Nederland gegeven op liet igroote, sterk ontwikkelde economisch ge bied om hel Neclerjandsch-Belgische fra- veticomp'éx der drie wereldhavens: Am sterdam, Rotterdam en Antwerpen, tien igezonde opvatting der economie, zegt onze minister, schijnt te eischen dat deze. belangrijke economische basis in een rus- tijgen en liberalen handelspolitieken geest wordt beheerscht. Wat de Nederlandsche politiek aangaat, deze is geheel in over eenstemming met de verst gaande ei schen die men in- dit opzicht kan stel len. Ik noem de volgende punten 1. De invoer is zeer matig belast door een tarief dat het laagste ter we reld is. 2. Het principe onzer handelspolitiek is verder, dat wij niet discrimineeren, en van discriminaties tegen ons niets wil len Iweten, en niet verlangen dat ons voordeelen worden toegestaan, die niet ook anderen op igirond der meest begun stiging genieten. 3. Wij beschikken over aanvals- noch over verdedigingswapens en willen met onze besprekingen met andere landen, België en Scandinavië slechts het bepa len van gemeenschappelijke richtlijnen, de bevordering van gezonde prin cipes, en de uitoefening van moreele invloeden bereiken. 4. Wij sluiten ons aan bij alle pogin gen in Genève om op multilaterale wijze de oplossing van internationale verwik kelingen te bereiken. Deze politiek is m overeenstemming VAN JAREN HER door D. A. DE STOPPELAAR. De vlootstrijd bij Iersekedam. Middelburg's overgang. Onbeschrijflijk was de nood toen in. elke poging van Requesens tot ontzet van Middelburg mislukt was. Gebrek aan geld is nog wel door nood munten te verhelpen, doch niet dat aan levensmiddelen. Men eet paarden-, hon den-, ratten- en muizenvleesch, indien men dit nog betalen kan. Want 'n hond kost 30, 'n rat 15 en 'n muis 2 stuivers. Natuurlijk blijven besmettelijke ziekten niet uit onder een opeengehoopte en on dervoede bevolking; in twee maanden sterven meer dan 1500 menschen. Mon dragon, de grijze bevelhebber, verwacht dan ook, binnen enkele dagen te moeten capituleeren, tot eenige korenschepen weten binnen te komen en althans in de dringendste behoeften te voorzien. Oranje en Requesens zijn het er beide over eens, dat het bezit van Zeeland aan dat van Middelburg verbonden is. Zij spannen dus alle krachten in, de stad aan zich te onderwerpen. De prins be geeft zich daartoe naar Bergen op Zoom, hetwelk nog immer door de Zeeuwen in gesloten wordt, en roept al de scheeps bevelhebbers bij zich aan boord, hen het gewicht van de aanstaande onderneming onder het oog brengend. Allen verklaren nu eenparig: „wij zijn bereid u tot den laatsten druppel bloed bij te staan en zoo het noodig is zullen wij liever een jaar lang zonder soldij dienen, dan een goede en rechtvaardige zaak verlaten." De prins betuigt dan „God niet genoeg te kunnen danken voor de uitstekende stemming welke op de vloot heerscht," zoodat hij hun zaak niet verloren acht. Echter wordt zijn hoop wat betreft Mid delburgs verovering binnen weinige da gen teleurgesteld. Requesens weet te Antwerpen een vloot uit te rusten. Deze wordt in. twee smaldeelen gesplitst, het eene onder be vel van d'Avila, het andere onder dat van Romeo. Beide vlootdeelen zakken nu respectievelijk de Ooster- en Wester- schelde af, om zich te Borsselen weer te vereenigen; de Glimes heeft het opper bevel in handen. Men hoopt de Zeeuw- sche vloot te ontzeilen en ongemerkt Walcheren te bereiken, Requesens, om dicht bij het gevechts terrein te zijn, begeeft zich naar Bergen op