MIDDELBURGSCHE
COURANT.
F 218.
Vrijdag
1872.
13 September.
Dit blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2en Paaseh- en Pinksterdag en een der Kerstdagen.
IDe prijs per 3/m. franco is f 3.50.
Middelburg 12 September,
WIJZIGING DER PENSIOENWET.
I.
Onder dat gedeelte der nalatenschap van het vorige
ministeriewaarvan wij nog niet weten of het door zijn
opvolgers is gerepudieerd of aanvaard, behoort ook
het wetsontwerp tot wijziging der wet op de burger
lijke pensioenen. Het is geen nieuwe quaestie welke
de afgetreden minister van financiën door dat ontwerp
tot eene oplossing trachtte te brengen; reeds sedert
jaren was door rekenmeesters en economisten aan
getoond dat de afioopende stortingen en jaarlij ksche
kortingen door de burgerlijke ambtenaren van hunne
bezoldiging ten bate van het algemeen burgerlijk pen
sioenfonds afgestaan, dat fonds tot een buitensporig bedrag
hadden doen aanwassen, buiten alle verhouding tot de
eisclien welke daaraan ooit onder eenige omstandigheden
zonden gedaan kunnen worden. De vele burgerlijke
ambtenaren, wier bezoldiging in het geheel niet meer
in verhouding staat tot de opgedreven behoeften van
onzen tijd, namen deze resultaten der rekenmeesters als
grondslagen voor hun beklag, zich ergerende dat zij
van hunne luttele bezoldiging eerst gedurende vier
jaren éen vierde en later voortdurend twee percent
moesten missen, teneinde een fonds te stijven dat in
bet geheel geene behoefte aan die bijdragen hadter
wijl zij zeiven daarentegen die bijdragen zoo uitstekend
zouden kunnen gebruiken. Vandaar voortdurende aan
drang tot herziening van den grondslag der bijdragen
voor het fonds, en vandaar ook het wetsoutwerp-Blussé,
waarbij de afschaffing der doorloopende korting van
twee percent der bezoldiging ten behoeve van het pen
sioenfonds wordt voorgesteld.
Wij hebben hiermede tevens eene der grootste deugden
van het ontwerp-Blussé vermeld; het stelt het uitge
breid personeel der burgerlijke administratie tevreden,
daar liet de ambtenaren ontheft van eene in hunne
oogen onbillijke en nuttelooze bijdrage, welke ten bate
hunner opvolgers strekken moet. Geen wonder dat
het wetsontwerp populair is, en dat tijdens de politieke
windstilte onzer dagen, terwijl wij in het onzekere zijn
nopens de bedoelingen en de voornemens der ministers,
tot stichting van den heer van Delden allerlei wen
ken door dagblad-correspondenten gegeven worden,
waarin hem vaak in zeer treffende bewoordingen de
raad gegeven wordt om dezen voor de ambtenaren zoo
nuttigen maatregel toch vooral niet in te trekken. Dezer
dagen nog werd, om op den minister invloed uit te
oefenen, aangevoerd dat de ambtenaren zoo uiterst laag
worden bezoldigd en dat de afschaffing der doorloo
pende korting hun de gelegenheid geven zou om eenige
malen in het jaar meer dan tegenwoordig vleeseh te
eten
Wie over den voorgestelden maatregel een billijk
oordeel wil vellen, behoort zich van dergelijke voor
stellingen en motieven terstond en geheel los te maken.
De verhouding van den staat tegenover zijne ambtena
ren mag niet door sentimentaliteit worden opgelost; de
meer of minder ruime of bekrompen bezoldiging van
den ambtenaar kan geen factor in de oplossing dezer
quaestie uitmaken. Het geldt bier geene cijfers, maar
een recht.
Het behoelt geen betoog meer dat op den staat de
verplichting rust om, wanneer zijne ambtenaren hem
jaren lang getrouw gediend hebben of in de uitoefening
van hunne ambtsbetrekking gebreken hebben gekregen
welke hen dwingt zich aan dat ambt te onttrekken,
hun een pensioen te verleenen. In de verzekering van
dat pensioen, een onbezorgden ouden dag, vindt de
ambtenaar eene vergoeding voor de geringere bezoldi
gingen welke de staat, met den particulier vergeleken,
voor de hem bewezen diensten betaalt, en welker be
drag lager is en moet zijn omdat de prijsregeling door
vraag en aanbod in den staatsdienst niet zoo zeer geldt
als op de particuliere arbeidsmarkt, en de onzekerheid
van particuliere betrekkingen, zoowel voor het oogen-
blik als voor de toekomst, eene hoogere bezoldiging
onvermijdelijk maakt. Al moge men, met meer of min
der recht de toepasbaarheid dezer theorie in eene
andere, bij voorbeeld in de Indische maatschappij ont
kennen niemand zal haar hier te lande loochenen waar
het bekend is dat de staat tegen minder geldelijke
opofferingen zich de diensten kan verzekeren van een
even bekwaam en even geschikt personeel als zich voor
particuliere betrekkingen beschikbaar stelt.
