Chocolade
visite- kaartjes
Waqevier's
Tocht naar O
Rusland
EE NEDERLANDSCHE HANDELS
POLITIEK.
De Frankf. Ztg. van Dinsdag publiceert
aldus het Vaderland. een Serie ar
tikelen, geschreven door de ministers
van builenlandsche zaken van Nederland
Hongarije, Denemarken en Finland en
opent met het artikel van jfxr. JBeelaerts
van Blokland. In dit artikel „Worauf Hol
land Wert legt", wordt een korte inlei
dende schels van de economische ont
wikkeling van Nederland gegeven op liet
igroote, sterk ontwikkelde economisch ge
bied om hel Neclerjandsch-Belgische fra-
veticomp'éx der drie wereldhavens: Am
sterdam, Rotterdam en Antwerpen, tien
igezonde opvatting der economie, zegt
onze minister, schijnt te eischen dat deze.
belangrijke economische basis in een rus-
tijgen en liberalen handelspolitieken geest
wordt beheerscht. Wat de Nederlandsche
politiek aangaat, deze is geheel in over
eenstemming met de verst gaande ei
schen die men in- dit opzicht kan stel
len. Ik noem de volgende punten
1. De invoer is zeer matig belast
door een tarief dat het laagste ter we
reld is.
2. Het principe onzer handelspolitiek
is verder, dat wij niet discrimineeren, en
van discriminaties tegen ons niets wil
len Iweten, en niet verlangen dat ons
voordeelen worden toegestaan, die niet
ook anderen op igirond der meest begun
stiging genieten.
3. Wij beschikken over aanvals- noch
over verdedigingswapens en willen met
onze besprekingen met andere landen,
België en Scandinavië slechts het bepa
len van gemeenschappelijke richtlijnen,
de bevordering van gezonde prin
cipes, en de uitoefening van moreele
invloeden bereiken.
4. Wij sluiten ons aan bij alle pogin
gen in Genève om op multilaterale wijze
de oplossing van internationale verwik
kelingen te bereiken.
Deze politiek is m overeenstemming
VAN JAREN HER
door
D. A. DE STOPPELAAR.
De vlootstrijd bij Iersekedam.
Middelburg's overgang.
Onbeschrijflijk was de nood toen in.
elke poging van Requesens tot ontzet
van Middelburg mislukt was.
Gebrek aan geld is nog wel door nood
munten te verhelpen, doch niet dat aan
levensmiddelen. Men eet paarden-, hon
den-, ratten- en muizenvleesch, indien
men dit nog betalen kan. Want 'n hond
kost 30, 'n rat 15 en 'n muis 2 stuivers.
Natuurlijk blijven besmettelijke ziekten
niet uit onder een opeengehoopte en on
dervoede bevolking; in twee maanden
sterven meer dan 1500 menschen. Mon
dragon, de grijze bevelhebber, verwacht
dan ook, binnen enkele dagen te moeten
capituleeren, tot eenige korenschepen
weten binnen te komen en althans in de
dringendste behoeften te voorzien.
Oranje en Requesens zijn het er beide
over eens, dat het bezit van Zeeland aan
dat van Middelburg verbonden is. Zij
spannen dus alle krachten in, de stad
aan zich te onderwerpen. De prins be
geeft zich daartoe naar Bergen op Zoom,
hetwelk nog immer door de Zeeuwen in
gesloten wordt, en roept al de scheeps
bevelhebbers bij zich aan boord, hen het
gewicht van de aanstaande onderneming
onder het oog brengend. Allen verklaren
nu eenparig: „wij zijn bereid u tot den
laatsten druppel bloed bij te staan en zoo
het noodig is zullen wij liever een jaar
lang zonder soldij dienen, dan een goede
en rechtvaardige zaak verlaten."
De prins betuigt dan „God niet genoeg
te kunnen danken voor de uitstekende
stemming welke op de vloot heerscht,"
zoodat hij hun zaak niet verloren acht.
Echter wordt zijn hoop wat betreft Mid
delburgs verovering binnen weinige da
gen teleurgesteld.