Zoom. Oranje zendt een deel der Hollandsche vloot onder Boisot naar Zee land, waar bij Reimerswaal wordt post gevat. D'Avila gaat, ofschoon zijn schip reeds bij 't vertrek uit Antwerpen ernstige averij heeft opgeloopen, toch onder zeil. Op dit bericht ontbiedt de prins vier van Boisots grootste schepen, gelast den vijand tegen te houden en zondert zich dan af in zijn bidvertrek. Maar 't ge (Ingez. Med.) met onze iaak in de wereldeconomie en met onze belangen. In dit opzicht zijn wij in ons land allen van gelijke opvat ting, maar er zijn veel klachten over maatregelen, door andere regeer ingen ge nomen, die ons de voortzetting van onze politiek moeilijk maken, en de vraag rechtvaardigen of hipt niet noodzakelijk is om wegen en middelen te vinden, d'ie het ons mogelijk maken om anderen ten opzichte van ons weer in de goede banen terug te brengen. Op dezen wensch ga ik niet in, maar ik zou 'willen fpro- beeren duidelijk te maken wat wij v,an anderen verlangen. Wij wenschen ten eerste dat men het belang van het buitenland bij de voort zetting van onze politiek erkent. Woorden zijn in dit opzicht niet voldoende, wij zouden gaarne daden zien. Aan den eenen kant dadien in dien geest, dat men geen maatregelen neemt, die in het bijzonder schade aan onze, belangen toebrengen, en tegen welke wij ons niet kunnen verdedigen, omdat wij, zooals gezegd, niet over wapens beschik ken. Wij meenen verder het recht te hebben op daden in meer positieven zin, en wel zoo, dat men ons', als daartoe ge legenheid bestaat, met het oog op onze zeer bizondere positie en politiek, tarief- verlagingen toestaat, en wel zonder ge bruik te maken van het do ut des*). Wij wenschen kort en goed, dat men in er kenning van onze taak als handelspoli tieke beschermer der Noordzeebasis en de manier waarop wij deze taalk vervul len, de geheete do ut des gedachte op zij zet en met ons onderhandelt over tegemoetkomende maartregelen die ons hel vervullen van onze taak gemakke lijker maken. Men kan dit doen door middel van bilaterale verdragen, die la ter door een multilateraal verdrag kun nen worden vervangen. Men kan ook probeeren het doel direct op multilate rale wijze te bereiken. Methode en mid delen zijn ons in dit opzicht onverschil lig. ATs maar iets geschiedt, en weï spoe dig. Verder wil ik dan wijzen op het vraag stuk der meestbegunstiging waarop onze handelspolitiek berust. Het loyale ge bruik van dit principe is dus voor ons van het allergrootste belang. Het systeem der invoercontingenten verwerpen wij be slist. In het bizonder a 'Is het tot niet proportioneele verdeeling der contingen ten voert of leidt. Zoo, ook verwerpen wij de methode der specialiseeringen met beslistheid in alle gevallen, waarin zij een omzeiling van de meestbegunstigs- clausule beteekenen. Tegenmaatregelen tegen dumping' door regeeringsmaatre- gelen, veroordeelen wij in principe noch als het recht daartoe door verdrag is voorbehouden in de praktijk. Aan den anderen kant verwerpen wij echter maat regelen tegen invoer tot goedkoope, maar op normale wijze berekende prijzen al's een doorbreking der meest begunstigings- clausüle Mijn betoog is zeer algemeen gehou den. Dat is bij de tegenwoordige toestan den begrijpelijk. Het zijn aigemeene quaesties die ik bespreek, hun omvang is van Europeesch belang. Vooraanstaan de vertegenwoordigers van andere lan den zouden het als een nationaal ongeluk beschouwen, als Engeland, Holland en Denemarken hun tegenwoordige politiek