UDDELBURGSCHE
C O U R A N T.
N° 26.
Woensdag
1872.
31 Januari.
Middelburg 30 Januari.
De Staats-courant van Zondag en Maandag 28 en 29
deze? bevat de officieele opgave der bevolking in de
provincie Utrecht, volgens de uitkomsten der laatste of
vijfde volkstelling. Het totaal bedraagt 84,909 mannen
en 88,647 vrouwensamen 173,556waarvan in de
hoofdplaats Utrecht 59,299.
In de derde zitting van de commissie van enquête
wegens den ijk der gasmeters, aan het ministerie van
binnenlandsche zaken, afdeeling Nijverheid, werden
gisteren gehoord twee gasmeter-fabrikantende heeren
Bryan uit Schiedam en H. F. Roll (tevens directeur der
gasfabriek) uit Gouda, wederom op dezelfde vraagpunten
als de vroeger gehooide heeren. De beantwoording ver
schilde echter op menig punt met de vorige. Aanstaande
Woensdag zal een vierde zitting worden gehouden.
(IIet Vaderl)
In do te Berlijn verschijnende Militarische Blatter van
5 November 11. komt een artikel voor onderteekend 74, over
de Nederlandsche mobilisatie in 1870, dat hatelijke be
schuldigingen, scherpe, bijna zou men zeggen Inge verwij
tingen bevat, en zeer partijdige en valsche beoordeelin
gen, maar dat niet minder een deugdelijk bewijs levert
voor Pruisischen eigenwaan en zucht om zich met de
zaken van anderen te bemoeien.
„Gedurende de opgewondenheid in Juli, zoo begint
het artikel, en de snel daarop gevolgde vreeselijke ge
vechten en veldslagen in Augustus van het vorige jaar
lettemen in Duitschland weinig op eene onweerswolk, die
zich in den uitersten Noordwesthoek van Middel-Europa
samenpakte. Die onweerswolk had, vyanneer het alleen
op de hoeveelheid haat en boosheid aankwam, waarmede
zij gevuld was, gemakkelijk even zoo dreigend kunnen
worden als het woeste krijgsgeschreeuw van turco's en
spahi's. Is er toch tusschen de vrijwilligers der Holland-
sche regimenten, door alkobol dol, van redelijke en ver
standelijke vermogens beroofd, en de zonen der Sahara nog
een ander onderscheid dau der kleur? In ieder geval is
dat niet zeer groot, vooral wanneer in 's vijands land de
met moeite ingetrommelde krijgstucht verslapt en bij
den een alleen de dierlijkheid van den roofgierigen
natuurraeusch, bij den ander die van den uit eigen bur
gerlijken kring gestooten vechtersbaas en dronkaard te
voorschijn treedt."
De schrijver vervolgt daarop met een overzicht te leve
ren van de geschiedenis ODzer mobilisatie, die „met het
schijnbare doel werd ondemomea oin de Nederlandsche
onzijdigheid te beschermen." „Wie, zoo vraagt de schrij
ver, bedreigde de Hollandsche onzijdigheid? Frankrijk?"
Met dien staat stonden, volgens hem, de hoofden van den
Nederlandscheu staat sedert de Luxemburgschequaestie
in de beste verstandhouding, en daarenboven was Frank
rijk door het Belgische grondgebied van Nederland ge
scheiden.
Op de vraag of Duitschland de Hollandsche onzijdig
heid bedreigde, antwoordt de schrijver dat „Nederland
wel sedert vijf jaren Pruisen steeds als een veroveraar
tuk op ljindenroot had voorgesteld, waarschijnlijk als
loon voor de groote reeks van weldadendie Pruisen ge
durende bijna eene eeuw aan Holland heeft bewezen,
en zoo officieel al3 niet officieel tot haat tegen Pruisen
opgestookt; maar bij eenig overleg en voorzichtige
beschouwing der omstandigheden, kou men in den Haag
gemakkelijk weten, dat Pruisen, door de Fransche oor
logsverklaring geheel verrast, in Juli 1870, geheel an
dere vraagstukken had op te lossen dan dat van een
aanvallenden oorlog tegen Holland. Intusschen week
het bedaarde overleg bij de toongevers voor Fransche
sympathiën en het vermeende belang bij Pruison's verne
dering. Natuurlijk was men van Nederlandsche zijde zoo
slim omniet dadelijk openlijk voor den dag te komen; de
schijn alsof de mobilitatie tegen Pruisen gericht ware,
moest vermeden worden."
