Ijïrotrinciale .Zeeuwsche
DÉ OUDE THOMAS*
Drie oorlogsboeken
No. 21
ZATERDAG 25 JANUARI 1930
173e Jaargang
Dit nimmer bestaat uit 2 Bladen
EERSTE BLAD
Ludwig Renn „Oorlog". (J.
Byleveld, Utrecht).
Emil Ludwig „Juli '14". (Van
Loghum Slaterus, Arnhem).
A. M. Frey „Funk" (Univer-
sitas, Utrecht).
door-. ANNY VON PANHUYS.
BIJ TAL VAN VROUWENZIEKTEN
BINNENLAND
DIPLOMATEN-DINER TEN HOVE.
DE EERE-PROMOTIE VAN
PRINSES JULIANA.
INVOERRECHT OP VLEESCH,
SAMENWERKING
VAN BRANDWEREN.
NEDERLAND EN BELGIE.
COURANT
Y)e abonnementsprijs bedraagt voor Middelburg en 't agentschap Vlissingen
2.30, elders 2.50 per kwartaal. Week-abonnementen in Middelburg
18 cent per week. De advertentieprijs is, voor de gewone advertentiën
30 cent per regel; voor ingezonden mededeelingen 60 cent per regel.
Bij abonnement voor beide veel lager. Men vrage daarvoor de tarieven.
Dl TG AVE: N.V. MIDDELBURGSCHE COURANT
Lange St. Pieterstraat, Middelburg
Telefoonnummers:
Redactie 269 Administratie 139
Postchèque en Girorekening 43255
Familieberichten en dankbetuigingen: van 17 regels 2.10; elke regel
meer 30 cent. In de rubriek „Kleine Advertentiën" worden, mits uit
drukkelijk daarvoor opgegeven, advertentiën, tot niet meer dan 5 regels
opgenomen a 85 cent bij vooruitbetaling. Advertentiën onder „Brieven" of
„Bevragen bureau dezer courant" 10 cent extra. Bewijsnummers 5 cent.
De oorlogsboeken zijn niet van de
tucht, tegenwoordig.
Waarom komen ze nu pas goed los?
Omdat Remarque zoo'n succes had
met z'n „Westelijk Front"?
Of omdat na de bevruchting een tijd
van bezinking, van rustig gedijen in een
kalmer geworden wereld noodig is, voor
dat de schrijver zijn voldragen geestes
kind ter wereld kan brengen?
Zou het ook kunnen wezen, dat zij een
reactie zijn op het dreigende gevaar van
het zoete indommelen?
Dat men de eerste jaren na den oorlog
direkt niet weer zou durven, noch zou
kunnen beginnen, staat wel vast: te diep
nog zat de gruwel van het verschrikke
lijke in ons aller menschenharten, te zeer
ook leden we onder den economischen
nood, die volgde op den menschen-oor-
log.
Maar nu: de wereld is herleefd; on
danks soms vervaarlijke schommelingen
stijgt de lijn van het economische baro-
gram voortdurend; Duitschland is ondanks
allerlei bezwaringen, doch dank zij zijn
Teutonenkracht en doorzettingsvermogen,
weer stevig ter been; Frankrijk en Bel
gië zijn hersteld en Engeland is mach
tig, Amerika rijker dan ooit....
En we praten, praten als maar door
over toenadering en verbroedering; zou
den we ook al te vriendelijk en al te
gemoedelijk worden, en vergeten, dat
we niet den oorlog uit moeten bannen,
omdat „het toch eigenlijk wel zoo ver
standig (en goedkoop) is, om als goede
buren samen te leven", maar dat we den
oorlog moeten bestrijden als de gruwe
lijkste en den mensch onwaardige mis
daad van dezen zich noemenden gecivi-
liseerden tijd?
In het eerste geval zullen we, bij de
kleinste moeilijkheden,, de zaak er bij
neer gooien en boos zeggen: „dan niet!"
En desnoods.... het maar weer op een
oorlogje laten aankomen!!
Maar wanneer in heel het nu levende,
het nu aankomende en het nog jonge ge
slacht, dat voor de poorten des levens
staat, een afschuw van den oorlog
wordt gebracht, zoo diep, zoo afschrik
wekkend ja zoo, als de oorlog werkelijk
i s en wezen moet dan zal het
mogelijk zijn, den nieuwen tijd op te
bouwen, die zeker niet zonder concur
rentie en zonder catastrophen, door den
mensch veroorzaakt, zal wezen, maar dan
toch den oorlog zal hebben uitgebannen,
zoo als we nu de Inquisitie, den brandsta
pel, de heksenprocessen, vuur- en wa
terproef, foltering en verminking, geesel-
en brandmerk, lijfeigenschap en slavernij,
zeerooverij en actieve strandjutterij,
bloedwraak en volksgericht en wal niet
H meer, te boven zijn.
