MIDDELBURGSCHE COURANT. F 111. Vrijdag 1872. 10 lei. Dit Wad verschijnt dagelijks met uitzondering van den Zondag, den 2eD Paasch- en Pinksterdag en een der Kerstdagen. De prijs per 3/m.franco is f 3.50. Middelburg 9 Mei. DE STAAT EN DE GEMOEDSBEZAVAREN. I. In de meeste landen van Europa en Amerika komt de wetgeving in de laatste tijden meermalen in botsing- met de zoogenoemde gemoedsbezwaren dan in vroegere tijdperken plag te geschieden. Bijna dagelijks booren wij protesten tegen dezen of genen maatregel van den staat of een beklag over hetgeen de staat daarentegen in zekere omstandigheden niet gedaan heeft., en die protesten en klachten worden gemotiveerd doorstrijd met zekere opvattingen van zekere woorden uit den bijbel. Wij gelooven niet dat deze soort van gemoedelijk heid voortvloeit uit eene trouwer lectuur van den bijbel of uit een dieper doordringen in zijne lessendegeheele houding der klagende en protcsteerende partijen duidt aan dat men hier minder te doen heeft met eene ge hoorzaamheid naar den geest dan wel inet eene gehoor zaamheid naar de letter alleen. Het is in éen woord de tegenstelling van oude begrippen tegenover den vooruitgang der moderne maatschappij, af brekende wat op verouderde toestanden gebouwd was en in den weg staat aan een ruim, meer naar den geest onzer dagen ingericht staatsgebouw, waarin de grootere en andere behoeften van onzen tijd, behoeften die zoowel, voor de maatschappij in het algemeen als voor de personen zijn toegenomen, hare bevrediging konden vinden. Een beschouwing van de rechten en verplichtingen der staten onderling, en van de burgers van den staat tegenover de regeering en tegenover elkander, gebomvd op de begrippen die voor 19 eeuwen bij eene Aziatische natie in zwang waren, kan tegenwoordig onmogelijk in de politiek tot leiddraad zijn, ook al erkent mende volle toepasbaarheid der godsdienstige en zedelijke be grippen van dat tijdperk op onze maatschappelijke toe standen, hoe beduidend ze ook van de toenmalige verschillen. Instinctmatig bijna volgt men nog zóózeer de traditiën van den ouden tijd, toen de bijbel nog het eenige boek waswelks lezing voor den niet-gelecrde met vrucht kon geschieden, en toen men daarom in den bijbel alles plag te zoeken en, zooals 't meer gaat wanneer men maar ijverig zoekt, in den bijbel ook alles vond, zoowel lessen van staatsmanswijsheid, van natuur- en sterrekundevan geneeskunde, kortom van alle stellige en bespiegelende wetenschappeneven goed als de lessen van zedekundc en godsdienst. Nu heerschte in vroeger dagen, dank zij de innige verhouding tusschen kerk (niet godsdienst) en staat op dit punt een groote althans uiterlijke kalmte in de staten van Europa. Zoodra stellige godsdienstige be grippen hunne uitdrukking hadden gevonden in vaste leerstukken en in eene georganiseerde kerkmaakte de clericale geest zich weldra meester van de burgers van den staat en van den staat zeiven. Schijnbaar meester of gelijkewerd de staat in waarheid dienaar van de kerk hij richtte de wetgeving in naar do beginselen die de kerk leerde en, daar afdoende middelen gebezigd werden om leerstellingen en beginselen te onderdrukken, afwijkende van de kerkleer der meerderheid, bestond er de best mogelijke verstandhouding tusschen het bur gerlijk en geestelijk gezag en had niemand behalve de minderheid wier streng consigne als dissenters het zwijgen wasmisschien recht of aanleiding om zijne gemoedsbezwaren tegen de maatregelen der regeering of de beginselen der wetgeving te doen gelden. In den staat daarentegen die zijn eigen weg zoekt, die de leiband heeft afgelegd waarmede de kerk vroeger zijne bewegingen bestuurde en ingezien dat godsdienst en vrijheid beter werden bevorderd door eene geheel vrije en onafhankelijke werking op staatkundig en ker kelijk gebied dan waar de eenheid van kerk en staat met het eenigedoch afdoende argument van dwang de maatschappij beheerschtein den modernen staat in éen woord bestaat voor dien schijnbaren vrededie zooveel onrecht en ontevredenheid verbergt, geen reden meer. De gelijkstelling