zouden opgeven. Wat Nederland aangaat, zou ik willen antwoorden, dat bij ons au fond ieder een niets liever wil dan vasthouden aan de oude politiek. Het wordt de hoogste tijd, dat men inziet hoezeer men het in eigen hand heeft, ons de voorstelling van onze tegenwoordige politiek gemakkelijk te maken. Daarvoor zijn maatregelen noodig, waarover men met ons practi- scherwijs misschien zou kunnen, onder handelen. Wanneer dit niet de wederin- schakeling van de do ut des gedachte tengevolge heeft. Men heeft nu woorden genoeg gewisseld, in het bizonder in Ge nève i Wij zouden daden willen zien. Er moet ten slotte verziende d.w.z.. ver in de we reld en in de toekomst kijkende politiek gedreven worden. Er moet in economi sch en en moreelen zin eindelijk recht ge schieden. Vert.: Ik geef, opdat gij geeft. vreesde gevaar wordt afgewend. D'Avila wijkt naar Breskens, wacht aldaar het andere smaldeel af om daarna te zamen den strijd aan te binden. Boisot echter vreezend, dat de Spaansche vloot achter Reimerswaal is om door het Gat van Lodijke. naar Walcheren te komen, be waakt Wemeldinge en St. Maartensdijk, terwijl drie der snelste schepen onder de Moor bij Vosmeer achterblijven. Laatst genoemde schepen hebben de opdracht de vijandelijke vloot bij Bergen op Zoom liggend, gade te slaan. Op verzoek van Romero gaat dan de Glimes, hoewel met tegenzin, onder zeil. Boisot komt zulks te weten -tegelijk met 's prinsen bericht hierover uit Vlis- singen en hij besluit hem aan te tasten. Den 29en Januari 1574 raakt zijn voor hoede bij stil water met de Spanjaarden slaags. Ditgebeurt bij Iersekedam. Re quesens is zelf overgekomen om den strijd van nabij gade te slaan en staat met zijn gevolg op den dijk bij Schaker- loo; de zijnen moedigt hij aan door tee- kens met zijn hoed te geven. Boisot zeilt nu op den vijand in, terwijl hij op 't dek zijn volk gereed houdt om dadelijk 's Spaansche admiraalschip te kunnen aanklampen. Maar 't vuur van dat schip richt op zijn bodem een ver schrikkelijke verwoesting aan. Hemzelf wordt een oog, een kapitein beide bee- nen weggeschoten, een groot aantal der zijnen worden gedood. Reeds entert de Glimes z'n schip, als kapitein Adriaan Cornelisz. van Vlissin- gen zijn admiraal te hulp snelt. Thans keert de kans. 't Sterk bemande admi raalschip mitsgaders 9 andere schepen worden aangeklampt. Het gelukt Jaspar Leynse van Zoutelande de admiraalsvlag te bemachtigen en hij zwemt er mede naar zijn schip terug. De Glimes sneuvelt; diens schip raakt in brand. Met weder- zijdsche dapperheid vecht men op de an dere schepen, maar de Spanjaarden moe ten voor de meerdere Zeeuwsche bedre venheid wijken. Volgens Requesens zelf is deze vreeselijke strijd nog woedender dan bij Lepanto, waar Don Juan de Tur ken wist te verslaan. De geuzendichter weet er van te vertellen: Het grof geschut van alle zijden Gingh los gelijk een donderslag. Romero tracht met z'n bodem te ont komen, doch zijn fokkezeil wordt wegge schoten en veel van zijn volk sneuvelt. Nochtans biedt hij dapper tegenstand en als zijn schip, lek gestooten, begint te zinken, springt hij over boord en zwemt met eenige zijner manschappen naar den wal, Oscario de Angulo, die de achterhoede commandeert, weerhoudt zich uit vrees voor ondiepten en zandbanken eenig be langrijk aandeel in den scheepsstrijd te nemen; hij wijkt op Bergen op Zoom te rug. Verscheidene Spaansche schepen zijn gezonken, anderen vallen in handen der Nederlanders. Krijgsgevangenen