MIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 265.
Donderdag
1872.
7 November.
mf^rnwmmm
■pavm
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2,B Paascb- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m.franco is f 3.
Middelburg 6 November.
DE HERZIENING- DER CENSUSTABEL.
I.
Eindelijk is dan het lang verwachte wetsontwerp tot
regeling van den census in het licht verschenen. Het
gewicht van het onderwerp, verdubbeld nog door den
ophef waarmede de regeering de voorgenomen herzie
ning bij de troonrede aankondigde en door de latere
herhaalde toespelingen op de ontworpen en bij den raad
van state aanhangige wet, eischt dat wij daaraan eene
opzettelijke beschouwing wijden. Om het wèl te beoor-
deelen is het noodig dat men het wetsontwerp beschouwt
in verband met de elders gestelde, hangende of opge
loste quaestie der kiesbevoegdheid en in het licht der
geschiedenis, welke de quaestie reeds in Nederland
bezit.
In de laatste tien jaren heeft zich in de meeste con
stitutioneel staten van Europa een sterke aandrang tot
uitbreiding der kiesbevoegdheid doen gevoelen. De
onder den invloed der Fransche politieke beginselen
staande natiën, zooals België en Italië, uitten dien
aandrang in de richting van het algemeen stemrecht,
waarvan men in het keizerrijk de goede werking
meende te zien; in Engeland lette men meer op het
voorbeeld van Amerika, waar men opmerkte dat het
Angel-Saksische ras zonder schade of storing der goede
orde de demociatische beginselen in toepassing bracht.
Maar in alle staten, waar de uitbreiding van het stem
recht aan de orde kwam, werd men gedreven door
een zekeren angst voorde „sociale quaestie" die de maat
schappij met onverwachte gevaren dreigde. De sociale
quaestie, die door alle eeuwen heen bestaan heeft en
wel nimmer tot eene volledige oplossing zal komen,
werd door het misbaar van eenige raddraaiers aan
het onverschillige en onwetende publiek plotseling
als een schrikbeeld voorgehouden, en daar 't dien
raddraaiers meer te doen was om eigen eerzucht
te bevredigen dan om werkelijk verbetering te bren
gen in het lot der arbeidende klasse, werd de bewe
ging al spoedig eene politieke in plaats van eene
sociale, en de eisch van stemrecht voor den werkman
de leuze op haar vaandel. Uit vrees voor grootere,
onbekende rampen waren de staatslieden en het groote
publiek al spoedig geneigd om aan dien eisch toe te
geven, „Exercise of political franchises by manual labourersn
was dan ook, vooral in Engeland, de schering en inslag
van het debat; mannen als Stuart Mill namen die
leuze als de hunne aan en al moge 'tmet de scherp
zinnigheid van den genoemden geleerde moeilijk over
een te brengen zijn zij waren zóózeer onder den
indruk van de denkbeelden van den dag dat zij zich
in hunne geschriften over de quaestie der kiesbevoegd
heid minder toelegden op het betoog dat de uitbreiding
van het stemrecht tot de arbeidende klassen noodig en
wenschelijk was, dan wel op het betoog dat zij zekere
voordeelen kon leverendat men voor dit denkbeeld
niet moest terugschrikken enz. Zij beriepen zich op
het gevaar dat zekere stand (de ook ten onzent veel
besproken „vierde stand") van de uitoefening van een
politiek recht, hetwelk in abdraclo aan elk staatsburger
toekwam, werd uitgesloten, doch omringden hunnen
eisch van uitbreiding van het stemrecht met zoodanige
beperkingen dat het duidelijk werd dat zij, de goè
gemeente geruststellende aangaande de gevolgen van
hun stelsel, toch zeiven niet volkomen gerust waren op
de gevaarloosheid der toepassing.
Hoe het zij, de beweging droeg in Engeland vruch
ten. De beide toongevende politieke partijen, conser
vatieven en liberalenin even groote mate verlegen
om groote politieke beginselen waarmede zij haar
programma konden ververschen, grepen even gretig
naar de quaestie van uitbreiding van het stemrecht en
kampten wie van beide den vóorzet hebben zouwelke
haar op den steun der nieuwe kiezers de meeste aan
spraak zou geven. Het is bekend dat de eerste poging
der liberale regeering in 1866 schipbreuk leed op ver
deeldheid in den boezem harer partijen dat de con
servatieve partij, in den zomer van dat jaar aan de
regeering gekomen, de zeer ingrijpende refom-vret van
1867 tot stand bracht.
