MIDDELBÜRGSCHE
COURANT.
F 228.
Woensdag
1872.
25 September.
Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paascli- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
De prijs per 3/m,franco is f 3.SO.
Middelburg 24r September.
NAAR AANLEIDING VAN DE „MILLIOENENSPEECH
De redevoering, waarbij de heer van Delden het bud
get voor 1873 in de tweede kamer aanbood, heeit de
groot© verdienste van kort en duidelijk te zijn. Van alle
cijfers ontdaan, komt zij neder op eene herhaling van
hetgeen de troonrede aangaande den toestand van
's lands geldmiddelen mededeelde. Die toestand is in de
oogen van den minister niet ongunstig omdat 1° de gewone
uitgaven der begrooting voor 1873 door de gewone
inkomsten kunnen gedekt worden, 2° de zoogenoemde
„afhankelijkheid van de Indische baten" sedert de op
making der loopende begrooting met bijna 11- millioen
verminderd is3° de belastingen steeds meer opbrengen,
en 4° de schatkist zóo ruim van kasgeld voorzien is
dat er nog in 't geheel geen gebruik is behoeven ge
maakt te worden en dit ook in 1873 waarschijnlijk
niet noodig zal zijn van de reeds sedert 1868 jaarlijks
bij de wet op de middelen gegeven machtiging tot uit
gifte van schatkistbiljetten. Ten slotte vult de minister
eene leemte in de troonrede aan door feitelijk te berich
ten dat de regeering geene hervorming van het belasting
stelsel zal voordragen.
Over de laatste mededeeling, die ons niet teleurstelde
omdat wij niet anders hadden verwacht, spraken wij in
ons vorig nummer reeds met een enkel woord; thans
vestigen wij de aandacht onzer lezers op de eigenlij ke
financieele mededeelingen van den minister.
Wij erkennen gaarne dat er geen reden voor dade
lijke bekommering ten aanzien onzer geldmiddelen be
staat; ook zonder de redevoering van den heer van
Delden wisten wij dat de Nederlandsche schatkist verre
van ledig is, schoon wij nu reeds sedert ecnige jaren
een onophoudelijk tekort op bet papier hebben. Maar niet
temin achten wij de toekomst onzer financiën niet zoo bij
zonder gunstig, of liever, zijn wij overtuigd van de noodza
kelijkheid ceuer betere regeling van ons financiewezen
met het oog op de zeer aanstaande toekomst. Yan de
vier omstandigheden waaruit de minister tot den niet-
ongunstigen toestand der schatkist besluitis er maar
een waarmede wij ons meer bepaald hebben bezig te
houden, omdat zij tot zekere hoogte een abnormaal
verschijnsel is de groote ruimte aan kasgeld. Het
gedekt zijn der gewone uitgaven door de gewone
middelen wordt, hoe wenschelijk op zichzelf ook,
van minder belang wanneer men denkt aan de enorme
zoogenoemde buitengewone uitgaven van de staats
spoorwegen, welke wij niet geheel als buitengewone
kunnen aanmerken omdat zooveel groote werken wach
ten tot aan het tijdstip waarop het staatsspoorwegnet
zal voltooid zijn, en er, zoodra wij eenmaal zóo ver zullen
zijn gekomen jaarlijks weer nieuwe buitengewone offers
van de schatkist zullen gevorderd worden, welke toch
niet altijd uit buitengewone middelen te vinden zullen
zijn. De hoogeie opbrengst der belastingen, voor een
deel toe te schrijven aan eene te bekrompen raming
der middelen, wordt opgewogen door de regelmatige
uitzetting der uitgavenwelke toevallig op de begrooting
voor 1873 tengevolge van den afstand der bezittingen
ter kuste van Guinea en van de amortisatie van tien
millioen niet merkbaar is, maar zich weldra weder op
nieuw zal vertoonen. Bovendien weet iedereen dat er
eene aanzienlijke verhooging van staatsuitgaven voor
de deur staat zoodra eindelijk de regeling van het
hooger onderwijs op een breeden grondslag wordt tot
stand gebracht en stappen gedaan worden om de trak
tementen der ambtenaren van alle rangen en klassen
te verkoogen overeenkomstig de behoeften van onzen
tijd.