Het zou dus kunnen zijn, dat deze boe
ken ontstonden als reactie tegen de op
komende vergetelheid. En al ware dat
niet zoo, dan zijn ze in elk geval deson
danks een heel goed middel daartegen.
Want de oorlog moet in de allereerste
plaats ontdaan worden van zijn roman
tisch kleed. Vroegere oorlogen waren
dat misschien een beetje (de beschrijvin
gen daarover waren echter helaas meest
al ook sterk gefantaseerd en verroman-
tiseerd) maar de tegenwoordige is dat al
bitter weinig meer.
Zeker: duikbootreizen, de Emden, vlie
ger-gevechten er zat nog wat helden
dom en bravoure in, en de sportief-man-
nelijke gevoelens die een enkele maal
daarbij bovenkwamen, doen in beschrij
vingen wel eens aan oude, romantische
jongensboeken denken, maar: dat i s de
moderne oorlog niet.
O neen!
En zou men den oorlog toch nog wil
len het zij zoo,. Maar dan wete men
precies, wat hij is. Dat moet niet ver
bloemd worden, ook niet voor jonge jon
gens en preutsche meisjes. Want dat zul
len straks de staatsburgers worden, die
met elkaar het Volk van dan zullen zijn
- en de vraag, of zij lauw en onverschil
lig tegenover de vredesbeweging staan,
dan wel of zij, met in hun hart het vree-
selijk-realistische beeld van den oorlog,
vurige propagandisten voor den volke-
renvrede zullen zijn dat kan van groo-
ten invloed wezen op heel 's werelds be
loop.
Niet, omdat Nederland het voor 't zeg
gen zal hebben in het groote Volks-con-
cert, maar omdat de oorlog een probleem
van en voor alle volken Nederland in
cluis dus is.
Wilt ge weten dus, wijl 't moet, hoe
die moderne oorlog is? Lees dan hoe
Renn in de sobere bewoordingen, die een
sterk pleidooi voor de waarachtigheid
van zijn boek moéten vormen, er van ver
telt; ge zult er uit leeren, dat elk grein
tje romantiek den oorlog van nu vreemd
is, dat het een stompzinnig en beestach
tig bedrijf is geworden, alleen mogelijk
door een machtige hiërarchisch-discipli-
naire organisatie endoordat men nog
vastzit in het geloof aan zijn onvermijde
lijkheid. Zooals men vroeger slavernij en
pijnbank als geoorloofd, normaal en on
vermijdelijk beschouwde.
En als ge met oordeel des onderscheids
weet te lezen, en u niet tezeer ergert aan
de tendenz, die er in Freys boek ligt, dat
„de hoogen het er maar wat van namen
en dat de manschappen goed genoeg wa
ren voor de „rotbaantjes", dan kan ook
„Funk, ziekendrager aan het Westelijk
front", voorzoover het documentair is,
zijn aandeel hebben in de taak, een juis-
ten blik op den echten oorlog te geven
Daar, in den ruimen hoofdingang, had
de verschijning gestaan. Nu, in het hel
dere daglicht zag hetgeen in den nacht
gebeur was, er heel anders uit. Een
waanvoorstelling heeft mij verschrikt, zei
de professor evenals gisteren tot zich
zelf, maar nu deed hij het met meer zelf-
overtuiging. Op zoo'n helderen, frisschen
herfstmorgen moet dan ook het laatste
restje van bijgeloof in spoken wel ver
dwijnen. Een gevoel van blijheid vervul
de hem, want wat hem had doen schrik
ken was louter een product van zijn over
prikkelde zenuwen geweest. Op zijn ge
laat vertoonde zich plotseling een ern
stige, peinzende uitdrukking. Was de re
den, waarom hij vandaag deze reis onder
nam, ook niets anders dan een uiting van
zijn overprikkeld zenuwgestel, deze reis,
die hij met een schilderij-aankoop had
trachten te verklaren? Hij dacht er niet
aan een schilderij te koopen; zijn reis
naar Berlijn had een heel andere reden.
Misschien was hetgeen hij van plan was
te gaan doen, een dwaasheid.
Misschien? maar hij kon niet an
ders, Sinds het gesprek met den hertog
vervolgde hem een gedachte, waaraan
de slapelooze nacht eerst een vorm had
gegeven een denkbeeld, dat hij in een
daad wenschte om t zetten. En waar
om zou hij het niet doen? Zijn handeling
kon voor zijn gezin immers geen nadee-
lige gevolgen hebben, want vrouw en
dochter hadden hem immers lief en door
de vastheid dezer overtuiging behoefde
hij niet te wankelen om te doen wat hij
van plan was.