Requesens weet te Antwerpen een
vloot uit te rusten. Deze wordt in. twee
smaldeelen gesplitst, het eene onder be
vel van d'Avila, het andere onder dat
van Romeo. Beide vlootdeelen zakken nu
respectievelijk de Ooster- en Wester-
schelde af, om zich te Borsselen weer te
vereenigen; de Glimes heeft het opper
bevel in handen. Men hoopt de Zeeuw-
sche vloot te ontzeilen en ongemerkt
Walcheren te bereiken,
Requesens, om dicht bij het gevechts
terrein te zijn, begeeft zich naar Bergen
op Zoom. Oranje zendt een deel der
Hollandsche vloot onder Boisot naar Zee
land, waar bij Reimerswaal wordt post
gevat.
D'Avila gaat, ofschoon zijn schip reeds
bij 't vertrek uit Antwerpen ernstige
averij heeft opgeloopen, toch onder zeil.
Op dit bericht ontbiedt de prins vier
van Boisots grootste schepen, gelast den
vijand tegen te houden en zondert zich
dan af in zijn bidvertrek. Maar 't ge
(Ingez. Med.)
met onze iaak in de wereldeconomie
en met onze belangen. In dit opzicht zijn
wij in ons land allen van gelijke opvat
ting, maar er zijn veel klachten over
maatregelen, door andere regeer ingen ge
nomen, die ons de voortzetting van onze
politiek moeilijk maken, en de vraag
rechtvaardigen of hipt niet noodzakelijk
is om wegen en middelen te vinden, d'ie
het ons mogelijk maken om anderen
ten opzichte van ons weer in de goede
banen terug te brengen. Op dezen wensch
ga ik niet in, maar ik zou 'willen fpro-
beeren duidelijk te maken wat wij v,an
anderen verlangen.
Wij wenschen ten eerste dat men het
belang van het buitenland bij de voort
zetting van onze politiek erkent. Woorden
zijn in dit opzicht niet voldoende, wij
zouden gaarne daden zien.
Aan den eenen kant dadien in dien
geest, dat men geen maatregelen neemt,
die in het bijzonder schade aan onze,
belangen toebrengen, en tegen welke wij
ons niet kunnen verdedigen, omdat wij,
zooals gezegd, niet over wapens beschik
ken. Wij meenen verder het recht te
hebben op daden in meer positieven zin,
en wel zoo, dat men ons', als daartoe ge
legenheid bestaat, met het oog op onze
zeer bizondere positie en politiek, tarief-
verlagingen toestaat, en wel zonder ge
bruik te maken van het do ut des*). Wij
wenschen kort en goed, dat men in er
kenning van onze taak als handelspoli
tieke beschermer der Noordzeebasis en
de manier waarop wij deze taalk vervul
len, de geheete do ut des gedachte op
zij zet en met ons onderhandelt over
tegemoetkomende maartregelen die ons
hel vervullen van onze taak gemakke
lijker maken. Men kan dit doen door
middel van bilaterale verdragen, die la
ter door een multilateraal verdrag kun
nen worden vervangen. Men kan ook
probeeren het doel direct op multilate
rale wijze te bereiken. Methode en mid
delen zijn ons in dit opzicht onverschil
lig. ATs maar iets geschiedt, en weï spoe
dig.
Verder wil ik dan wijzen op het vraag
stuk der meestbegunstiging waarop onze
handelspolitiek berust. Het loyale ge
bruik van dit principe is dus voor ons
van het allergrootste belang. Het systeem
der invoercontingenten verwerpen wij be
slist. In het bizonder a 'Is het tot niet
proportioneele verdeeling der contingen
ten voert of leidt. Zoo, ook verwerpen
wij de methode der specialiseeringen met
beslistheid in alle gevallen, waarin zij
een omzeiling van de meestbegunstigs-
clausule beteekenen. Tegenmaatregelen
tegen dumping' door regeeringsmaatre-
gelen, veroordeelen wij in principe noch
als het recht daartoe door verdrag is
voorbehouden in de praktijk. Aan den
anderen kant verwerpen wij echter maat
regelen tegen invoer tot goedkoope, maar
op normale wijze berekende prijzen al's
een doorbreking der meest begunstigings-
clausüle
Mijn betoog is zeer algemeen gehou
den. Dat is bij de tegenwoordige toestan
den begrijpelijk. Het zijn aigemeene
quaesties die ik bespreek, hun omvang
is van Europeesch belang. Vooraanstaan
de vertegenwoordigers van andere lan
den zouden het als een nationaal ongeluk
beschouwen, als Engeland, Holland en
Denemarken hun tegenwoordige politiek
zouden opgeven.
