MIDDELBÜRGSCHE COURANT. F 148. laandag 1872. 24 Juni. Dit, blad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2*" Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. JDe prijs per S/m.francois f 3.50. Middelburg 22 Juni. HERZIENING VAN DEN CENSUS. II. Wij zijn echter zoo onverstandig niet om, waar gron dige regeling van de kiesbevoegdheid naar ons oordeel niet zonder herziening der grondwet te verkrijgen is, alle pogingen af te wijzen die aan de bezwaren van den tweeden rang kunnen te geinoet komen. Vooral bij eene quaes tie die zoo diep in het volksleven ingrijpt als die der kiesbevoegdheidzou eene dergelijke stijfhoofdig heid ongepast wezen. In afwachting dus eener, met het» oog op velerlei omstandigheden vooreerst niet te ver wachten, grondwetsherziening waardoor de dubbele stan daard (om 't.zoo eens te noemen) voor kiesbevoegdheid wordt ingevoerdverstond en gegoedheidzijn wij gaarne bereid mede te werken tot eene verbetering van den tot dusverre éenigen grondslag, en tot wegneming van de groote ongelijkheid der tegenwoordige censuseijfers. Die ongelijkheid te betoogen wij merkt m het reeds terloops op is uiterst moeilijk. Noch doorredeneering, noch door becijfering kan worden aangetoond dat de census van f 112 te Amsterdam te hoog is, dat de gelijk stelling van Arnhem, Alkmaar en Vlissingen op een census van f40 afkeuring verdient, terwijl Gorinchem, Leiden en Leeuwarden een tien gulden hoogcren census hebben. Maar de algemeene overtuigingin de verschil lende plaatsen op ondervinding gegrond, ontheft van het bewijs, en wij constateereu dat de meest uiteenloopende politieke richtingen de ongelijkheid van den census toegeven en eene zeer ingrijpende herziening ,der cijfers noodzakelijk achten. Zoowel de heer Heemskerk als de heer Fock en de heer Thorbecke kwamen tot dit besluit en van de collegiën van gedeputeerde staten, wier advies over cen8usherziening door den minister van 1870 ge vraagd werd, was er, zoo we ons niet bedriegen, geen enkel dat de bestaande cijfers verdedigde. Nu is de zaak dezer censusherziening niet alleen het onderwerp geweest van min of meer ernstige gesprekken in ons parlement, maar ook sedert 1869 driemalen ach tereen uitdrukkelijk in behandeling genomen. In de eerste plaats bij het door den heer Heemskerk op de wet tot herziening der kiestabel ingediende voorstel (door den voorsteller een amendement genoemd) tot geheele omwerking der censu stabelvervolgens bij een door den minister Fock ingesteld administratief onderzoek, dat de geboorte schonk aan een wetsontwerp van gelijke strek king als het voorstel-Heémskerkin de laatste plaats bij een door den minister Thorbecke ingesteld onderzoek, welks resultaten vóór korten tijd door hem aan de tweede kamer medegedeeld werden. Men kent de geschiedenis der beide eerste pogingen. Het voorstel-Heemskerk werd indertijd op zijde gezet om het gegronde formeel bezwaar dat het de grenzen van een amendement overschreedj later, bij de behan deling der bcgrooting voor 1870, kwam de voorsteller er op terug en deed toen de methode kennen, welke hem bij zijn onderzoek had geleid. Het wetsontwerp- Fock strekte tot algemeene verlaging van den census, en was gegrond op de adviezen der gedeputeerde staten, die eenstemmig bevestigend hadden geantwoord op de vraag of zoodanige algemeene verlaging zonder gevaar kon geschieden; het bleef onafgedaan bij de aftreding van het ministerie en werd door den minister Thorbecke ingetrokken. De memorie van den laatstgenoemden mi nister eindelijk werdtoen zij in de zitting van 26 April jl. bij de tweede kamer te midden der beraadslagingen over de inkomstenbelasting inkwamop eene behendige wijze buiten het debat gesteld door het besluit dat het stuk, als behooreude bij de begrootingsslukken (NB. enkel en alleen omdat de memorie ingediend werd tot vervulling eener bij eene begrootingsdiseussie door den minister gedane belofte!) zou worden gedrukt, en derhalveniet in bandon eener comraissiegesteld worden. Men weet dat de minister Thorbecke, afgescheiden van het aanbangig voorstel tot