van alle meeningen voor de wet doet de gemoedsbezwaren verrijzen in grooten getale, zoodra de staat een nieuwen stap doet op den weg der volle dige kerkelijke vrijheid, ja bijna bij iederen maatregel dien de overheid neemt of zelfs bij iedere onthouding, waar sommige kerkelijke partijen hare optieding ge- wenscht hadden. Het is daarom van het hoogste gewicht, dat de staat eene vaste houding inneme tegenover de meer en meer toene mende gemoedsbezwaren. Schoon de meeste hunner een zeer onrechtmatigen naam dragen, daar zeniet voortkomen uit gemoedelijkheid en vroomheid, maar enkel en alleen uit clericale heerschzucht, en dus volstrekt geen aan spraak hebben op den eerbied en de teederheid, waar mede men gewoon is lien te behandelen, behoorde de staat echter tusschen de verschillende bezwaren van die natuur geen onderscheid te maken, geen onderzoek te doen naar hunne meerdere of mindere rechtmatig heid of identiteit; zijn eigen belang daarentegen vergt dat hij alle bezwaren met evenveel vastberadenheid van de hand wijst die de ontwikkeling van het moderne staatsbegrip in den weg staan, of oude toestanden zouden willen behouden of terugbrengen. De staat heeft alleen te zorgen voor de bevordering van het algemeen belang hij zij er op verdacht zoodanige maatregelen daartoe te nemen dat de voordeelen in den ruimsten kringgenoten worden en de nadeelen zoo weinig mogelijk ondervon den maar wat het gemeen belang eischt moet krachtig en zonder aarzeling worden gedaan, hoeveel oppositie er ook tegen ontsta en met welke eerbiedwaardige gemoedsbezwaren men er ook tegen karapc. De verdraagzaamheid, eerbiediging van de overtui ging van anderen, is voor d n staat een even groote deugd als voor den geringste zijner burgers; hij ont- houde zich daarom van optreding op kerkelijk gebied, waar het tegenovergestelde van verdraagzaamheid, de alleen-zaligmakende kerkleer, op den voorgrond staat. Maar het voorrecht dat de staat toekent op kerkelijk terrein eische hij zelf op het staatkundige. Daar ligt zijn werkkring, en daar heeft hij het recht eerbied voor zijne beginselen, voor zijne wetten te vï-agen, een eer bied die verder strekt dan tot verdraagzaamheid, maar alleen te vergelijken is met do gehoorzaamheid en onder werping die de kerk van de belijders barer leer vorde ren kan. Kort na de Aprilfeesten las men in de Kölnische Zei- tung eene correspondentie uit. Amsterdamwaartegen een groot gedeelte der Nederlandsche dagbladen en ook wij met alle kracht meenden te moeten px-otesteerenomdat de vrijheid, die deze Duitsche correspondent a fins tar van zijn groote vaderland ook ons wilde schenkenin het oog eener natie die reeds het 300jarig feest barer vrij heid vierde, met de ware vrijheid slechts den naam ge meen heeft en in ons land moeilijk zoo populair zou kunnen worden als in het naburige Duitschland. Ware het slechts ter wille der billijkheid alleen, dan reeds zouden wij heden opnieuw met een enkel woord willen aanstippenwat diezelfde Amsterdamsche correspondent thans over onzen staatkundigen toestand zegt. Maar er is ook een andere reden die ons daartoe noopt. Afge scheiden van de hier en daar doorschemerende grund- deutsclie begrippen, bevat zijne laatste correspondentie zeer veel waarsdat als het oordeel van een vreemdeling misschien wel eenige overweging verdient. Moge dit oordeel die liberalen vooral, die zich zelve het meest do ministerieele crisis te wijten hebben, tot waarschu wing strekken en hen op het gevaar opmerkzaam maken, dat Nederland juist in zijn hoog gewaardeerd constitu- tionalisme, in dit bolwerk zijner vrijheid, door eigen schuld ten spot van Europa zou kunnen worden. Na de mededeeling van de verwei-ping der inkom stenbelasting door de tweede kamer, zegt de corres pondent dat „uit de langdurige diseussiën duidelijk blijkt, dat bij de tegenwoordige samenstelling der kamer aan geene verbetering van het belasting-systeem te den ken valt. Zoolang de kamer feitelijk slechts de bemid delde burgerklasse vertegenwoordigt, is nauwelijks aan te nemen dat het meerendeel der