worden niet gemaakt. De Zeeuwen geven zich niet eens den tijd hun in handen gevallen tegenstanders van wapenrusting en sie- raden te berooven, maar werpen deze met de bezitters over boord. Men hooïde, zegt de geuzendichter: „Men hoorde roepen ende kermen: Misericordi, wilt u ontfermen!" Maar de leuze was: slaat dood." En 'n ander dichtte: „Wel riepen de Spanjaerts miseri- [coort, Maar de geuzen smeten ze over- [boord." Van dit alles is Requesens zóó van na bij getuige, dat de kogels hem om de ooren vliegen. Daar ziet hij Romero, door 't water wadend, naar hem toekomen. Die kloeke landrot voegt hem doodbedaart de woorden toe: „Uwe Excellentie diene te weten, dat ik geen zeeman ben. Al wilde Zij mij nog over tien vloten stellen, ik zoude ze allen verliezen. Middelburgs lot is thans beslist, de hulpelooze stad zal zich binnen enkele dagen aan Oranje overgeven, na twee jaar van heldhaftigen tegenstand. Inmiddels keert de ontzet-vloot van Saucho d'Avila, die, bij zijn vertrek uit Antwerpen zich tegen wind en getij de Schelde moest afworstelen, op 't verne men van de nederlaag terug. Als bevelhebber van Middelburg zendt Mondragon een bode naar Requesens, vermeldend den treurigen toestand waar in hij verkeert. Nog slechts tien dagen acht hij standhouden voor mogelijk en nu wil hij van den landvoogd vernemen, of hij, indien hij de stad overgeeft, de koopwaren en goederen der inwoners moet verbranden, opdat d.e vijand er geen nut van zal hebben. Doch bode en brief vallen den prins in handen, die den koe rier, kapitein Tranchant, naar Arnemui- den doet voeren met het bericht van de nederlaag der Spaansche vloot en dat men Middelburg vier dagen tijd geeft, om zich al of niet over te geven. Na overleg met den magistraat toont Mondragon zich hiertoe genegen. In 't eerst wil de prins van geen verge lijk weten en eischt onvoorwaardelijke overgave. Maar als de grijze Spanjaard verklaart dan liever de stad op twintig plaatsen in brand te steken en zich met de zijnen dood te vechten, toont hij zich inschikkelijker. Op 't kasteel Ramme- kens komen dan de wederzijdsche on derhandelaars bijeen: beide partijen ver langen een vergelijk te treffen. Want de voortdurende insluiting der hoofdstad veroorzaakt den Zeeuwen veel moeite en menigmaal lijden zij gebrek. Wel voor ziet de Vlissingsche burgerij hun van het een en ander, maar voldoende is dat niet, Zierikzee levert brood en Vlissingen schiet 14.000 voor op den buit, dien men in Middelburg zal behalen. Den 22en Februari gaat eindelijk de stad in Oranjes handen over. Wilt nu, gij Nederlanden Te zamen zijt verblijd, Middelburg is in handen Des Prinsen. En hiermee is Walcheren het bolwerk der geuzen geworden. II. Daar wij hier weder rustdag hielden, moesten wij des anderen daags onze nederige komplimenten gaan maken aan verschillende Fransche generaals, welke zich alhier verzameld hadden. Wij kruis ten dus de stad regts en links door, om voor hunne excellentien een' krommen rug te maken. En daar al deze ver- maeijenissen mij voorkwamen wel tegen eenenf marsch te kunnen opwegen, zoo begrepen wij, mijnen eerste Lieut. Her- kenraht en ik, nu wel eens rustdag te mogen houden: en wij besloten dus, om, als groote heeren, in eene koets naar Altona te laten voe ren; werwaarts wij de overige menigte, te voet zagen heen trekken. Hier namen wij onzen intrek in een voornaam loge ment buiten de stad en lieten aldaar een middagmaal gereed maken. Wij hadden geene reden om ons over onze