MIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 232.
laandag
1872.
30 September.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m, franco is f 3.50.
Middelburg 28 September.
EEN EN ANDES UIT DE ADRESDISCUSSIE.
I.
Schoon wij het niet de roeping der pers achten de
handelingen der staten-generaal regelmatig na te pluizen
en na den afloop van elk gewichtig debat uit de argu
menten van A of B, de personaliteiten van O en D en
de betoogen van E en F een olla podrida samen te stel
len, welke opgewarmd en met de eene of andere saus
toebereid in eene serie van hoofdartikelen aan de lezers
wordt voorgediend, zoo is het toch van tijd tot tijd
noodig een oog te slaan op het verhandelde in den
boezem der volksvertegenwoordiginghetzij tot voor
lichting van het publiek, hetzij tot vergemakkelijking
van het toezicht der kiezers over de gekozenen.
Vooral wanneer in de staten-generaal een zuiver poli
tiek debat is gevoerd, en er bovendien een nieuw
opgetreden ministerie aan dat debat deelneemt, heeft
een terugkomen op zoodanige discussie zijn nut om de
verhouding tusschen regeering en kamer te leeren ken
nen, beter ingelicht te worden aangaande de plannen
en de richting der regeering, op de hoogte te komen
wellicht van eenige historische bijzonderheden om
trent de ontwikkeling der ministcrieele crisis, waaruit
het nieuwe ministerie geboren werd. In alle drie deze
opzichten komt het ons wenschelijk voor eenige punten
op te nemen uit de discussie welke in de tweede kamer
op 23 en 24 September gevoerd werd over het adres
van antwoord op de troonrede.
Men weet dat de heer van Zuylen hij die gelegenheid,
op eene wijze die van meer opgewondenheid dan poli
tiek overleg getuigde, over de vorming van het minis
terie interpelleerde en daardoor eenige inlichtingen
aangaande de ministerieele crisis van den heer van
Reenen uitlokte. Wij willen niet stilstaan bij den uit
val van den graaf van Zuylen noch bij het antwoord
van den minister de Vries, maar de aandacht onzer
lezers bepalen tot hetgeen de beer van Reenen, die
door den koning geroepen werd om tijdens de minis
terieele crisis raad te gevenaan de kamer mededeelde
die rede is in staat veel licht to verspreiden over de
verhouding van de tweede kamer tegenover de regee
ring en over den stand der partijen in de kamer zelve.
Men meet echter de rede van den heer van Reenen
goed lezen om haar te kunnen begrijpen, men moet de
vingers goed gesloten houdenanders ontglipt u de
draad, waarmede de vaak tegenstrijdige opmerkingen
aan elkander geregen zijn.
Door plaatsgebrek verhinderd de rede in haar geheel
mede te deelen, geven wij met het Bijblad voor ons,
daarvan een zoo getrouw mogelijk resumé. De heer
van Reenen verklaarde het met den heer van Zuylen
niet eens te zijn dat de optreding van het nieuwe
kabinet in strijd was met constitutioneele begrippen en
beginselen, schoon hij toegaf dat in de gegeven omstan
digheden de optreding van een kabinet van eene andere
richting alleszins gewettigd zou zijn geweest.
Die optreding zou daaidoor te motiveeren geweest zijn
dat twee opvolgende liberale ministeriën machteloos
waren gebleken om gewichtige quaesties op te lossen;
niettemin achtte de heer van Reenen bet eene daad van
wijze staatkunde dat aan den heer de "Vries, wiens
politieke richting bekend was, de formatie van
een ministerie opgedragen was, omdat daarin de eenige
kans was gelegen om een kabinet van eenige duurzaam
heid en de afdoening der hangende zaken te verkrijgen.
Ziedaar wat de heer van Reenen over de ministe
rieele crisis mededeelde; hij voegde er echter nog een
paar politieke opmerkingen hij welke evenzeer, doch
om andere redenen, de aandacht verdienen. Eerst staan
wij hij het medegedeelde stil en maken de opmerking
dat de ophelderingen van den oud-minister ons niet
volkomen helder voorkomen. Hoe is het mogelijk dat,
terwijl de geschiedde oplossing der ministerieele crisis
met de constitutioneele begrippen en beginselen strookt
en derhalve gewettigd is, eene oplossing der crisis in
anderen zin evenzeer gewettigd had kunnen zijn? Hoe
kan men het een daad van wijze staatkunde noemen
dat aan een bekend liberaal man de formatie vau een
nieuw kabinet is opgedragen, terwijl men tevens erkent
dat twee achtereenvolgende liberale kabinetten machte
loos waren gebleken om de sedert jaren op afdoening
wachtende levensquaestiën tot eene afdoening te brengen
Ziedaar tegenstrijdigheden welke blijven bestaan ook
wanneer men de politieke beschouwingen die de heer
van Reenen aan deze aphorismen vastknoopte, met aan
dacht overweegt.