De schrijver verklaart het voorwendsel van den
minister tot mobilisatie, dat niemand kon weten of
i de vijandelijkheden aan den Neder- of aan den Boven
Rijn zouden beginnen, geheel onhandig en „toch was
niet alleen het volk het volkomen eens met de mobili-
satie, maar bet nam zelfs, in de eerste dagen voor
Weisemburg, Spicheren en Woerth met ware geestdrift
daaraan deel. Koning en ministerie waren nooit zoo
populair geweest en zelfs den prins van Oranje duldde
men als opperbevelhebber, in hoe weinig sympathie hij
zich anders ook verheugen moge."
Over de mobilisatie zelve wordt o. a. nog gezegd:
„Gedurende de Juli-dagen had men den spoed van den
minister hem in Holland niet dan tot lof aangerekend
zelfs de minste zakkendrager in Amsterdam en Rotter
dam vond dit stoute oprukken tot aan de Pruisische
grenzen aangenaam. Dat men, wanneer het noodig was
deze ook zoude overtrekken, sprak bij de meesten van
zelve want nooit kon men een betere gelegenheid
vinden, om aan den Duitschen mof zijn beetje moed
te toouen dan na de eerste overwinning van Frankrijk.
Ook waren alle maatregelen der regeering berekend op
de mogelijkheid van een aanvallenden oorlog tegen
Pruisen. Vooreerst werd het Nederlandsche veldleger
juist op die plaatsen van de Pruisische grenzen samen
getrokken van waar een aanval in Pruisen en eene
operatie ten gunste van Frankrijk in den rug der Duit-
sche legers de grootste kans van slagen hadden. Er
was geen sprake van een observatie-korps tot dekking
der Maas-linie,, zooals men voorgaf, maar men trok het
leger, dat in drie divisiën en drie zelfstandige brigades
was ingedeeld, dadelijk samen in de nauwelijks 4 mijlen
lange stelling ArnhemNijmegen—Grave met de
reserve in 'sHertogenbosch."
„Eerst bij de tijdingen omtrent het gebeurde bij
Woerth en Spicheren, zoo spreekt de schrijver ver
der kwam men in Holland tot bezinning. Men had
op kleine nederlagen van Pruisen en Duitschland gere
kend, omdat men in de voortvarendheid en krygsvaar-
digheid der Franschen het grootste vertrouwen stelde
en nu had men het tegenovergestelde. Zelfs in Parijs
hebben de tijdingen der eerste Duitsche overwinningen
niet meer verslagenheid teweeg gebracht dan iu den
Haag en Amsterdam; men meende dat het lang en vurig
gewenschte oogenblik, om tot vernedering van Pruisen
het z^ne bij te dragen gekomen was, en nu deze ont
nuchtering!
„Na werd het natuurlijk van belang ook den minsten-
schijn alsof men zich tot den aanval had voorbereid te
doen verdwijnen, om den toorn van den leeuw niet uitte
lokken, en men had in Holland, voornamelijk na Sedan
even weinig te vertellen, als men vroeger strijdlustig
was geweest; op de overdreven vreugde, op het oogen
blik, dat men zich van den ingebeelden druk van Prui-
sen's veroveringslust kon bevrijden, volgde de naakte
werkelijkheid: het bewvstzijn van eigen nietigheid".
De schrijver beweert niet te overdrijven „wanthad de
haat tegen Pruisen iu Juli van het vorige jaar zich niet
kunnen uiten in eene demonstratie door de mobilisatie,
men zou de hoofden van den staat daartoe hebben
gedwongen. Den hoofden van den staat kwam echter
deze gelegenheid te welkom; men weet toch hoe zij met
het Napoleontisch bestuur ingenomen waren."
Bij de beoordeeling van de samenstelling van ons
leger zegt de schrijver, dat in de kaders van vrijwilli
gers, die alle leeftijden van 1660 jaren bevatten, van
mannen wier wachtwoord slechts brandewijn is, de opge
roepen jonge manschappen treden, en dat de jonge man
die in deze atmosfeer van oude jeneverdrinkers komt,
omdat hij geen plaatsvervanger kan koopen, ieder
medelijden moet inboezemen.