Op het station namen vader en doch
ter hartelijk afscheid van elkaar en de
professor stapte in een coupé tweede
klasse, waarin Maurer het vallies reeds
had geplaatst,
,,De kalmeerende poeders heb ik ook
ingepakt", fluisterde deze zijn meester toe
en stapte toen uit het spoorrijtuig. Else
wuifde haar vader na zoolang ze hem
maar kon zien. Het jonge meisje hield
innig veel van haar vader; het was een
andere liefde dan die ze voor haar moe
der gevoelde, die zich als mooie, gevier
de vrouw niet al te veel om het opgroei
ende meisje had bekommerd. Maar des
te meer was ze van jongsaf met haar
yader geweest. Professor Berner was
vroeger een bekend landschapschilder,
totdat hij bij een noodlottigen val bij 't
schaatsenrijden het volledige gebruik
van zijn rechterarm verloor en het schil-
deren moest opgeven. Een geluk was het
dat hij uit een welgestelde familie stam
de en het schilderen geen broodwinning
Ich weiss, wie gute
Menschen denken; weiss,
Dass alle Lander gute
Menschen iragen.
Lessing in: „Nathan der Weise,"
isjjolai^eiwiiaiioittiioioiiawwiaiiewgeiIrtatotetolélëJSBg
Maar er is nog een andere kant aan
de zaak.
Een oorlog ontstaat niet zóó maar.
Zij kan in laatste instantie gemaakt
en voorkomen worden door een zéér
klein aantal menschen. Door enkele
staatshoofden in 1914 door enkele mi
nisters, met of zonder parlementen, nu.
Dat heele volkeren diep in hun ziel
de behoefte zouden gevoelen, elkaar mau
voor man dood te maken niemand die
het gelooft. Zelfs den onuitstaanbaarsten
Duitscher, den zelfgenoegzaamsten En-
gelschman, den oppervlakkigsten Ameri
kaan, den praatgraagsten Franschman of
Belg, zouden wij geen van allen meer
toewenschen dan hun eens precies te
zeggen, wat we er van dachten. Maar
als de volkeren op elkaar lostrekken!...
De betrekkelijk weinigen, die een oor
log kunnen ontketenen, zullen dat alleen
vermogen, en durven, als ze weten, dat
het geheele volk achter hun staat. Is de
vredesgedachte eens zoover doorgedron
gen, dat zij vreezen: men zal niet achter
ons staan dan is de wereldvrede ge
boren, zonder dat men het wist!
Het is van 't grootste belang, hiervan
doordrongen te zijn.
Daartoe kan Emil Ludwigs meesterlijk
boek dienen.
Want ziet: de ware historie van het
ontstaan van den wereldoorlog kan niet
enkel door den historicus in moeizamen
ontpluizings- en vergelijkingsarbeid ge
schreven worden. Daartoe is méér van
noode en hij kan slechts het doode ma
teriaal ertoe leveren. De kunstenaar met
geniale greep en vaardige pen, de man
met menschenkundo en inzicht in ons al
ler zieleroerselen die kan schtrijven
en schilderen, hoede wereldoroolog ont
stond.
Dat doet Emil Ludwig voor ons.
En nu weten we heel wel, dat knappe
geleerden zoo hier en daar iets vonden,
waaruit zij meenden te mogen afleiden,
dat Ludwigs boek je ware ook niet was.
Wij zullen dat aanvaarden, zoodra zij
zelf een beter boek erover schrijven.
Maar tot zoolang lappen wij dat een
voudig nog aan den laars: niemand zal
ooit precies kunnen zeggen, h 6 e de we
reldoorlog ontstond. Maar zooals Ludwig
het schreef, zoo zou het hebben kunnen
wezen en zoo zal het vermoedelijk
ongevéér geweest zijn ook. Dat is ons ge-
noeg voor de artistieke, maar vooral
voor de menschelijke waarde van dit
prachtige en machtige boek.
Ludwig en Renn hebben, uit tweederlei
kamp, met scherpschutterstalent den
oorlog beoorloogd. Hulde daarvoor!
bewerkt het natuurlijke „Franz-Josef"-
bitterwater de allerbeste verlichting. Ge
tuigschriften der klinieken voor vrou
welijke patiënten attesteeren, dat het
zeer zacht afvoerende „Franz-Josef"-
water vooral bij kraamvrouwen met uit
nemend gevolg wordt aangewend.