belastinghervorming, dat herziening van den census van zelve medebracht, op grond van de resultaten van zijn onderzoek eene aanmerkelijke verlaging van den tegenwoordigen census raadzaam oor deelde en uit oiïicieele gegevens aantoonde dat eene der gelijke verlaging geschieden kon zonder gevaar dat men, hetzij voor de bevoegdh°id tot het kiezen van provin ciale of 's lands vertegenwoordigershetzij voor de kies bevoegdheid voor den gemeenteraad, zou afdalen tot eene klasse van personen, die geenerlei waarborgen gaven dat zij de voor eene behoorlijke uitoefening van het kiesrecht gevorderde maatschappelijkematerieele en intelleetueele zelfstandigheid bezaten. Hij kwam tot dit besluit in de eerste plaats door een oog te slaan op de percentsgewijze verhouding nu en in 1850tus- schen kiezers en bevolking en tusschen kiezers en de "f^erraoedSTijke). meerderjarige, mannelijke ingezetenen des rijks; in de tweede plaats was zijn maatstaf van beoordeeling geleverd door een zoowel door de bestu ren der grootere gemeenten, waar over het luoge be drag van den census geklaagd wordt, als door de on der het departement van financiën ressorteeren de amb tenaren ingesteld onderzoek naar den socialen toestond van die klassen van ingezetenen, welke tegenwoordig achter de kiezers staan, verdeeld naar de categoriën waarin zij achtereenvolgens door een meer of minder aanzienlijke verlaging van den census tot het kiezersvolk zouden geroepen worden. Bij dit onderzoek was niet uitsluitend gelet op hen die-door censusverlaging zouden geroepen worden om mede-te werken bij de verkie zingen voor tweede kamer en provinciale stoten, maar ook op de aanstaande kiezers voor den gemeenteraad. Nog erkende de minister Thorbecke dat. ook door eene verlaging van census niet geheel het bezwaar was weg te nemen dat velenvan wie goede keuzen gewacht konden worden, van het kiesrecht verstoken bleven; hij meende dat dit bezwaar door wijziging der wet op het personeel kon worden overwonnen. Geen der drie dossiers betreffende de census-herzie- ning bevredigt ons ten volle; bij het eene voorstel hin dert ons de gevolgde methode, bij een tweede de licht vaardigheid waarmede locale gegevens werden gegene raliseerd; bij allen missen wij het eigenlijke hoofdpunt der quaestie. Wij erkennen dat de heer Heemskerk bij de bestudeering der vraag een goeden weg heeft in geslagen, ofschoon hij op dien weg halverwege zijn bedaarden gang heeft gestaakt, en verder in eenige dolle sprongen zijn doel trachtte te bereiken. De kie zerslijst zijner woonplaats voor gemeenteraadsleden en de kiezerslijst voor de leden der tweede kamer waren zijne punten van uitgang en, van nabij met Iïaagsche toestanden bekend, leerde eene.onderlinge vergelijking van deze twee stukken hem dat vermindering van den census met ,50 pet. aldaar zeer goed geschieden kon. Tegen dit betoog willen wij, natuurlijk met Iïaagsche töèstanden minder goed bekend, niets inbrengen, inaar wij protesteéren vooreerst tegen het verzuim van den heer Heemskerk om zich'gegevens te verschaffen aan gaande de vermoedelijke gevolgen dier veriagitigop de kiezerslijst voor den gemeenteraaden met niet minder kracht tegen zijne dolzinnige conclusie uit den Haag- schen toestond omtrent den toestand over het geheele land. Zoodra hij voor zich zei ven tot de overtuiging gekomen was dat de census voor 's Gravenhage tot op de helft verminderd kon worden, schrapte bij in 't blinde rond op de eensustobel en verminderdehier met een groot, daar met een klein bedragden census overal. Tegen het voorstel van den minister Fock hebben wij mede groot bezwaar, op grond der gevolgde me thode. Het wetsontwerp heette op een administratief onderzoek gebouwd te zijn, doch het bleek alras dat aan dit onderzoek weinig waarde was te hechten. De minister had in de eerste plaats niet verder onderzocht dan bij de gedeputeerde stoten, welke, waar 't de beslis sing geldt eener quaestie van „plaatselijke omstandig heden," niet voor de meest bevoegde beoordeelaars ge houden kunnen worden. En daarenboven was hij bij zijn onderzoek