kok te beklagen (want het eten was lekker) maar minder om ons over de rekening van den kastelein te verheugen doch wat zouden wij daartoe doen? Wij bragten dus deezen dag zeer aangenaam door, en zouden nog wel lust gehad hebben om er den avond en een gedeelte van den nacht aan te knoopen dan 't denkbeeld, dat wij des anderen daags weer vroegtijdig op weg moesten, en dat ons 'n lange en moeilijke togt te doen stond, en wij dus onze krachten zoo veel mogelijk moesten sparen, weer hield ons daarvan En inderdaad, ik heb ondervonden, dat er een gezond en sterk ligchaamsgestel toe behoort om de me- nigvuldige 011 zware vermoeijenisseii? van zulk een krijgstogt onafscheidelijk door te staan. Wij begaven ons dus vroegtijdig naar het stadje Bergerdorf, en den volgenden dag naar Mollin. Hier zag ik de plaats waar de vermaarde Tijl Uijlensoiegel, klugtiger gedachtenis, be graven ligt. Er staat een eenvoudige grafnaald op, en bij dezelve een boom, in welken duizenden van spijkers gesla gen zijn:: want elk, die deze grafplaats bezoekt, slaat er, ter gedachtenis, eenen spijker in. Ook vertoonde men ons een paar speren, eenen spiegel, en eenen bril, welke niet van de kleinste soort waren. Of dit zinnebeelden van zijnen satirieken geest waren, weet ik niet. Vervolgens kwamen wij in het Mecke- lenburg-Schwerinsche vlek Gadebusch: en des anderen daags te Schwerin. Hier was ik bij eenen justitiecommissaris ge logeerd, welke, benevens zijne vrouw, ongemeen vriendelijk en voorkomende was. Ik zoude hier dus genoegelijke oogenblikken hebben kunnen doorbren gen, daar wij hier weder rustdag hiel den; doch eene kleine onpasselijkheid beroofde mij van dit genot. Deze stad leverde overigens voor mij niets nieuws op, daar ik er reeds in 1807 geweest was. Ik herinnerde mij nog, toen aldaar een X leeren kennen. Het wederzien, na zoo eene lange scheiding, verschafte ons bei den zeer genoegelijke oogenblikken. Wij zeiden elkander hier voor de tweede en denkelijk voor de laatste maal, vaarwel: want het is niet zeer waarschijnlijk dat wij elkander op deze waereld weder ont moeten zullen. Van Gustrow trokken wij op Feterow Hier kreeg ik mijn intrek ten huijze van een' zeer fatsoenlijk man, welke een groot liefhebber was van veel en goede wijn te drinken. Hij scheen het plan te hebben, om mij eens op den toets te zetten; dan ik toonde hem, dat ik voor geen klein geruchtje vervaard was, en, als het er op aankwam, mijnen man wel durfde te staan; zoodat mijne goede hospes met mij zijn oogmerk niet konde bereiken. ■r -y 2:eeR rAiöoEriUJ r^jANj DIE. EEN CU-fooT UEF ttEB(3Ef\W Ag> regiment Spaansche kavallerie gezien te hebben, Welke allen op schoone Anda- lusische hengsten reden. Den volgenden dag marcheerden wij op Sternberg, en van daar op Gustrow. Hier vond ik we der eenen vriend welken ik in 1807 had W>G£Vt£^ M J_,ErrEHZ.iCRTit'= Kcsrp waar A U oma vee rem Vervolgens kwamen wij, over Steven hagen, te Neubzandenburg. Buiten deze stad stroomt een beekje, hetwelk zeer vischrijk is, en waarin men onder an deren vele kreeften vindt, die zeer lek ker smaken. Terwijl wij hier rustdag hielden, liet ik mij een paar zakken aan beide zijden van mijn zadel maken, ten einde daar in deze en gene benoodigd- heden te kunnen medevoeren; dit ver schafte mij onderweg veel gemak en ge noegen. Van hier ging het over Woldeck en Pasewalk. Dit plaatsje herinnerde ik mij nog zeer goed; daar wij in het jaar 1807. toen wij door de Zweden van Straalsund terug