In den gegeven toestand behoort het pensioen van
den militairen zoowel als van den burgerlijken ambte
naar beschouwd te worden niet als een gunstbewijs
hetwelk de staat onder zekere voorwaarden aan zijn
ontslagen ambtenaren verleent, maar als een recht,
waarop de ambtenarenna een zeker getal jaren van
trouwen dienst en plichtsbetrachting, of ingeval van in
en door den staatsdienst ontstane ongeschiktheid voor
de vervulling hunner betrekking, aanspraak kunnen
maken.
En boe heeft nu de Nederlandsche staat zich van dezen
plicht gekweten'? Hce vervult hij zijne natuurlijke ver
plichting om zijnen ambtenaren het hun toekomende
pensioen te verleenen Op eene allertreurigste en aller-
kleingeestigste wijze. Het is hier te lande altoos het
streven geweest zoowel in de particuliere administra
tie als bij het geldelijke beheer van den staat om
het licht in de financiën te weren. Vandaar die inge
wortelde zucht naar speciale administratietjes, naar
potjes voor dit en kastjes vooi dat, wier eenig gevolg
is verwarring te stichten en den oningewijde op het
dwaalspoor te helpen, doch welke verre blijven en al
toos verre gebleven zijn van het doel waarmede men
hen heette op te richtennamelijk het houden der uit
gaven beneden een zeker peil. De staat was verplicht
aan de ambtenaren pensioen is verleenenmen schrikte
terug voor de verbazende som waarmede eene strikte
en eerlijke vervulling dier verplichting het budget zou
bezwaren, en men vond bet burgerlijke pensioen
fonds uit. Ik zal u, zoo sprak de staat tot zijne amb
tenaren, onder zekere voorwaarden, als: trouwe plichts
vervulling, langdurigen diensttijd enz., pensioen ver
schaffen, mits gij dat pensioen zei ven betaalt, mits
gij eerst gedurende 4 jaren (of in een eenigszins langer
tijdperk) een geheel jaar uwer bezoldiging aan mij
afstaat en vervolgens, gedurende uwen geheelen diensttijd
twee ten honderd van het bedrag uwer jaarlijksche
bezoldiging door mij laat inhouden. Maar door deze
regeling waarin niets onbillijks lag, omdat do voor
waarde alleen gesteld werd aan de later te benoemen amb
tenaren week de staat van den vasten rechtsgrond af.
Hij verleende geen pensioen aan zijne ambtenarenmaar
verkocht hun, tegen zekere schijnbare opofferingen, de
kans op pensioen op lateren leeftijd. Hij richtte een
voudig ten bate zijner ambtenaren eene levensverzekering
op met gedwongen deelneming, waarbij de staat zelf eigen
lijk de premiën betaalde en zich borg stelde voor de
soliditeit van het fonds dat eigenlijk geen recht van
bestaan heeft. Want de toestand is inderdaad, met de
tegenwoordige regeling deze: de ambtenaar die meteen
nominaal traktement van f 1000 bet land dient, moet
(gelukkiger dan de bruidegom van Rachel) éenjaarom
niet dienen, en geniet feitelijk een traktement van
f 980; de staat waarborgt hem dan, langs den noode-
loozen omweg van het pensioenfonds, een pensioen bere
kend naar het nominaal bedrag zijner bezoldiging. Maar
ieder ambtenaar weet dat hij aan deze voorwaarden
moet voldoenwie op een nominaal traktement van f 1000
is aangesteld, gevoelt zich niet teleurgesteld wanneer hij
de vier eerste jaren niet meer dan f 750 en verder
jaarlijks f 980 ontvangt, en zal zich evenmin dank
baar gestemd, voelen wanneer hem later het pensioen
naar de f 1000welke hij nooit ontvangen heeftbere
kend wordt. Dit zijn nu eenmaal de voorwaarden waarop
hij is aangesteld, afgescheiden van zijn recht op pen
sioen; dewijl ook hij die, hetzij wegens den gevorderden
leeftijd waarop hij in den staat in dienst tradhetzij
wegens de zekerheid dat hij den staatsdienst spoedig
zal verlatenzich die inhoudingen en kortingen op zijne
jaarwedde moet laten welgevallen.