aan het verkeerde einde begonnen. De vraag was niet aldus gesteld: „acht gij in uwe pro vincie alom de plaatselijke omstandigheden behoorlijk in het oog gehouden bij de bepaling van het census- cijfer in 1850Zijn naar uw oordeel hetzij veranderde plaatselijke omstandigheden, hetzij andere redenen, voorhanden welke wijziging van die cijfers eischen?" Het beantwoorden dezer vragen had, mits het aan de plaatselijke, niet aan de provinciale besturen opgedragen ware geworden, werkelijk kunnen leiden tot eene gron dige enquêtewaaruit de wetgever inlichtingen had. kunnen putten. Maar de heer Fock deed het tegendeel. Als had hij voor zich zeiven reeds vastgesteld dat de census overal moest verlaagd worden waar hij tegenwoordig, nog niet tot het- grondwettig minimum was gedaald, vroeg hij eenvoudig aan de gedeputeerde staten, of zij in een© algenmeefie verlaging in dien zin ook „gevaar zagen,"; gedeputeerde stoten verklaarden dat zij er geen gevaar in zagen, en daar de minister er evenmin gevaar in, zag diende hij zijn wetsontwerp in, dat gelukkig niet tot wet verheven werd. Gelukkig zooals wij, nader hopen aan te toonen, wanneer wij mede eenige beschouwingen wijden zullen aan de laatste memorie van den minister Thorbecke. H. M. de koningin heeft zich gisteren met haar ge volg uit den Haag naar Berlijn begeven, om van daar naar Silezië te reizenalwaar zij vermoedelijk tot den 9en Juli vertoeven zal. Onder de rijks-telegrafisten, die in de vorige week een gunstig examen hebben afgelegd voor de posterijen, en mitsdien benoembaar zijn verklaard voor het ver vullen eener betrekking op een kantoor met vereenig- den post- en telegraafdienst, komt voor de heer A. J. de Kidder, rijks-telegrafist te Goes. {Goessche cour.) Krachtens besluit der provinciale staten van Zeelan<$ van den 10-n November 1865 zijn door gedeputeerde staten schikkingen getroffjn met de steigerschuitschip pers van Tol, Stasse en Pieterse tot overneming van het aan ieder hunner toebchoorende een vierde in de nog te Vlissingen aanwezige steigerschuitwaarvan het overige een vierde aan de provincie behoort, en met den schipper van den Heuvel die, met de provincie ieder voor de helft, eigenaar is van de nog te Bres- kens aanwezige steigerschuit. Allen waren genegen om tot den afstand van het. hun toebahoorende gedeelte over te gaan en, hoewel zij bezwaren hadden, verklaarden zij de regeling van deze aangelegenheid met vertrouwen aan gedeputeerde stoten over te laten. Het bezwaar van Stasse en van Tol be stond in de vrees, dat door een afstond tegen ver goeding hunne toekomst van min gunstigen aard zou worden en een eventueel pensioen in de waag schaal zou worden gesteld. Zij wenschten daarom liever hun aandeel thans zonder vergoeding aan de provincie over te doen, om daardoor te voorkomendat hun later bij eventueele aanvrage om pensioen zou worden voorge worpen, dat zij in andere omstandigheden verkeeren dan Breeman en Brugge thans, daar zij vergoeding in geld zouden hebben ontvangen, terwijl laatstgenoemden die in hun pensioen hadden gevonden. Pieterse gaf te ken nen, dat hij voor 3 jaren zija aandeel in de steiger schuit voor f 900 had verkregen, die hij grootendeels had geleend en waarvan bij thans nog f 500 schuldig was; die schuld, meende hij, zou den afstand in den weg staan. Evenwel scheen hij geneigd te zijn tot de afbetaling der schuld mede te werken, en zich eene verlaging van gage te willen laten welgevallenindien de provincie mocht kunnen besluiten met de schuit de schuld over te nemen. Gedeputeerde staten stellen tengevolge van een en ander en daar geen der schuiten voor den dienst op de Wester-Schelde meer noodig is, aan de provinciale staten voor1° hen te machtigen tot den openbaren verkoop der beide steigerschuiten, die teBieskensgemeenschap pelijk met den mede-eigenaar en derhalve tegen uitkee- ring dc-r helft van de koopsom aan hemen 2-» aan den schipper van Tol, die, uithoofde van zijn leeftijd, ongeschikt is voor den dienst op een der stoombcoten,

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 1