Eene vergelijking van de eischen der kiesbevoegd
heid zooals die bij de wet van 1832 en bij die van 1867
gesteld werden zal duidelijk maken dat de maatregel
van 1867 werkelijk een ingiijpende verandering in de
regeling der kiesbevoegdheid bracht. Beide wetten
maken bij de bepaling wie kiezers zijn onderscheid tus-
scken de plattelandsgemeenten en de steden en boroughs.
Volgen3 de wet van 1832 werd het kiesrecht ten platten
lande uitgeoefend door de eigenaars of vruchtgebrui
kers van vast goed hetwelk een zuiver inkomen (vrij
van alle belastingen) afwierp van tien pond sterling
's jaars alsmede door alle huurders of bezitters van
vaste goederenuit welke zij een zuiver inkomen trok
ken van vijftig pond sterling 'sjaars. In de steden
en boroughs was het stemrecht verleend aan ieder eige
naar, huurder of gebruiker van eenig huis, pakhuis,
kantoor, winkel of ander gebouw hetwelk, hetzij afzon
derlijk hetzij met andere door denzelfden persoon beze
ten vaste goederen, een zuiver jaarlijksch inkomen leverde
van tien ponden sterling. Voor dezen was echter de
bevoegdheid om aan stemmingen deel te nemen afhan
kelijk gesteld van zesmaandsche inwoning, inschrijving
op de kiezerslijst en het behoorlijk aangezuiverd hebben
van de door den kiezer verschuldigde rijks en plaatse
lijke directe belastingen.
Bij de wet van 1867 nu werd het stemrecht uitge
breid: ten platten lande tot de eigenaars of vruchtge
bruikers van vast goed hetwelk een zuiver inkomen
afwierp van vijf pond sterling, en tot alle huurders
of gebruikers van binnen het graafschap (kiesdistrict)
gelegen vaste goederen, met eene belastbare inkomst
van twaaf pond sterling. In de steden en boroughs
werden nevens degenen welke hunne hoedanigheid van
kiezers aan de wet van 1832 ontleenden, allen tot kie
zers verklaard die gedurende de laatste aan de opma
king der kiezerslijsten voorafgegane twaalf maanden
als eigenaars of huurders in de stad of borough eene
woning hadden in gebruik gehad, mits zij op de kie
zerslijsten waren ingeschreven, in de armenbelasting
hun aandeel betaalden en dat werkelijk over het loopende
jaar hadden aangezuiverd. Ook de onderhuurders van
woningen of gedeelten van woningen verkregen het
kiesrecht, mits de door hen bewoonde gedeelten der
woning ongestudeerd eene huurwaarde bezaten van tien
pond sterling 'sjaars, en verder op dezelfde voorwaar
den. Bovendien werd bij de wet van 1867 aan de vrije
universiteit van Londen de bevoegdheid gegeven een
afgevaardigde voor het parlement te benoemenevenals
de universiteiten van Oxford en Cambridge, welke
krachtens de wet van 1832 ieder twee parlementsleden
verkozen.
Men ziet dat door de laatste reform-wet het kiesrecht
in Engeland derhalve zeer uitgebreid werd. Decencus
niet in den beperkten zin waarin wij gewoon zijn dit
woord te gebruiken als gevorderde aanslag in de directe
belastingen, maar in den algemeenen zin als een cijfer
waaraan men het kiesrecht vastknoopte de census
werd in de plattelands kiesdistricten tot op de helft
verlaagden in de steden en boroughs het zoogenoemde
household suffrage ingevoerd, de naaste toenadering tot
het algemeen stemrecht welke de Engelsche rechtsbe
grippen toelaten, vermits zij vasthouden aan het begin
sel dat alleen hij die zijn aandeel in de belastingen betaalt
het recht heeft zijne vertegenwoordigers te kiezen die
bevoegd zijn de belastingen te verzwaren of nieuwe
op te leggen. Meer dan 400,000 personen werden door
die wet dan ook aan de kiezers toegevoegd; nagenoeg
de helft van die aanwinst behoorde tot do arbeidende
klasse. De tot stand gebrachte hervorming was dus
werkelijk een stap tot de exercise of political franchises by
manual labourersonder welke leuze van den aanvang af
op eene nieuwe reform-wet aangedrongen was.