Wat Nederland aangaat, zou ik willen
antwoorden, dat bij ons au fond ieder
een niets liever wil dan vasthouden aan
de oude politiek. Het wordt de hoogste
tijd, dat men inziet hoezeer men het in
eigen hand heeft, ons de voorstelling van
onze tegenwoordige politiek gemakkelijk
te maken. Daarvoor zijn maatregelen
noodig, waarover men met ons practi-
scherwijs misschien zou kunnen, onder
handelen. Wanneer dit niet de wederin-
schakeling van de do ut des gedachte
tengevolge heeft. Men heeft nu woorden
genoeg gewisseld, in het bizonder in Ge
nève i
Wij zouden daden willen zien. Er moet
ten slotte verziende d.w.z.. ver in de we
reld en in de toekomst kijkende politiek
gedreven worden. Er moet in economi
sch en en moreelen zin eindelijk recht ge
schieden.
Vert.: Ik geef, opdat gij geeft.
vreesde gevaar wordt afgewend. D'Avila
wijkt naar Breskens, wacht aldaar het
andere smaldeel af om daarna te zamen
den strijd aan te binden. Boisot echter
vreezend, dat de Spaansche vloot achter
Reimerswaal is om door het Gat van
Lodijke. naar Walcheren te komen, be
waakt Wemeldinge en St. Maartensdijk,
terwijl drie der snelste schepen onder de
Moor bij Vosmeer achterblijven. Laatst
genoemde schepen hebben de opdracht
de vijandelijke vloot bij Bergen op Zoom
liggend, gade te slaan. Op verzoek van
Romero gaat dan de Glimes, hoewel met
tegenzin, onder zeil.
Boisot komt zulks te weten -tegelijk
met 's prinsen bericht hierover uit Vlis-
singen en hij besluit hem aan te tasten.
Den 29en Januari 1574 raakt zijn voor
hoede bij stil water met de Spanjaarden
slaags. Ditgebeurt bij Iersekedam. Re
quesens is zelf overgekomen om den
strijd van nabij gade te slaan en staat
met zijn gevolg op den dijk bij Schaker-
loo; de zijnen moedigt hij aan door tee-
kens met zijn hoed te geven.
Boisot zeilt nu op den vijand in, terwijl
hij op 't dek zijn volk gereed houdt om
dadelijk 's Spaansche admiraalschip te
kunnen aanklampen. Maar 't vuur van
dat schip richt op zijn bodem een ver
schrikkelijke verwoesting aan. Hemzelf
wordt een oog, een kapitein beide bee-
nen weggeschoten, een groot aantal der
zijnen worden gedood.
Reeds entert de Glimes z'n schip, als
kapitein Adriaan Cornelisz. van Vlissin-
gen zijn admiraal te hulp snelt. Thans
keert de kans. 't Sterk bemande admi
raalschip mitsgaders 9 andere schepen
worden aangeklampt. Het gelukt Jaspar
Leynse van Zoutelande de admiraalsvlag
te bemachtigen en hij zwemt er mede
naar zijn schip terug. De Glimes sneuvelt;
diens schip raakt in brand. Met weder-
zijdsche dapperheid vecht men op de an
dere schepen, maar de Spanjaarden moe
ten voor de meerdere Zeeuwsche bedre
venheid wijken. Volgens Requesens zelf
is deze vreeselijke strijd nog woedender
dan bij Lepanto, waar Don Juan de Tur
ken wist te verslaan. De geuzendichter
weet er van te vertellen:
Het grof geschut van alle zijden
Gingh los gelijk een donderslag.
Romero tracht met z'n bodem te ont
komen, doch zijn fokkezeil wordt wegge
schoten en veel van zijn volk sneuvelt.
Nochtans biedt hij dapper tegenstand en
als zijn schip, lek gestooten, begint te
zinken, springt hij over boord en zwemt
met eenige zijner manschappen naar den
wal,
Oscario de Angulo, die de achterhoede
commandeert, weerhoudt zich uit vrees
voor ondiepten en zandbanken eenig be
langrijk aandeel in den scheepsstrijd te
nemen; hij wijkt op Bergen op Zoom te
rug. Verscheidene Spaansche schepen zijn
gezonken, anderen vallen in handen der
Nederlanders. Krijgsgevangenen worden
niet gemaakt. De Zeeuwen geven zich
niet eens den tijd hun in handen gevallen
tegenstanders van wapenrusting en sie-
raden te berooven, maar werpen deze
met de bezitters over boord. Men hooïde,
zegt de geuzendichter:
„Men hoorde roepen ende kermen:
Misericordi, wilt u ontfermen!"