Kan er dus van onbillijkheid tegenover de ambtena
ren geen sprake zijn, ieder zal toegeven dat deze rege
ling van het standpunt van het recht tot gewichtige
bedenkingen aanleiding geelt. Door de instelling van
het burgerlijk pensioenfonds toont de staat de
quaestie van financieelen omslag nu voor een oogenblik
buiten spel latende dat hij het pensioenverleenen
aan zijne ambtenaren niet beschouwt als eene op hem
rustende verplichting, maar eerder als eene soort van
schikkingwaarbij hij zich de functiën ecner maatschappij
tot het verleenen van geldelijke uitkeeringen wel wil
laten welgevallen. Vandaar dat schijnbaar overbren
gen van den last der pensioenen op de ambtenaren zei
ven, door de oprichting van een uit een ingehouden
deel der jaarwedde gevormd fonds, hetgeen (want dit
is eigenlijk het geval) door den staat zelf met staats
geld gevormd wordt, om aan den staat den waarborg
te geven, dat de staat de pensioenen aan de rechtheb
benden geregeld zal uitbetalen. Want het pensioen
fonds zelf geeft den ambtenaar geen ander noch beter
recht dan bij hebben zou wanneer het niet bestond.
Hij heeft alleen met den staat te doenen spreekt hem,
en niet het burgerlijk pensioenf mdsaan wanneer hem
zijn pensioen niet overeenkomstig de voorwaarden wordt
uitbetaald; indien het pensioenfonds gesteld dat dit
mogelijk ware tekort schoot om de verschuldigde
pensioenen uit te betalen, zoo zou geen enkel rechtheb
bende zich met een beroep op de ledige kas behoeven
te laten afwijzen, evenmin ais de houder van een ge-
accepteerden wissel in niet-betaliug op den vervaldag
berusten zou wanneer de betrokkene hem mededeelde
dat al zijne beschikbare fondsen eene vaste bestemming
hadden en dat hij, niettegenstaande eene ruime kas, nu
juist geen geld beschikbaar had om dien spccialen wis
sel te betalen. Het pensioen is een zaak tusschen den
ambtenaar en den staat, en de komedievertooning van
het uit zekere boekhoudersbegrippen geboren pensioen
fonds brengt die op geen ander terrein.
Wij zijn dus in het geheel geen voorstanders van het
iot zooveel verwarring en misverstand aanleiding gevende
pensioenfonds en achten de opheffing daarvan een
maatregel, welke evenzeer door de eisclien der waarheid
als der vereenvoudiging in de administratie geboden
wordt.
In de zitting van den raad van state is gisteren behandeld
het hooger beroep der waterkeering van het calamiteuze
waterschap Ellewoutsdijken den calamiteuzen polder
Borsselen, van een besluit van gedeputeerde staten van
Zeeland van 28 Juni 11.waarbij goedkeuring is onthouden
aan het besluit van den dijksraad, betreffende het presen
tiegeld der leden van dien raad. Rapporteur was de staats
raad jonkheer mr. de Jonge.
Bij ministerieels beschikking van 9 dezer is aan L. van
Ouwerkerk, te Gorinchem, tot wederopzegging, ver
gunning verleend voor een stoomsleepdienst in de pro
vinciën Noord-Brabant, Gelderland, Zuid-Holland,
Noord-Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, överijsel,
Groningen en Limburg.
Bij beschikking van den minister van financiën is
bepaald dat de navolgende ambtenaren bij de admi
nistratie der posterijen hunne functiën zullen uitoefenen
als volgt: de commies 1klasse P. Dibbits, ten post-
kantore te Amsterdam; de commies le klasse F. H. II.
Doffegnies, ten postkantore te Haarlem; de commies
lc klasse A. J. Sohregardusten postkantore te Am
sterdam de commies le klasse J. W. J. IJssel de Schepper,
op het spoorwegpostkantoor Amsterdam-Emmerik-Bent-
heim; de commies 2e klasse W. R. J. D. baron Crom-
melin van Reeckerenten postkantore te Amsterdam
de commies 2e klasse J. A. J. van der Schaaft', ten
postkantore te Breda; de commies 3e klasse F. L. C.
Ploosterten postkantore te Zwollede commies 3C klasse
jonkheer H. M. E. baron van Asbeck, ten postkantore
te Utrecht; de commies 3C klasse M. C. Hennequin, op
het spoorwegpostkantoor Moerdijkde commies 3e klasse
C. S. Heinten postkantore te Bredade surnumerair
G. IJssel de Schepper, ten spoorwegpostkan tore Am-