Maar de ruime kas! De heer van Delden deelt mede
dat er op de dienstjaien 18681871 een tekoit bestaat
van ruim 6 millioen, dat de dienst van 1872 vermoe
delijk een tekort zal leveren van 3i millioen, en dat
het budget voor 1873 mede sluit met een geraamd tekort
van ruim 5 millioen. De zes dienstjaren na 1867 zullen
dus opleveren een gezamenlijk tekort van omstreeks
15 millioen; die tekorten kunnen door de uitgifte van
schatkistbiljetten worden gedekt zeggen we liever
van jaar tot jaar verschoventot vlottende schuld gere
duceerd), doch ook voor die schijnbare dekking bestaat
voor 1873 evenmin kans op noodzakelijkheid als zij in
de vroegere jaren noodig was, tengevolge der groote
ruimte van kasgeld. Niet minder dan 40 millioen was,
naar de minister mededeelt, op den laatsten Augustus
dezes ja ars in 's rijks kassen voorhanden. Eet is
ieder zal het begrijpen Indisch gel ddat niettegen
staande alle jeremiades der conservatieven en reactio
nairen ons steeds blijft toerollen.
Nu geeft deze groote overvloed van Indisch geld in
de Nederlandsche schatkist en de houding der Neder-
landsche regeering tegenover die enorme kas ons aan-
leidiug iot een tweetal opmerkingen welke niet den heer
van Delden, maar de geheele financieele politiek der
liberale partij betreffen.
De groote saldo's van den Indischen dienst stemmen
ons niet tot dankbaarheid of voldoening; zij vloeien niet
voort uit eene voortdurende stijging der territoriale
inkomsten, belastingen en dergel ij ken. Alleen in dat
geval zouden zij als bewijzen van welvaart en ontwik
keling luid moeten worden toegejuicht. Zij zijn toe te
schrijven aan het niet besteden van een aantal aanzien
lijke posten op de begrootingware dit een gevolg van
zuinigheid, er zou wellicht reden tot dankbaarheid zijn,
maar het is toe te schrijven aan andere oorzaken, vooral
aan de eigenaardige wijze waarop do Indische begroo
ting wordt opgemaakt. Een aanzienlijk deel dier be
grooting heeft betrekking op de publieke werken in
Indië [ook op de begrooting voor 1873 nemen de pu
blieke werken weder een tiende gedeelte der inkomsten
in beslag]. Nu weten wij hoe het begrootingshoofdst.uk
voor de publieke werken wordt samengesteld. Ieder
resident maakt een lijstje op van de werken die hij in
de residentie noodig acht en zendt dat met eene globale
laming van kosten voor elk werk aan het departement
voor de publieke werken. De directeur die in zijn hoofd
reeds een eindcijfer heeft vastgesteld voor de begrooting
van zijn departement, laat al die lijstjes verzamelen,
het totaal optellen en schrapt dan totdat hij op zijn
eindcijfer komt. Geen ander motief dan het cijfer en de
wensch om althans voor iedere residentie iets te laten
staan schijnt hem te leidenmaar eenheid noch ver
band is er in de aanvragen van het departement te
bespeuren, en werken, welker aanleg nuttig en diingend
noodzakelijk is, worden door de onmeedoogende pen ge
schrapt zoodra zij het imaginaire eindcijfer van den
directeur zouden doen overschrijden. Nu komt de begroo
ting in den Haag. De minister van financiën, hoe groot te
genstander hij ook geweest moge zijn van de „vaste bijdra
ge" van tien millioen, dringt er op aan dat In dië. toch vast
tien millioen bijdrage aan den Nederlandsehen dienst
en, daar dit saldo niet op het uit Indië ontvangen
budget overschiet, wordt de pen opnieuw in de begroo
ting, en vooral in het hoofdstuk de publieke werken
gezet. Men begrijpt wat er nu van de zaak tereebt
moet komenIn Indië was 't althans nog een deskun
dige die, eenigermate van nabij met de behoeften bekend,
in de begroooting schrapte, maar op het Plein in den
Haag wordt dit gedaan door bureau-ambtenaren die
ncch deskundig noch met locale omstandigheden bekend
zijn, en wier eenig doch alles afdoend argument is:
2x2 4. Bovendien plaatst de minister somwijlen
op eenmaal een splinternieuw werk dat eenige millioenen
kosten moet en waarover de belanghebbenden hem het
hoofd warm komen maken of de tweede kamer het wat
al te druk heeft, op de begrooting, eene inlassehing
die natuurlijk niet geschiedt dan ten koste van andere
nuttige werken. De staten-generaal nemen de begroo
ting aan; ze wordt naar Indië opgezondenen het blijkt
daar al zeer spoedig hoe onoordeelkundig en lichtvaar
dig zij opgemaakt is. Terwijl de voor sommige nood
zakelijke werken aangevraagde sommen zijn geschrapt,
worden er millioenen beschikbaar gesteld voor nieuwe
werken, welke onmogelijk meer kunnen afgewerkt wor
den. Vandaar de groote sommen die beschikbaar blijven,
en vandaar ook de vele voortdurend onbevredigde be-
j hoeften op het gebied der publieke werken in Neder-
landsch-Indië. De groote kas van onzen minister van
financiën is dus hoofdzakelijk een gevolg van het on
doelmatig administratief beheer in Indië en wat de
koloniale zaken betreft ook in het moederland. Wij
willen niet zoo kleingeestig zijn om de fout aan de
comptabiliteits-wet en aan de wettelijke vaststelling
der Indische begrooting toe te schrijven, maar er be
staat tusschen deze wel eenig verband. Eene regeering,
en vooral eene liberale regeering, behoorde steeds voor
oogen te hebben dat haar politiek moet strekken om
het zwaartepunt van het Indische bestuur te leggen
op Java en niet in den Haagen dat 'men ten aanzien
der Indische begrooting geheel anders te werk behoorde
te gaan dan ten aanzien aan het budget van Nederland.