Maar de leuze was: slaat dood."
En 'n ander dichtte:
„Wel riepen de Spanjaerts miseri-
[coort,
Maar de geuzen smeten ze over-
[boord."
Van dit alles is Requesens zóó van na
bij getuige, dat de kogels hem om de
ooren vliegen. Daar ziet hij Romero, door
't water wadend, naar hem toekomen. Die
kloeke landrot voegt hem doodbedaart
de woorden toe: „Uwe Excellentie diene
te weten, dat ik geen zeeman ben. Al
wilde Zij mij nog over tien vloten stellen,
ik zoude ze allen verliezen. Middelburgs
lot is thans beslist, de hulpelooze stad
zal zich binnen enkele dagen aan Oranje
overgeven, na twee jaar van heldhaftigen
tegenstand.
Inmiddels keert de ontzet-vloot van
Saucho d'Avila, die, bij zijn vertrek uit
Antwerpen zich tegen wind en getij de
Schelde moest afworstelen, op 't verne
men van de nederlaag terug.
Als bevelhebber van Middelburg zendt
Mondragon een bode naar Requesens,
vermeldend den treurigen toestand waar
in hij verkeert. Nog slechts tien dagen
acht hij standhouden voor mogelijk en
nu wil hij van den landvoogd vernemen,
of hij, indien hij de stad overgeeft, de
koopwaren en goederen der inwoners
moet verbranden, opdat d.e vijand er geen
nut van zal hebben. Doch bode en brief
vallen den prins in handen, die den koe
rier, kapitein Tranchant, naar Arnemui-
den doet voeren met het bericht van de
nederlaag der Spaansche vloot en dat
men Middelburg vier dagen tijd geeft, om
zich al of niet over te geven. Na overleg
met den magistraat toont Mondragon zich
hiertoe genegen.
In 't eerst wil de prins van geen verge
lijk weten en eischt onvoorwaardelijke
overgave. Maar als de grijze Spanjaard
verklaart dan liever de stad op twintig
plaatsen in brand te steken en zich met
de zijnen dood te vechten, toont hij zich
inschikkelijker. Op 't kasteel Ramme-
kens komen dan de wederzijdsche on
derhandelaars bijeen: beide partijen ver
langen een vergelijk te treffen. Want de
voortdurende insluiting der hoofdstad
veroorzaakt den Zeeuwen veel moeite en
menigmaal lijden zij gebrek. Wel voor
ziet de Vlissingsche burgerij hun van het
een en ander, maar voldoende is dat niet,
Zierikzee levert brood en Vlissingen
schiet 14.000 voor op den buit, dien
men in Middelburg zal behalen.
Den 22en Februari gaat eindelijk de
stad in Oranjes handen over.
Wilt nu, gij Nederlanden
Te zamen zijt verblijd,
Middelburg is in handen
Des Prinsen.
En hiermee is Walcheren het bolwerk
der geuzen geworden.
II.
Daar wij hier weder rustdag hielden,
moesten wij des anderen daags onze
nederige komplimenten gaan maken aan
verschillende Fransche generaals, welke
zich alhier verzameld hadden. Wij kruis
ten dus de stad regts en links door, om
voor hunne excellentien een' krommen
rug te maken. En daar al deze ver-
maeijenissen mij voorkwamen wel tegen
eenenf marsch te kunnen opwegen, zoo
begrepen wij, mijnen eerste Lieut. Her-
kenraht en ik, nu wel eens rustdag te
mogen houden: en wij besloten dus, om,
als groote heeren, in eene koets naar
Altona te laten voe
ren; werwaarts wij
de overige menigte,
te voet zagen heen
trekken. Hier namen
wij onzen intrek in
een voornaam loge
ment buiten de stad
en lieten aldaar een
middagmaal gereed
maken. Wij hadden
geene reden om ons
over onze kok te
beklagen (want het
eten was lekker)
maar minder om ons
over de rekening
van den kastelein te
verheugen doch wat
zouden wij daartoe
doen? Wij bragten
dus deezen dag zeer
aangenaam door, en
zouden nog wel lust
gehad hebben om er
den avond en een
gedeelte van den nacht aan te knoopen
dan 't denkbeeld, dat wij des anderen
daags weer vroegtijdig op weg moesten,
en dat ons 'n lange en moeilijke togt te
doen stond, en wij dus onze krachten
zoo veel mogelijk moesten sparen, weer
hield ons daarvan En inderdaad, ik heb
ondervonden, dat er een gezond en sterk
ligchaamsgestel toe behoort om de me-
nigvuldige 011 zware vermoeijenisseii?