In het vervolg zijner rede toch verklaarde de spreker
dat hij geen eigenlijke partijman was, „nimmer een
partijman geweest was" en het nooit hoopte te worden,
en dat hij het bestaan van partijen met eigen duidelijk
omschreven beginselen hier te lande onmogelijk achtte,
daar hij voor zich „geen wezenlijk principieel verschil
tusschen de zoogenaamde conservatieve en de zooge
naamde liberale partij zag." Wij willen niet bij de las
tige vraag stilstaan die iemand, met een goed geheugen
begaafd, hier aan den heer van Reenen zou kunnen doen,
wat hijindien hij dan nooit een partijman geweest is,
in 1853 bedoelde met zijne instemming met het pro
gramma der April-ministers, waarin met het oog op de
politiek van het kabinet-Thorbecke gezegd werd dat
zij tot „de tegenovergestelde richting behoorden";
wij zullen alle persoonlijke opmerkingen daarlaten en
ons bepalen tot het Jond der zaak. Het door een
löjarig praesidium der tweede kamer bij den heer van
Reenen ontwikkeld scepticismede meening dat er dan
toch eigenlijk geen onderscheid tusschen de partijen
beslaat en dat de eenige politiek van Nederland zich
oplost in de vraag niet hoe het land geregeerd zal wor
den, maar in de vraag wie het land regeeren zalwordt
door velen in den lande gedeeld en de houding door
velen onzer eigen geestverwanten in de laatste jaren in
het parlement aangenomen, is wel berekend om dit scep
ticisme te voeden, dat wij ongelukkig noemen omdat
het eerste vereischte voor een gezonden politieken toe
stand bestaat in het vertrouwen op eigene beginselen.
Dat de liberale partij eigene beginselen beeft zal iedereen
erkennen, ook al kan de beer van Reenen dat niet inzien.
Miste zij beginselen, zij zou niet bij herhaling in botsing
komen met andere evenzeer op beginselen gegrondveste
partijen, zooals de clericale, welke de heer van Reenen
bij zijn politiek overzicht eenvoudig ignoreert. De con
servatieven daarentegen missen eigen beginselen; van
daar dat zij bereid gevonden worden nu eens met deze
dan eens met gene partij mede te gaan, al naar dat de
belangen van het oogenblik het eischen, maar in het
algemeen is op hen nog altoos het woord van den heer
Groen van Prinsterer, die hen inconsequente liberalen
noemde, van toepassing. In de oppositie met alle be
ginselen en alle partijen coquetteerendezijn echter de
conservatieven, aan de regeering gekomen, wel verplicht
den in Nederland eenig mogelijken politieken weg, den
liberalen, te volgen. Maar zij volgen schoorvoetend,
gedwongen en onophoudelijk voortdrijving behoevende,
terwijl de liberalen althans vóór het laatste zeven
jarig tijdvak met vasten stap op den weg, dien
hunne beginselen hun aanwezenvoortschredenhetzij
zij waren in de oppositie, hetzij zij waren de regeerende
partij. In zoover is of was althans het verschil
tusschen liberaal en conservatief meer een verschil van
doen dan van denken; de liberalen hadden een beginsel
en handelden daarnaar met ijver en lust, de conserva
tieven hadden geen beginsel maar handelden naar het
liberale beginsel, doch lusteloos en traag, wanneer zij
tot handelen gedwongen werden. Doch in den laatsten
tijd is het anders geworden. Niet dat de conservatie
ven veranderd zijnintegendeelzij zijn geen duim
breed afgeweken van het oude spoor dat dan ook inder
daad zeer gemakkelijk te volgen is, zij sukkelen nog
altijd voort met dezelfde traagheid en lusteloosheid
langs den door de liberalen aangewezen weg, alleen
met uitzondering eener kleine minderheid, die zicb,
hetzij voor langer hetzij voor korter tijd, geheel aan de
ultramontaansche fractie heeft verbonden. De vera nde-
ring is echter bij de liberalen op te merken; naar het
uiterlijke is hun ijver niet verslapt, hunne, beginselen
zijn dezelfde gebleven, maar hunne wijze van doen is
op eene merkwaardige wijze aan die der conservatieven
gelijk geworden. Terwijl hunne beginselen hun even
duidelijk den weg wezen als in 1850 en 1852toen zij
het werk onzer inwendige organisatie voltrokken, of
in 1863 nog, toen zij liet middelbaar onderwijs
op breede grondslagen vestigden, aarz$Werp-'~zij
toch dien weg in te slaan, en wanneer nu en dan-een
oud strijder uit dat tijdperk van actie en veerkracht
hen naar eene jaren lang gewenschte oplossing aan
voerde, vielen zij hunnen leider af en stichtten dus eene
onbeschrijfelijke verwarring, terwijl zij in de hoogste
belangen des lands zich van den last eener decisie door
dralen en uitstellen wisten af te maken.