(Inj-ez
v(
voor hem behoefde te zijn. Hij bezat ge
noeg om zonder zorgen te kunnen le
ven. Door de relaties van zijn vrouw, 'n
baronesse Stormberg, die hofdame bij de
overleden hertogin was geweest, werd hij
benoemd tot directeur van het schilde
rijmuseum, een betrekking, die toevallig
vacant was en waaraan een mooie be
zoldiging was verbonden. Hij had dit
ambt thans vijf en twintig jaren tot vol
komen tevredenheid vervuld. Bij zijn
bezoeken aan het museum was Else bij
na altijd zijn getrouwe begeleidster ge
weest; zij kende alle schilderijen en van
de meeste ook de geschiedenis, waar zij
vandaan kwamen en in wier handen zij
waren geweest,
„Je bent een levende catalogus van de
Schneiditzsche verzameling", zei de va
der dikwijls gekscherend tot zijn dochter
en Else was trotsch op deze qualificatie.
Ook nu nog, nadat zij al lang volwassen
was en een der meest gevierde meisjes
in de Schneiditzsche hofkringen, bracht
zij nog heel wat uren in het museum door.
Zij was werkelijk heel benieuwd van welk
kunstjuweel in Berlijn haar vader het
spoor was aangewezen. Het moest onge
twijfeld iets buitengewoons zijn, anders
ware hij er niet zoo wenig mededeelzaam
over geweest, dacht zij. Dolgraag had ze
geweten wat voor een schilderij het was.
Peinzende naar huis wandelend, ont
moette zij dicht bij het marktplein mijn
heer Von Weiden, in gezelschap van zijn
dikken, asthmatischen taks, waarmee hij
dikwijls 's morgens een straatje omliep.
De Koningin en de Prins boden gis
terenavond een diner aan, ten Raleize
Noordeinde aan de hoofden der te 's-
Gravenhage gea oeredi'eerde gezantschap
pen en hunne eehtgenoolen, waartoe
eveneens waren uitgenoodigd de Minister
van Buitenlandsche Zaken en mevrouw
Beelaerts van Blokland.
De Koninklijke Militaire Kapel voerde
daarbij een muziekprogramma uit.
De groothertogin van Oldenburg, de
zuster van Prins Hendrik, die thans in
het Paleis aan het Noordeinde te 's Gra-
venhage logeert, zal ook de eere-promo-
tie van Prinses Juliana op Vrijdag, 31
dezer, in de Leidsche Universiteit bijwo
nen.
De plechtigheid wordt, behalve door
de A.V.R.O. ook door den N. D. O. (K,
R. O, en N. C. R. V.) draadloos uitge
zonden. Gelijk gemeld vangt zij te half
vier aan.
De Minister van Financiën brengt ter
kennis van belanghebbenden, dat de com
missie van deskundigen voor de samen
stelling van de prijscourant ter bereke
ning van het invoerrecht op gekoeld of
(Ingez. Med.).
versch vleesch in hare vergadering van
23 dezer bedoelde prijscourant heeft vast
gesteld als volgt:
Rund- en kalfsvleesch, versch of ge
koeld, 100 IC.G 90.
Paardenvleesch, versch of gekoeld, 100
K.G. ƒ45.
Gedurende de maand Februari 1930 zal
mitsdien het invoerrecht voor de hier
boven bedoelde vleeschsoorlen bedra
gen 10 pet. van de hiervoren vermelde
waarden.
Een commissie bestaande uil de com
mandanten van de verschillende brand
weren uit Haarlem en de omliggende
plaatsen, heeft de middelen overwogen
om elkaar in geval van brand te k,u,unen
bijstaan. De besprekingen zijn van dien
aard geweest, dat thans zeven gemeenten
n.l. Haarlem, Bloemendaal, Heemstede,
Yelsen, Bennebroek, Hiliegom en Zand-
voort onderlinge hulp bij brand kunnen
verleenen. In deze plaalsien heeft de
brandweer verbindingsstukken en z.g.
verloopstukken aangeschaft, waardoor 't
mogelijk is op .alle Brandputten aan
sluiting te verkrijgen.
Naar aanleiding van de jongste actie
van het comité nationale Politiek in ver
band met de viering van1 het eeuwfeest
der Belgische onafhankelijkheid schrijft
een Nederlandsch Limburger in;de „Brus-
selscbe Standaard" het volgend briefje
aan het adres van deni bekenden an-
nexionist Pierre Nothomb:
„Gij zegt, dat honderdduizenden Lim
burgers zich slaaf voelen van Holland.