van zulk een krijgstogt onafscheidelijk
door te staan. Wij begaven ons dus
vroegtijdig naar het stadje Bergerdorf,
en den volgenden dag naar Mollin. Hier
zag ik de plaats waar de vermaarde Tijl
Uijlensoiegel, klugtiger gedachtenis, be
graven ligt. Er staat een eenvoudige
grafnaald op, en bij dezelve een boom,
in welken duizenden van spijkers gesla
gen zijn:: want elk, die deze grafplaats
bezoekt, slaat er, ter gedachtenis, eenen
spijker in. Ook vertoonde men ons een
paar speren, eenen spiegel, en eenen
bril, welke niet van de kleinste soort
waren. Of dit zinnebeelden van zijnen
satirieken geest waren, weet ik niet.
Vervolgens kwamen wij in het Mecke-
lenburg-Schwerinsche vlek Gadebusch:
en des anderen daags te Schwerin. Hier
was ik bij eenen justitiecommissaris ge
logeerd, welke, benevens zijne vrouw,
ongemeen vriendelijk en voorkomende
was. Ik zoude hier dus genoegelijke
oogenblikken hebben kunnen doorbren
gen, daar wij hier weder rustdag hiel
den; doch eene kleine onpasselijkheid
beroofde mij van dit genot. Deze stad
leverde overigens voor mij niets nieuws
op, daar ik er reeds in 1807 geweest was.
Ik herinnerde mij nog, toen aldaar een
X
leeren kennen. Het wederzien, na zoo
eene lange scheiding, verschafte ons bei
den zeer genoegelijke oogenblikken. Wij
zeiden elkander hier voor de tweede en
denkelijk voor de laatste maal, vaarwel:
want het is niet zeer waarschijnlijk dat
wij elkander op deze waereld weder ont
moeten zullen.
Van Gustrow trokken wij op Feterow
Hier kreeg ik mijn intrek ten huijze van
een' zeer fatsoenlijk man, welke een
groot liefhebber was van veel en goede
wijn te drinken. Hij scheen het plan te
hebben, om mij eens op den toets te
zetten; dan ik toonde hem, dat ik voor
geen klein geruchtje vervaard was, en,
als het er op aankwam, mijnen man wel
durfde te staan; zoodat mijne goede
hospes met mij zijn oogmerk niet konde
bereiken.
■r
-y
2:eeR rAiöoEriUJ
r^jANj DIE. EEN CU-fooT
UEF ttEB(3Ef\W Ag>
regiment Spaansche kavallerie gezien te
hebben, Welke allen op schoone Anda-
lusische hengsten reden. Den volgenden
dag marcheerden wij op Sternberg, en
van daar op Gustrow. Hier vond ik we
der eenen vriend welken ik in 1807 had
W>G£Vt£^ M
J_,ErrEHZ.iCRTit'=
Kcsrp waar A U oma vee rem
Vervolgens kwamen wij, over Steven
hagen, te Neubzandenburg. Buiten deze
stad stroomt een beekje, hetwelk zeer
vischrijk is, en waarin men onder an
deren vele kreeften vindt, die zeer lek
ker smaken. Terwijl wij hier rustdag
hielden, liet ik mij een paar zakken aan
beide zijden van mijn zadel maken, ten
einde daar in deze en gene benoodigd-
heden te kunnen medevoeren; dit ver
schafte mij onderweg veel gemak en ge
noegen.
Van hier ging het over Woldeck en
Pasewalk. Dit plaatsje herinnerde ik mij
nog zeer goed; daar wij in het jaar 1807.
toen wij door de Zweden van Straalsund
terug gedreven werden, hierheen reti
reerden: alhoewel het ons veertien da
gen daarna gelukte, hen weder terug te
drijven tot aan de rivier de Peene, welke
Pruissisch en Zweedsch Pommeren van
elkander scheidt; waarop vervolgens een
stilstand van wapenen volgde.