"Wij stemden met den heer de Vries in, toen hij in
de kamer de zeer juiste opmerking maakte dat de libe
rale politiek geen politiek van afstooting en vervreem
ding, maar een politiek van verzoening moest ziju; tot
ons leedwezen is deze waarheid vroeger wel eens uit
het oog verloren. Wij verblijden ons over ieder serieus
en ondervindingrijk man die zich aan de liberale partij
aansluit, maar wanneer zoodanige aansluiting want
die beteekenis ligt eenigermate in de rede van den heer
van Reenen gemotiveerd wordt zooals de oud-voor
zitter der tweede kamer dat deed, dan strekken deze
proselieten ons niet tot eer. Te moeten hooren dat de
liberale partij zich evenzoo gedraagt als de conserva
tieve is niet vleiend noch aangenaam; maar het is nog
treuriger wanneer men in zijn hart verplicht is te erken
nen dat het vonnis niet geheel onverdiend is. Hopen
wij maar dat het jaar 1S72 zijne duidelijk uitgesproken
leering niet tevergeefs zal hebben aangebodendat
voortaan de scheidingslijn tusschen liberaal en conser
vatief weder als van ouds scherp zal getrokken worden.
Ook al moest de heer van Reenen dan weer partijman
worden, of want partijman getuigt hij nooit geweest
te zijn zich weder tot de „tegenovergestelde rich
ting" gaan rekenen, we zouden ons over dat verlies
kunnen troosten.
In de heden alhier, onder leiding van den heer von
Brueken Fock als voorzitter, gehouden algemeene ver
gadering van het polderbestuur van Walcheren waren
alle leden aanwezig, met uitzondering van den heer Vis.
Nadat de notulen van het verhandelde in de alge
meene vergadering van 22 April jl. waren goedgekeurd
legde de voorzitter de polderrekening over 1871 over,
onder mededeeling dat deze door het dagelijksch be
stuur na onderzoek in orde is bevonden. De heer
Schorer bracht namens de commissie tot onderzoek der
rekening rapport uit, waaruit bleek dat de commissie
geen bedenkingen tegen de rekening heeft en mitsdien
adviseert tot goedkeuring iu ontvang op f 249,702.64,
in uitgaaf op f 238,393.12 en alzoo sluitende met een
goed slot van f 11,309.52, hetwelk als eerste post van
ontvang in de volgende rekening behoort te worden
overgebracht. Nadat de voorzitter ter beantwoording
eener vraag van den heer Loeff bad medegedeeld, dat
op meest alle wegen de opbrengst der tollen minder is
geweest dan het vorige jaar en die vermindering bij
toenemenden aanleg van kunstwegen nog grooter zal
worden, wordt de rekening met algemeene stemmen
goedgekeurd. De leden van het dagelijksch bestuur
hebben aan de stemming geen deelgenomen.
Vervolgens werd door den griffier voorlezing gedaan
van een voorstel van het dagelijksch bestuur, strek
kende om genoemd bestuur te machtigen tot uitgifte
i2i erfpacht van 9430 M5 duin in de Westwatering,
gemeente Vlissingeu, kadastraal bekend sectie An°. 299,
voor hoogstens 25 jaren tegen een canon of recht van
minstens 1 cent per M', en tevens machtiging aan het
dagelijksch bestuur te verleenen tot het sluiten eener
overeenkomst met belanghebbenden. Het doel dier
uitgifte van duin in erfpacht is het plaatsen van badin
richtingen, waai toe twee aanvragen zijn ingekomen.
Op de vraag van den heer Dronkers aan wie der
aanvragers de uitgifte geschieden zal? antwoordt de
voorzitter dat dit nog niet bekend is en de beslissing
daaromtrent evenals het vaststellen der voorwaarden
behoort tot de bevoegdheid van het dagelijksch bestuur.
Overigens verklaart hij zich bereid in de straks te
houden geheime zitting nadere inlichtingen te geven