Daar moet ik ook wel onder hooren,
wiant meer dan 300.000 zielen telt onze
provincie niet. Ik geef u de verzekering
dat dit een openbaring voor mij is. ,Ik
meende mijn provincie en mijzelf be Ler
te kennen. Op uw gezag nemen wij aan
dat wij in een rampzalige slavernij leven.
Vroeger, dit is, voor ik door uwe voor
lichting bewust werd v,an mijn slavernij,
had ik wel opgemerkt, dat er in Neder
land een verschil bestaat tusschen de
menschen onder en boven den Moer
dijk. Maar ik dacht dat dit niets óonge-
woons was, dat men hetzelfde aantreft in
andere landen bijvoorbeeld in Duitsch
land en Italië, waar broeders van- een
zelfde volk in karakter verschillen tenge
volge van de geschiedkundige en gods
dienstige omstandigheden. Ook meende
ik dat wij Limburgers mans genoeg wa
ren om zelf te strijden voor on'ze rechten
onder aanvoering van mannen als Ruys!,
eerste Minister van Nederland en Mgr.
Nolens voorzitter van de grootste staat
kundige partij van hetzelfde Nederlanjd.
Ook moest ik bekennen, dat ik er fier op
was, dat in 1918, toen in1 'Nederland
revolutie dreigde uit te breken, de Lim
burgers vooraan stonden ter verdediging
van het Huis van Oranje.
Een ding bevreemdt me: hoe is het
toch te verklaren, dat onze stamverwante
Vlamingen met zoo weinjiig oprechte
vreugde dit jubeljaar hunner bevrijding
Met bijna overdreven beleefdheid nam
hij zijn hoed af, reikte haar de hand en
zei: „Goeden morgen juffrouw Berner,
mag ik eens even informeeren hoe u het
bal van gisteren is bekomen?"
„O, uitstekend".
„Die vraag van mij is eigenlijk volko
men overbodig, want zoo'n stralende
schoonheid als u merkt den volgenden
dag niets van dat zij tot diep in den nacht
heeft gedanst"; Von Weiden was altijd
zeer galant jegens vrouwen. „En mag ik
ook weten hoe uw moeder het maakt?'
vroeg hij op zoetelijken toon.
„Moeder slaapt nog, of beter gezegd
sliep nog toen wij weggingen."
„Wij?"
„Ja, vader en ik. Ik bracht hem zooeven
naar den trein", lichtte Slse hem in.
Waarom kijkt mijnheer Von Weiden
plotseling zoo raar, moest Else denken,
het is net of hij zich over mijn laatste
woorden ergert. Maar dat zal verbeelding
geweest zijn, want bijna nog vriendelij
ker glimlachend dan zooeven stelde hij
de vraag: „En als het niet onbescheiden
is, waarheen is uw vader gereisd?"
„Naar Berlijn".
„Zoo", wat het eenige, wat Von Wei
den daarop zei en na een paar beleefd
heidsfrases nam hij afscheid.
Toen Else thuis kwam, wachtte haar
moeder op haar. In een gemakkelijke
ochtendjapon zat mevrouw Berner aan
de ontbijttafel. „Wat is er toch aan de
hand, dat jullie mij zoo maar alleen laat?"
kwam het geërgerd over haar lippen.
„Maar moedertje", lachte Else, „wat
praat u toch? Uw zorgzame man wilde u
niet in uw slaap storen en daar de trein,
waarmede hij naar Berlijn moest, om 10
uur vertrok, kon hij natuurlijk geen af
scheid van u nemen. Maar hij laat U
hartelijk groeten en weten, dat hij over-
morgenmiddag weer thuis is."
„Ik snap niets van die plotselinge reis"
zei mevrouw Berner. „Vader heeft mij
gisteren geen woord daarvan gezegd. Van
die geheimzinnigheid achter mijn rug be
grijp ik absoluut niets."
„Van geheimzinnigheid achter uw rug
kan geen sprake zijn, moeder". Else deed
haar hoed en mantel af, legde die op een
stoel en ging zitten. „Ook ik hoorde
eerst zoo even van die reis en vader wist,
zooals hij verzekerde, er gisteren zelf
nog niets van, want eerst 's avonds ver
nam hij, dat er een of ander waardevol
schilderij te koop was; vandaar die plot
selinge reis. U ziet dus, moeder, de zaak
is heel onschuldig."
„Om wat voor schilderij gaat 't dan en
wie biedt het te koop?" Mevrouw Ber-
ner's stem klonk lichtelijk geprikkeld."
„Dat kan ik u werkelijk niet zeggen;
u weet, vader laat zich over aankoopen,
waarvan het eindresultaat nog niet vast
staat, dikwijls weinig uit.
(Wordt vervolgd