Van hier kwamen wij te Plauwen, en
vervolgens in de stad en vesting Stèttin,
gelegen aan de rivier de Oder. Ik zag
aldaar het marmeren standbeeld van
Frederik den Grooten, staande op een
verheven voetstuk, door een ijzeren hek
omringd. Hier werden onze geweren g'e-
kaübriseerd, ten einde in de munitie te
kunnen voorzien; dewijl wij nog geweren
hadden van zestien kogels in een pond,
en nog geen Fransch model ontvangen
hadden: schoon wij met den naam van
Franschen bestempeld werden, en men
ons niet zelden deed gevoelen, dat er
geene Hollanders meer bestonden, en
dat zelfs de naam van Holland uit de lijst
der volkeren was uitgeschrapt. Wat ik,
in wiens aderen echt Hollandsch bloed
stroomt, hierbij gevoelde, en hoe vurig
ik wenschte eenmaal in de gelegenheid
te mogen zijn om de eer onzer natie, die
door overmoedige veroveraars zoo deer
lijk vertrapt werd, te wreken, kan elk
waar Hollander ligtelijk beseffen. En in
derdaad, welke natie verdiende minder
zulk eene grievende vernedering te on
dergaan, dan de onze, wier naam in de
geschiedenis met zoo veel luister praalt.
Doch wat was voor den onbeschaamder
trots der Franschen heilig? daar zelfs de
Minister van buitenlandsche zaken, de
Hertog van Cadore, opendlijk durfde be
weren, dat Holland slechts een aan.
spoelsel was van het slik der Fransche
rivieren! Dan, Gode zij dank! deze
smaad is uitgewischt, en de Hollanders
hebben den Franschen bij Waterloo ge
toond, dat er nog een Holland bestond.
Doch late ons deze onaangename her
inneringen daarlaten, en weder tot ons
verhaal terug keeren.
BEVOLKING.
In de tweede helft der maand Decem
ber zijn in de gemeente
MIDDELBURG
Ingekomen:
J. Arnoldus, geb. de Rijcke, van Am
sterdam, N. Oostersche straat N 92.
W. Blaas, inspecteur Fa, de Gruyter, van
Den Haag, Seisdam Q 28a. P. Plooy,
bootsman K. M., van N. O. Indië, Arn,
Voetpad T 171. Mej. E. Jelliman, evan-
geliste, van Zuid-Afrika, Arn. Voetpad
T 144. Mej. A. van Veen, evangeliste,
van Apeldoorn, Arn. Voetpad T 144.
Mej. F. Wanderer, dienstbode, van Ber
gen (N.H.), Emmastraat W 98, E,
Wischnack, schilder, van Duitschland,
Bogardstraat D 36. Mej. J. Honn,
dienstbode, van Vlissingen, Londensche
Kade H 56. W. A. M. van Eechoud,
van Den Haag, Loskade P 267. F. M.
Berkman, melkbezorger, van Amsterdam,
Wal B 45. A. S. G. Joosse, van Den
Helder, Verwerijstraat N 36. S. Kerk-
hove, dienstbode, van N. en St. Joos-
land, Noordsingel R 69. W. J. G, Krel-
lo, bankwerker, van St. Laurens, Rozen
straat W 239. M. Moens, van Koude-
kerke, Arm. Schuitvlot Q 260. W. A.
Weeda, van Amsterdam, Wagenaarstraat
D 81. M. de Regt, theol. student, van
Kampen, Molstraat 84. A. W. Sturm,
dienstbode, van Goes, Rouaansche Kade
157, P. Boersma, schilder, van O. en
W. Souburg, Vlissingsche straat K 43.
H. M. Bosschaart, dienstbode, van Eind
hoven, Nieuwlandsche weg U 8a. J.
Wit, van Zeist, L. Singelstraat N 174.
S. R. I. Leijdesdorff, kinderverzorgster,
van Egmond aan Zee, Markt C 10. N.
Wouters, dienstbode, van Aagtekerke, L.
Singelstraat N 174, M. de Troye, huis
houdster, van Domburg, Segeerssingel V
82. P. J. Collemeijer, dienstbode, van
Breskens, Loskade P 260. Wed. Rie-