gedreven werden, hierheen reti reerden: alhoewel het ons veertien da gen daarna gelukte, hen weder terug te drijven tot aan de rivier de Peene, welke Pruissisch en Zweedsch Pommeren van elkander scheidt; waarop vervolgens een stilstand van wapenen volgde. Van hier kwamen wij te Plauwen, en vervolgens in de stad en vesting Stèttin, gelegen aan de rivier de Oder. Ik zag aldaar het marmeren standbeeld van Frederik den Grooten, staande op een verheven voetstuk, door een ijzeren hek omringd. Hier werden onze geweren g'e- kaübriseerd, ten einde in de munitie te kunnen voorzien; dewijl wij nog geweren hadden van zestien kogels in een pond, en nog geen Fransch model ontvangen hadden: schoon wij met den naam van Franschen bestempeld werden, en men ons niet zelden deed gevoelen, dat er geene Hollanders meer bestonden, en dat zelfs de naam van Holland uit de lijst der volkeren was uitgeschrapt. Wat ik, in wiens aderen echt Hollandsch bloed stroomt, hierbij gevoelde, en hoe vurig ik wenschte eenmaal in de gelegenheid te mogen zijn om de eer onzer natie, die door overmoedige veroveraars zoo deer lijk vertrapt werd, te wreken, kan elk waar Hollander ligtelijk beseffen. En in derdaad, welke natie verdiende minder zulk eene grievende vernedering te on dergaan, dan de onze, wier naam in de geschiedenis met zoo veel luister praalt. Doch wat was voor den onbeschaamder trots der Franschen heilig? daar zelfs de Minister van buitenlandsche zaken, de Hertog van Cadore, opendlijk durfde be weren, dat Holland slechts een aan. spoelsel was van het slik der Fransche rivieren! Dan, Gode zij dank! deze smaad is uitgewischt, en de Hollanders hebben den Franschen bij Waterloo ge toond, dat er nog een Holland bestond. Doch late ons deze onaangename her inneringen daarlaten, en weder tot ons verhaal terug keeren. BEVOLKING. In de tweede helft der maand Decem ber zijn in de gemeente MIDDELBURG Ingekomen: J. Arnoldus, geb. de Rijcke, van Am sterdam, N. Oostersche straat N 92. W. Blaas, inspecteur Fa, de Gruyter, van Den Haag, Seisdam Q 28a. P. Plooy, bootsman K. M., van N. O. Indië, Arn, Voetpad T 171. Mej. E. Jelliman, evan- geliste, van Zuid-Afrika, Arn. Voetpad T 144. Mej. A. van Veen, evangeliste, van Apeldoorn, Arn. Voetpad T 144. Mej. F. Wanderer, dienstbode, van Ber gen (N.H.), Emmastraat W 98, E, Wischnack, schilder, van Duitschland, Bogardstraat D 36. Mej. J. Honn, dienstbode, van Vlissingen, Londensche Kade H 56. W. A. M. van Eechoud, van Den Haag, Loskade P 267. F. M. Berkman, melkbezorger, van Amsterdam, Wal B 45. A. S. G. Joosse, van Den Helder, Verwerijstraat N 36. S. Kerk- hove, dienstbode, van N. en St. Joos- land, Noordsingel R 69. W. J. G, Krel- lo, bankwerker, van St. Laurens, Rozen straat W 239. M. Moens, van Koude- kerke, Arm. Schuitvlot Q 260. W. A. Weeda, van Amsterdam, Wagenaarstraat D 81. M. de Regt, theol. student, van Kampen, Molstraat 84. A. W. Sturm, dienstbode, van Goes, Rouaansche Kade 157, P. Boersma, schilder, van O. en W. Souburg, Vlissingsche straat K 43. H. M. Bosschaart, dienstbode, van Eind hoven, Nieuwlandsche weg U 8a. J. Wit, van Zeist, L. Singelstraat N 174. S. R. I. Leijdesdorff, kinderverzorgster, van Egmond aan Zee, Markt C 10. N. Wouters, dienstbode, van Aagtekerke, L. Singelstraat N 174, M. de Troye, huis houdster, van Domburg, Segeerssingel V 82. P. J. Collemeijer, dienstbode, van Breskens, Loskade P 260. Wed. Rie-

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1931 | | pagina 7