afgevaardigden tegen hun eigen belang voor een billijke wet stemmen zal, zooals de heer Cremers deed." Dit oordeel van dencor- i*espondent over „het meerendeel der afgevaardigden" is hard en zooals wij hopen onverdiend, maar de Duit- echer vergete toch niet, dat tegen ons kiesstelsel naar den maatstaf der belastingen nog niet zoovele bezwaren bestaan als tegen het gebrekkige en onware algemeene stemrecht, zooals het in Duitschland bestaat, kunnen ingebracht worden. „De ultramontanen zoo gaat hij voort vi-eezen de inkomstenbelasting, omdat die later ook op de goe deren in de doode hand zou kunnen toegepast worden, en de katholieken zijn de leiders der conservatieven en anti-i-evolutionnairen. De liberalen ja, de Nederlan ders noemen zich zoo gaarne liberaal, maar wanneer het er op aankomt om een persoonlijk offer aan zijne beginselen te brengen, dan kan men zoo gemakkelijk een uitvlucht vinden." Deze zware beschuldiging kan iedereen het beste voor zich zeiven beoordeelen; niet gaarne zouden wij die voor alle liberalen willen beves tigen of bestrijden. Het ministerie heeft zijn ontslag aangeboden en dit vei-heugt den correspondent. „Wel werd in het debat zegt hij herhaaldelijk gezegd, dat hoewel men tegen de wet stemde, men echter wenschte dat de heer Blussé zijne portefeuille behield, omdat men hem als goed administrateur waardeerde, maar het is toch te onge rijmd dat een minister slechts administrateur en niet organisateur wezen zou. De heer Blussé heeft gelijk dat hij met zijne beginselen staan cn vallen wilzulke mannen beeft Nederland noodig. Wat nu echter na het ministerie-Thorbecke komen zal, is nog voor ieder een raadsel. Een.kabinet der oppositie, der ultramon tanen, conservatieven en anti-revolutionnairen is in het geheel niet mogelijk. De liberalen aan den anderen kant hebben geen leider behalve den heer Thorbecke. Bovendien bestaat tusschen de liberalen oneenigheid. Ten slotte blijft alles bij het oude en wanneer niet spoedig verbetering komt, dan zal de Nederlandsche staat versteenen en tot iedere beweging onbekwaam zijn." Dit schrikbeeld zou ons bijna doen huiveren, wanneer wij niet dagelijks konden bespeuren dat het gevaar voor Nederland, om fossiel te worden, nog niet zoozeer nabij is. Desniettemin blijft het volkomen waar, dat op het terrein der wetgeving weinig, veel te weinig tot stand komt. Gaarne vcreenigen wij ons dan ook met de volgende woorden van den correspondent: „Thorbecke was in de laatste 30 jaren bijna de eenige die verbeteringen kon invoeren. De man is nu hoogbejaarden het duurde lang voordat hij vóór on geveer anderhalf jaar er toe besluiten kon om weder als minister op te treden. Zijn wetgevende arbeid zal nu waarschijnlijk wel voor altijd geëindigd zijn. Intus- tusschen hoepen zich voor regeering en vertegenwoor diging tal van zaken op, wier ï-egeling voortdurend noodzakelijker wordt: landsverdediging, rechterlijke organisatie, strafwetgeving, hooger onderwijs, belasting herziening, de gansche warboel der Indische admi nistratie en van het cultuurstelsel enz. Het ontbreekt den Nederlanders aan den krachtigen wil om aan dezen precairen toestand een einde te maken." Moge Nederland spoedig toonen, dat dit verwijt van den vreemdeling onverdiend, ja ecu schandelijke leugen is! Terwijl de inkomstenbelasting aanhangig was, vei*- klaarde de Rosendaalsehe courantdat., zoo de wet tot stand kwam, zij nooit te bewegen zou zijn den daar voorgeschreven eed af te leggen. Naar aanleiding van deze verklaring stelde de Nieuwe Rottcrdamsche cou rant de vraag, wat men te denken had van lieden, die openlijk verklaren, dat zij aan de wet niet zullen ;ehoorzamen. Thans geeft de Rosendaalsche courant daarop het volgende anwoord dat wij aan onze lezers ter overwe ging aanbevelen: „Voor ons katholieken, of, indien gij wilt, ultramon tanen, heeft eene wet, welkdanige ook, geen gezag, tenzij slechts in zóóverre zij niet in strijd is met de rechtvaardigheid, dat is: met het natuurlijk en God delijk recht.

Krantenbank Zeeland

Middelburgsche Courant | 1872 | | pagina 1