De conclusie van den schrijver ia, dat aan ons leger
alles ontbrak„uitrusting, innerlijke waarde, organisa
tie en aanvoering. Tot zulke uiterste gevolgtrekkingen
laat zich de zucht tot oppositie verleiden. Voor Pruisi
sche ooren zijn de Hollandsche kamerdebatten over het
leger bijna niet aan te booren."
De onaangename indruk dien het geheele artikel maakt
wordt niet weinig versterkt door de herhaalde opmerking
van den schrijver hoezeer in ons leger het misbruik van
sterken drank heerscht, eene opmerking die niet geheel
en al kan worden tegengesproken.
Benoemingen en beslniten.
eeretsekenen. Vergunning verleend aan F. N. Nieu-
wenhuyzen, vice president van den raad van Neder-
landsch-Indië, tot het aannemen van het eereteeken ge
naamd Chula Wara Bhorn, hem door Z. M. den eersten
koning van Siam geschonken.
5 j betaalmeesters. Benoemd tot betaalmeester te Rot
terdam met ingang van 1 Mei a., jonkheer A. C. P. Quarles
van Ufford, thans betaalmeester te Alkmaar.
leger. Op pensioen gesteld, op verzoek, de luitenant-
kolonel N. Scheltema, provinciale adjudant in Noord-
Holland, en het bedrag van dat pensioen bepaald op
f 1500 's jaars.
Benoemd bij den provincialen staf, tot majoor,
provincialen adjudant in Noord-Holland, de kapitein
W. Muller van het 7e regiment infanteriebij het wapen
der infanterie tot kapitein 3e klasse (naar ouderdom van
rang) bij het 7« regiment, de le luitsnant G. J. Weber,
van het 2c regiment.
Op pensioen gesteld, ten bedrage van f 900 's jaars,
de kapitein J. G. Mulder van het wapen der infanterie,
thans op nonactiviteit.
Onderwijs.
De heer J. van Geuns heeft eergisteren zijn 25jarig
professoraat aan het athenaeum te Amsterdam herdacht,
en ontving talrijke blijken van belangstelling.
Koloniën.
Na het afdrnkken der Zaterdag avond uitgegeven
Staats-courant van 28 en 29 Januari, is bij het departe
ment van koloniën van den gouverneur-generaal van
Nederlandsch-Indië ontvangen het navolgende telegram
van 27 dezer: „Buitengewone overstrooming in Batavia,
Samarang, Krawang en Japara. De laat3te berichten
waren guustiger. Spoedige hulp is verleend."
StaaU-cour
De gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië heeft
de volgende beschikkingen genomen.
(Javasche courant van den 15en December.)
civiel departement. Verleend: een tweejarig
verlof naar Nederland, wegens ziekte, aan den adsistent-
resident van Pandeglang T. J. Cantervisscher aan den
controleur 2e klasse bij de landelijke inkomsten en cul
tures A. Boudewijnse en aan den adjunct-ingenieur bij
den telegrafischen dienst P. Harting.
departement yan oorlog. Verleend: een twee
jarig verlof naar Nederland, wegens ziekte, aan den
kolonel der infanterie G. P. de Neve zes maanden ver
lof naar Nederlandwegens ziekte, aan den onder-in
tendant 2e klasse bij de militaire administratie J. H. W.
Roeby; een tweejarig verlof naar Nederland, aan den
le luitenant der infanterie C. C. F. H. Jagemann en
aan den magazijnmeester der artilierie van de 3e klasse
J. J. H. A. Schenau.
Ontslagen: eervol, uit Zr. Ms. militairen dienst
met behoud van recht op pensioen, de onder-intendant
2e klasse bij de militaire administratie J. H. W. Roeby.
Bevorderd: bij het wapen der artillerie, tot kapi
tein de 1ft luitenants A. M. C. Bruininga en J. H. Wa-
gener; tot len luitenant, de 20 luitenant J. H. van der
Burg; tot magazijnmeester le klasse, de magazijnmeester
2e klasse L. R. A. Rij eken.
SIBenoemd: tot amanuensis bij de directie van het
militair weduwen- en weezenfonds, de gepensioneerde
kapitein der infanterie H. A. A. Niclon.
departement der marine. Ontslagen: eervol, uit
'slands dienst, wegens ziekte, de 2e machinist bij de
gouvernements-marine A. B. ten Bosch.
(Javasche courant van den 19en December.)
civiel departement. Verleend: een tweejarig ver
lof naar Nederland, wegens ziekteaan den controleur