"Wij vermelden alleen de bepalingen der wet van 1832
welke op Etigelaud betrekking hebben, daar deze in 18G7 wer
den gewijzigd, terwijl de regeling der kiesbevoegdheid in de
audere dcelen van bet Vereenigde koninkrijk onveranderd is
gebleven.
Het tweede land, waarin eene aanzienlijke census
verlaging in den laatsten tijd voorkwamis België.
Aldaar werd evenals in Nederland een census in den
zin van aanslag in de directe belastingen gevorderd;
die census bedroeg tot in 1872 voor het geheele land,
zonder onderscheid van plaatselijke gesteldheid, 42 francs
32 centimes. Bij de wet van 10 Mei 1872 is die census
tot 20 francs verlaagd voor zooverre de kiesbevoegdheid
voor de kamers betreft, terwijl de census voor de ver
kiezing van gemeenteraden onveranderd is geTfr^iefcu>
het bedrag van 10 francs. Dat deze hervorming-_yan
beduidenden invloed is geweest op het getal en op het
gehalte der kiesbevoegden lijdt geen twijfel; ook daar
was de gedane stap een overlegde stap naar de demo
cratie, naar het droombeeld van het algemeene stem
recht als panacé voor alle maatschappelijke kwalen;
echter moeten wij daarbij erkennen dat de censusver
laging in België minder was een sociale dan wel een
politieke maatregel, evenzeer gewenscht door eene min
derheid in het parlement die andere kiezers verlangde
om door hunne medewerking tot meerderheid te worden,
als door de regeering, welke behoefte gevoelde aan
nieuwe steunsels, wilde zij het gezag niet zien verloren
gaan. Geheel zuiver werd derhalve hier de quaestie
niet gesteld; het gold meer een kansspel waarbij de beide
politieke partijen, clericaal en liberaal, om een hoogen
inzet speelden, dan het doctrinaire begrip dat men om
de sociale quaestie te bezwaren aan de arbeidende klassen
het stemrecht behoorde toe te kennen.
Van.de beweging tot censusherziening in het konink
rijk Italië is weinig meer te zeggen, dan dat zij nog in
embryonischen toestand verkeert. De radicale partij
dringt aldaar op de invoering van een algemeen stem
recht, doch met eenige beperkingenaan, maar deze aan
drang vindt tot nogtoe weinig aanmoediging in de pers,
noch weerklank in het parlement. Engeland en België
zijn tot dusverre de eenige constitutioneele landen, waar
in sedert 1849 eene hervorming van het kiesstelsel in
de democratische richting is tot stand gekomen.
Gisteren heeft in het kiesdistrict Amsterdam de
herstemming plaats gehad voor de verkiezing van een
lid voor de tweede kamer der staten-generaal. Bij de
opening der biljetten is heden gebleken dat de heer
mr. J. A. Jolles is gekozen met 948 stemmen, terwijl
de heer G. Fabius 790 stemmen bekwam.
Den 5en December a. zal te 's Gravenhageten be
hoeve der staatsspoorwegen, worden aanbesteed: het
maken van een verbindingskanaal met het marinedok
te Vlissingen. Aanwijzing op het terrein zal worden
gedaan den 22en en 26cn November a., telkens des voor
middags te 11 uren.
De arrondissements rechtbank te Brielle heeft voor de
vacature van kantonrechter te Sommelsdijk de volgende
voordracht opgemaakt: mr. Th. G. A. Slingelandkan
tonrechter te Cortgene; mr. C. Stemberg, griffier van
het kantongerecht te Eidderkerk, en mr. G. J. Goekoop,
advocaat te Goedereede.
In de op eergisteren te Sluis gehouden vergadering
van den gemeenteraad is op nieuw tot wethouder benoemd
de heer K. F. Koksma, notaris aldaar, met het lot tegen
den heer Jacob le Hoy.
Ook is een bericht van den waarnemen den gemeente
geneesheer ingekomen, dat deze met 1° Januari voor
die tijdelijke waarneming bedankt.
Op het adres van het raadslid J. Lansen Croin, om
de oude kazerne uit de hand te koopen, is afwijzend
beschikt, doch in beginsel aangenomen, dat dit gebouw
later en in perceelen in het openbaar zal verkocht wor
den. Met het oog op art. 7 der door de tweede kamer aan
genomen wet op besmettelijke ziekten, en de kazernee
ring der marechaussées, heeft men in aanmerking genomen
of het wenschelijk wezen zou, een gedeelte der gebou
wen niet te vervreemden.