Onze tweede opmerking deelen wij niet zonder leed
wezen mede; toch moet zij ons van 't hart. Er ligt,
naar onze opvatting, iets onoprechts in hetgeen de
liberale financiers in de laatste jaren deden, terwijl men
maar altijddoor aandringt op de geheele onafhanke
lijkheid van Nederland van de batige sloten van den
Indischen dienst, terwijl men iederen gulden van die
batige sloten voorstelt als een diefstal aan Indië gepleegd,
als eene miskenning der Indische behoeften, put men
tegelijkertijd onophoudelijk uit de Indische kassen en
gebruikt men zonder eenig bezwaar het Indische geld
tot voorziening in de gewone en buitengewone behoef
ten van het moederland. Schoon wij, zooals onze lezers
weten, het biliijk en rechtmatig oordeelen dat Neder-
landscli Indië zij a aandeel betaalt in de kosten van den
staatsdienst, kunnen wij toch volstrekt niet goedkeuren
wat er geschiedt. De 15 millioen welke op de dien
sten 18681873 tekort komen of tekort zullen komen,
maken de schepping van vlottende schuld niet noodig,
omdat de kas zoo ruim voorzien is: met andere woor
den, het voorhanden geld wordt tot voorziening in de
behoeften gebruikt, maar het voorhanden geld is Indisch
geld, en zoodoende legt ge het geheele staatsspoorweg-
net aan en amortiseert gij uwe millioenen van het geld
dat, zooals ge steeds volgehouden hebt, aan Indië
behoort! Van het forraeele bezwaar, dat de minister
steeds beschikt over Indische baten, wier bestemming
niet door de wet geregeld is, willen wij nog niet eens
spreken.
Nu vragen wij dit: wat wil men eigenlijk? Wil men
voortgaan op den ingeslagen weg en alles wat in Indië
overschiet gebruiken ten bate van het moederland:
eilieve, men zegge het dan. Men hebbe dan den moed
om aan de conservatieve koloniaal-financieele politiek
in het openbaar maatschap te betuigen in stede van
haar in het geheim te volgen. Men schrappe dan een
voudig van de lijst der middelen den post schatkistbil
jetten weg en verhooge de bijdrage uit de Indische ad
ministratie met dat bedrag, terwijl men de aanzienlijke
kas verevene op de begrooting vanNederlandseb-Indië.
Wil men iets anderswil men het beginsel handhaven
dat Nederland zijn eigen spoorwegnet moet betalen en
de Indische saldo's voor de Indische behoeften moeten
bewaard blijven dan stelle men eene geldleening voor
en eene verhooging van belastingen welke, ook bij het
tegenwoordige voortleven op de Indische baten en leven
bij den dag niet uit kan blijven. Men handele conser
vatief of men handele volgens eigene liberale antece
denten, maar men doe iets. Zelfs een derde weg zou
lcunuen ingeslagen worden waarop vroeger reeds een
eerste stap is gedaan: besteding van die enorme saldo's,
waarvoor op het oogenblik in Indië geene bestemming
te vinden is en welke gestadig toenemen, tot amorti
satie van schuld, de eenige mogelijke manier om het
overtollige kasgeld productief te maken. Delging van
Nederlandsche schuld met Indisch geld zal door nie
mand afgekeurd worden die met ons van oordeel is dat
het moederland verplicht is om, zoo noodig, voor den
aanleg van groote werken en middelen van gemeen
schap zoowel in de bezittingen van den staat als in
het moederland zelf zijn eigen krediet te verpanden.